76 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Mei 1867. stemmig aangenomen. Daarna is in behandeling gebragt het 2e lid dier conclusie van inhoud als volgt: „2o. Met intrek king van de bestaande bepalingen, regelende het getal en de bezoldiging der onderwijzers aan de Fransche dag- en kost school voor jonge heeren en aan de burgerschool voor jongens, vastgesteld bij besluit van den ltaad van 2 4 Aug. 1865, het getal Cu de bezoldiging der onderwijzers aan de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs aldus te regelen: 1 hoofdon derwijzer op ecne vaste jaarwedde van ƒ2000 of eeuc verander lijke van 1600, benevens 10 pet. der schoolgelden eti vrije woning of toelage voor huishuur ten bedrage van 400. 1 hulp onderwijzer met den rang van hoofdonderwijzer 1100, 1 hulp onderwijzer bevoegd tot het onderwijs in de beginselen der levende talen en die der wiskunde 1000, 1 hulponderwijzer f 500, 1 hulponderwijzer ƒ450. 2 kweekelingen 100." De heer Jong'Sma kan op dit ©ogenblik niet genoeg beoor- deelcn of die veranderlijke jaarwedde van 1600 met 10°o der schoolgelden, gelijk staat roet de vaste bezoldiging ad 2000. Hij kan dit daarom niet omdat iedere berekening in deze steunen moet op een voorondersteld getal leerlingen en dien aangaande mist hij zelfs op pag. 9 van het rapport wat hij verlangt. Ilij zou dienaangaande wel ecnige inlichting van de Commissie wen- schen te bekomen, want blijkt het dat een en ander genoegzaam met elkander overeenkomt, dan zou hij er voor zijn dat dc ver anderlijke jaarwedde werd aangenomen. De ervaring op vele plaatsen verkregen, pleit er niet voor de vaste jaarwedde te behouden. Dc heer Verwijs is niet wel in staat de juiste cijfers waarop de betrekkelijke berekening gegrond is, hier bepaaldelijk aan te geven; hij kan evemvel mededeelen dat men op een getal van 140 leerlingen heeft gerekend en dat de percentsgewijze toelage wegens de schoolgelden de bezoldiging van 1600 tot op ongeveer 2000 verhoogt. Dc heer Bloembergen bevestigt dit beweren en verwijst daar omtrent naar de berekening der schoolgelden op pag. 9 van het rapport voorkomende. l)c heer Duparc heeft eene aanmerking op de redactieer staat: een hulponderwijzer bevoegd tot het onderwijswaarvoor zal moeten worden gelezen bevoegd tol liet geven vun onderwijs. Hij veron derstelt dat deze inlassehing, waartoe hij bij deze het voorstel doet, ook door de Commissie zal worden goedgekeurd. Op voor stel van den Voorzitter wordt tot deze invoeging eenstemmig besloten. De heer Bmilisma geeft zijne bevreemding te kennen waarom er hier specical sprake is van een hulponderwijzer bevoegd tot liet geven van onderwijs in de beginselen der levende taleu en die der wiskunde, terwijl die bevoegdheid niet wordt uitgestrekt lot de later genoemde hulponderwijzers. Dc mogelijkheid bestaat toch dat ook die hulponderwijzers dc beginselen der mathesis kunnen doceren. Dc heer Verwijs ziet geen bezwaar het voorgestelde zoo tc laten, evenmin als hij bezwaar zou zien de bedenking des heeren Bruinsma aan te nemen. Men treft ecne menigte hulponderwij zers aan die bevoegd zijn tot het geven van onderwijs in de wiskunde. De heer Bruinsma zegt juist daarom de bedenking te hebben geopperd; de ondervinding heeft dikwijls geleerd hoe moeijelijk het is secondanten te krijgen maar dat die moeijelijkheid niet bestaat om bekwame hulponderwijzers te erlangen. De heer Rengers merkt aan dat het hem is opgevallen dat een bepaald getal onderwijzers wordt voorgedragen en dat voor het personeel van hulponderwijzers vaste cijfers als tractementen zijn uitgetrokken, terwijl het hem voorkomt toch wel in het be lang van het onderwijzend personeel te zijn die tractementen te regelen naar het aantal leerlingen dat de school bezoekt. Naar gelang van het getal leerlingen client men het onderwijzend per soneel beschikbaar te hebben. Het maakt nog al rerschil of 80 dan wel 200 leerlingen van de inrigting gebruik maken. Wel heeft Spr. hooren gewagen van eene berekening van p. ra. 140 leerlingen, doch dat getal is variabel en daarom wenscht hij het aantal onderwijzers facultatief te laten en het aantal daarvan geregeld zien in verband met het getal leerlingen. De heer Verwijs merkt op, dat dc voordragt van vijf onder wijzers aan de inrigting te verbinden, gegrond is op dc inrigting der school zelf en dat een meer of minder getal leerlingen daarop van geen invloed behooit tc wezen. De lokaliteit geeft die regeling voldoende aan dc hand. Die school zal natuurlijk verdeeld zijn in 4 klassen waarvan de drie laatste tot, het geven van lager onderwijs zullen moeten strekken. In elk dezer afdeelir.gen inoet een hulponderwijzer geplaatst wor den, terwijl de hoofdonderwijzer zijne zorg aan de gehccle school hebbe te wijden. Wat echter de kweekelingen betreft deze zal men naar gelang van het aantal leerlingen moeten bezigen en hun getal is derhalve wisselvallig. Met het oog hierop zou hij er niet tegen zijn, dat men stelde in stede van 2 kweekelingen ƒ100. „14 kweekelingen elk 50," waartoe hij dan ook het voorstel doet. De heer Bloembergen heeft daartegen nog al cenige beden king. Het betreft hier toch de regeling eencr bepaalde tak van onderwijs en gevolgelijk moet ook het onderwijzend personeel aan die inrigting te verbinden, in die bepaalde regeling dcelen, en maakt zij althans eene tweeledige regeling van dat personeel moeijelijk. Spr. herinnert hieromtrent aan het in der tijