70 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 April 1867. niet gelooft. Eeuwige huur toch, wat is die Buiten regten be doelt men daarmede wel eens erfpacht, maar daarvan is hier geen sprake, en als huur is die eeuwige duur onbestaanbaar. Maar vooral wat blijft er van over als men haar tegenover het contract van 1S26 plaatste? Volgens het oordeel van Spr. is die huur gelijk te stellen met de huur b. v. van een reed, die men, met het doel van bestendig en voortdurend gebruik, voor 5 jaren tijds in huur geeft en daarvan contract opmaakt, doch waarvan de huur jaarlijks stilzwijgend continueert en er niet aan gedacht wordt het contract te hernieuwen. Wat door de Commissie is bijgebragt dat het niet op haren weg lag om over de voorwaar den der overeenkomst te adviseren en dat zij alleen hier het regtspunt had te behandelen, Spr. beaamt dat beweren, maar hij is toch ook van oordeel dat daar, waar de Commissie voorstelt eene overeenkomst aan te gaan, in de wandeling, doch minder juist eene acte van redres gcheeten, het dan ook niet buiten den regel zou zijn geweest wanneer zij had voorgesteld om, bij het geven van uitvoering aan die overeenkomst, B. en W. te zien ge- magtigd daaraan de bewuste clausule te verbinden. Het is om die reden dat Spr. die toevoeging te berde bragt. De heer Attema oordeelt dat de kwestie die het hier geldt indedaad zeer eenvoudig is. Het betreft hier enkel de vraag of het Gemeentebestuur met de voogden van het Gasthuis al dan niet zal medewerken tot het tot stand brengen eener acte van redres. Nu is door de Commissie, belast geweest met het regtskundig onderzoek der zaak, op voor haar genoegzaam voldoende gronden voorgesteld om het aschland en de puinplaats als eigendom van het Gasthuis te erkennen en mede te werken tot de op naamstel ling dier perceclen van den waren eigenaar, verder niets. Maar 't spreekt nu ook immers van zelf dat het Gasthuis als eigenaar en bezitter blijft wat het was, onder voortdurende verpligting van liet eeuwig huurregt ten behoeve der gemeente. Ten aanzien van het door den heer Bloembergen geuit verlangen om een beding wegens die huur te stellen, moet hij aanmerken dat daartoe geenc mogelijkheid bestaat, aangezien het hier alleen geldt eene acte van redres, bij welke de regten zoo der gemeente als van het Gasthuis onverkort blijven het Gasthuis is en blijft in het regt van eigenaar, de gemeente in haar huurregt dat zij pro possessori bezit. Aan het stellen van eenig beding omtrent dit laatste regt valt niet tc denken, want de verhuurder kan de huurder daaruit niet verdringen, het regt der gemeente staat daar tegenover. De over eenkomst van den jare 1793, schijnt in het ongereede te zijn geraakt, doch uit de resolutieboeken, waaraan een authentiek karakter niet kan worden ontzegd, blijkt genoegzaam dat het Gasthuis de eigenaar, de gemeente de bestendige huurdersche is van de perceelen hier bedoeld. Wanneer men nu medewerkt tot de daarstelling eener acte van redres, dan werkt men evenzeer mede tot het maintien van het regt der bewuste eeuwige huur. Spr. gelooft dat men op deze wijze de zaak moet beoordeelen en dat ook voogden geen ander doel met en bij de bedoelde overschrijving kunnen hebben, bovendien, zooals bereids door hem is opgemerkt, er kan geen sprake zijn van het bekorten van eenige regten daardoor, er bestaat geene mogelijkheid zulk een beding in dergelijke acte van redres op te nemen, want het is overtollig. Immers, heeft de gemeente regt op het voortduren van de bewuste huur, dan komt dergelijk beding in 't geheel niet te pas; heeft zij dat regt niet, de gemeente moge het beding willen zien op genomen, 't zal vruchteloos zijn, want daarin zullen voogden niet willen instemmen. In elk geval wil de heer Wiersma dat aan elke met voogden in dezen aantegane overeenkomst eene clausule zal worden toegevoegd als door hem is geformuleerdSpr. moet echter observeren dat dit punt niet aan de orde is. Alleen dan wanneer door B. en W. aan den llaad eene concept overeenkomst ter vaststelling wordt aangeboden is de heer Wiersma in zijn regt desgcradcn te dier zake een voorstel te doen, hier geldt het nu alleen de beslissing der vraagzal de gemeente alsdan niet medewerken tot de acte van redres tot tenaamstelling op de regten eigenaar der betrokken perceelen. De heer van Sloterdijck wenscht eene korte inlichting te verstrekken nopens het der Commissie gebleken oordcel van voog den van 't vaakgeraeld Gasthuis, omtrent de verbindbaarheid der conventie van 1793, en dan kan verklaard worden dat door hun Collegie telkens waar daarvan sprake is, het bestaan der huur er kend wordt, en hoezeer niet gewagende van eeuwige huur, blijkt het genoegzaam uit de gewisselde stukken dat daaromtrent ook geen de minste twijtel bestaat. Het verschil in dezen bestaat immers ook alleen daarin of ook meer dan beweerd wordt in gebruik is gegeven en of de conventie van 1793 die van 1686 te niet heeft gedaan. De Voorzitter de discusien over het rapport in het algemeen sluitende, brengt de conelussie van het voorstel in behandeling. De heer Bloembergen wenscht dat voorstel gesplitst te hebben in twee deelen, namelijk, die van erkenning van het eigendoras- regt en die van de weigering om tot de acte van redres mede te werken. Na ondersteund te zijn door den heer Wiersma, geeft de heer Bloembergen omtrent zijn voorstel nog te kennen, dat hij de bewuste splitsing voorstelt, uit hoofde hij zich tegen het le ge deelte der conclusie zal moeten verklaren, omdat daarbij de eene partij erkenning van zijn cigendomsregt erlangt, zonder dat daarbij tevens de regten van de andere partij worden gewaarborgd. Hij blijft van oordeel, dat daar waar men iemand iets laat toe komen, waar men iemaud onverpligt te gemoet komt, men ook: van de andere zijde op welwillendheid mag rekenen. De heer va.il Sloterdijck zegt namens de Commissie geen bezwaar in de voorgestelde splitsing te zien, mits men de daar door ontstaane wijziging in de redactie aanbrenge. Het voorstel van den heer Bloembergen tot splitsing der con clusie in den aangegeven zin is daarop buiten omvraag eenstem mig aangenomen, en brengt de Voorzitter alsnu het eerste ge deelte dier conclusie in behandeling. De heer Wiersma verklaart gestemd te blijven tegen den af stand aan het Gasthuis van de vaakbedoelde perceelen, doch voor het geval de Raad anders mogt besluiten, dan blijft hij er op staan, dat hij het denkbeeld van eeuwige huur niet kan deelen, als zijnde het hem niet gebleken dat deze hier bestaat of zelfs bestaan kanwel zou hier sprake kunnen zijn vau regt van erf pacht, doch de zaak wordt zijns inziens behecrscht door het con tract van 1826, dat van een huurtijd van 7 jaren spreekt; het denkbeeld van eeuwige huur, berustende op enkel historische gronden, heeft voor hem zeer geringe waarde. Meerdere waarde is zijns oordeels te hechten aan het ongestoord bezit gedurende meer dan dertig jaren, en hieraan zou hij zich wenschen te hou den aangaande een bezit dat voor de gemeente inderdaad van hooge waarde is te achten. Het heeft Spr. zeer bevreemd dat voogden daarop hunne aanspraken doen gelden en aangezien hij mag veronderstellen dat zulks van den kant van voogden niet geheel doelloos geschiedde, zou hij eene conditie ten faveure van de stad in de overeenkomst op te nemen, zeer wel geplaatst achten. De heer Bloembergen is zeer gezind te erkennen het regt van eigendom dat het Gasthuis heeft op de onderwerpelijke gron den, mits ook het regt van huurgebruik der gemeente onge schonden blijve. Dc heer Jongsma vermeent dat de heer Wiersma een amen dement op het eerste gedeelte der conclusie heeft voorgesteld. De heer Wiersma wenscht dit nog te doen. Hij stelt voor om aan het slot van bedoeld le gedeelte toe te voegen de volgende con clusie „dat in het op te maken contract in ieder geval worde opgeno men de voorwaarde dat deze acte met het tegen woonlige bestuur van het St. Anthonij Gasthuis te Leeuwarden wordt aangegaan alleen als GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 25 April 1867. 71 maatregel van orde, en onder de uitdrukkelijke bepaling dat uit deze handeling nimmer de gevolgtrekking zal kunnen worden gemaakt, dat de Raad het tegenwoordig bestuur van genoemd Gasthuis als wettig bestaande zoude hebben erkend of wel de regten der gemeente tegenover het Gasthuis eenigermate zoude hebben verzwakt of prijs gegevenwordende alle regten zoo van de gemeente als van dezen Raad tegenover het St. Anthonij Gast huis wel uitdrukkelijk ongeschonden voorbehouden." Na ondersteund te zijn, zegt de voorsteller dat dit amendement van dezelfde strekking is als het door den Raad genomen besluit in zake de regeling der grensscheiding van het terrein tegenover het Perkswaltje. De Voorzitter wenscht eerst het le gedeelte der conclusie van de Commissie te behandelen en daarna het amendement, omdat het ais een toevoegsel op die conclusie is aan te merken. De heer Jongsma is van oordeel het verkieslijkst is eerst het amendement te behandelen, anders vreest hij wordt de zaak cenigzins geprmjudieieerd, men kan vóór de conclusie zijn zooals ze nu ligt, maar tegen eene geamendeerde conclusie en tegen de primitieve conclusie, maar vóór de geamendeerde, doch in ieder geval kan de voorgestelde orde van beraadslaging, verwarring veroorzaken. De Voorzitter zegt dat dit evenzeer het geval zal wezen, bijaldien men 't amendement eerst behandelt, overigens zal hij er niet tegen zijn eerst het amendement af te doen. De heer Jongsma is niet overtuigd dat de zaak zoo geprfe- judicieerd zou worden, wanneer het araendement eerst afgedaan wordt; hij meent evenwel dat het reglement van orde de behan deling zooals hij die wenscht, voorschrijft. De Voorzitter zal, zich aan het reglement van orde houdende eerst in behandeling brengen het amendement van den heer Wiersma. De heer Bloembergen wenscht mede bij wijze van amendement, aan het le deel der conclusie toetcvoegen het volgende: „indien voogden wederkeerig bereid zijn het regt der gemeente op het voortdurend gebruik dier perceelen en van het perceel no. 808 (zijnde het aschland) te erkenneh," aan den Voorzitter overlatende te beslissen aan welk der beide amendementen de voorkeur te geven. Dit voorstel wordt ondersteund. De Voorzitter oordeelt dat dit amendement aan dat van den heer Wiersma voorafgaat, en brengt het alzoo in behandeling. De heer Jongsma zegt dat het steeds moeijelijk is om al dade lijk de strekking en dc regtsgevolgen van een amendement te overzien. Die moeijelijkheid doet zich hier vooral voor Spr. op, want, naar den indruk die hij er van heeft, is dit amendement eene vermomde transactie, waarbij tevens eene kwaliteit erkend wordt, die na het Raadsbesluit van 13 September jl. verre van erkend is. Hij wenscht in dezen niet met overijling te werk te gaan en daar om zou hij wenschen de behandeling der zaak tot eene vol gende vergadering aan te houden. De heer Wiersma acht het amendement van den heer Bloem bergen van zeer eenvoudigen aard en geene reden gevende tot verdaging der zaak. De Commissie grondt haar advies op het bestaan eener huurovereenkomst voor altijd, is dit zoo, dan wordt het eigendomsregt van den verhuurder langs dien weg erkend, maar dan kan hij uit dien hoofde ook geen bezwaar hebben in de erkenning van den afstand in gebruik aan den huurder. De heer de Haan ziet niet in dat het amendement zoo een voudig is. Waarvan toch is het hier derede? immers het redres seren van abuiscn in dc kadastrale stukken, derhalve om de betrokken perceelen te stellen ten name van den waren eigenaar. Eene eenvoudige verklaring of akte van redres is daartoe noodig, dit wordt dan ook door de Commissie beoogddoch volgens het voorstel des heeren Bloembergen zou er hier sprake zijn van een formeel contract en dan krijgt de zaak een geheel ander aanzien. Het is uit dien hoofde dat hij het gevoelen van den heer Jongsma deelende, gezind is de verdere behandeling uit te stellen. Spr. wenscht de zaak bedaard nategaan, en daar tegen bestaat geen bezwaar want de zaak wacht reeds al zoo lang op afdoening. De heer Jongama zegt, nu ook de heer de Haan in het amen dement eene vermomde transactie ziet, hij in zijnen primitieve opvatting is versterkt, hij stelt daarom nu voor de verdere behan deling der zaak tot eene volgende vergadering op te schorten. In rondvraag gebragt, wordt dit voorstel met 18 tegen eene stem (die van den heer van Sloterdijck) aangenomen. 5. De Voorzitter het noodig keurende dat de deuren tot het houden eener beslotene vergadering, worden gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergadering alzoo tijdelijk geschorst. Na het eindigen der beslotene vergadering is de openbare her opend en voortgezet. 6. Is gelezen en ten fine van berigt en raad in handen van B. en W. gesteld een adres van Eedje Schafraad, vroeger stads- vroedvrouw alhier, waarbij zij om daarvoor bijgebragte redenen, verzoekt om haar zoo mogelijk als stads-vroedvrouvv eenig jaar- lijksch pensioen te verleenen. 7. Is gelezen en ten fine van berigt en raad in handen van het Collegie van dagelijksch bestuur gesteld eene resolutie van heeren Ged. Staten van den 18 April 1867, no. 57, houdende besluit ten aanzien van de vroeger genomene beschikking aan gaande de hoegrootheid der jaarwedde van den Gemeente-Ont vanger van Leeuwarden. 8. De Voorzitter doet mcdedeeling van de ontvangst der vol gende stukken, als a. eene resolutie van Ged. Staten houdende goedkeuring van 's Raads besluit tot onderhandsche verhuring der huizinge in het Nieuwstraatje aan J. A. Overdijk. b. eene resolutie alsvoren, houdende goedkeuring van 's Raads besluit lot onderhandsche verhuring van het koffijliuis Bellevue aan de directie der grootc sociëteit, en c. een proces-verbaal van eeddoening van J. S. v. d. Weij, als gaarder der tollen aan gabel no. 2, op den kunstweg naar Ilijum. Aangenomen voor notificatie, terwijl het sub c vermelde stuk ter inzage van de leden zal worden gelegd. 9. De Voorzitter deelt voorts aan de vergadering mede a. dat door B. en W. bij hun besluit van 10 April 1867 aan de lijkbezorgers bij de algemeene begraafplaats alhier J. du Lam- bermong, W. de Kant en S. L. Tuning een eervol ontslag als zoodanig is verleend, op grond dat zij hun 70jarigen ouderdom hebben bereikt; b. dat de pacht van de opkomsten van het brug geld voor het draaijen van de brug bij de Potmargewal, waarvan de verpachting op den 13 April 11. heeft plaats gehad, is ge gund aan Hubert Jans Popkcs, wonende te Wartena, voor een jaarlijkschen pachtprijs van ƒ681; c. dat bij de plaats gehad hebbende verpachting op den 20 April 11. van het grasgewas, het 2e perceel is gegund aan J. A. Nijsloot voor J 130, het 4c aan H. Pater voor 44, het 5e en 7e aan B. Wijbenga zamen voor ƒ63, het 6e aan J. H. Klinkenberg voor f 54, het 8e aan J. F. Koopmans voor ƒ8.50, het 9e aan P. lioorda voor 11.00, het 10e aan J. Meijer voor 28.25, het 11e aan M. Kroon voor ƒ4, het 12e eu 13e perceel aan S. v. d. Meulen zamen voor 19.75. Op het le perceel is geboden 40, doch werd niet gegund, terwijl op het 3e perceel geen bod is gedaan, zoodat beide perceelen op nieuw zullen worden verpacht. Wijders, dat wegens de verhuring op denzelfden dag van de twee perceelen greidland aan den stads singel geen bod ingekomen is en dat bij herhaling eene verhuring bij geslotene briefjes zal worden beproefd. Zijnde deze mededeeling aangenomen voor notificatie. 10. De Voorzitter brengt namens B. en W. ter tafel het verslag van den toestand der gemeente over het afgeloopen jaar, door hun Collegie overeenkomstig het bepaalde in art. 182 der

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 3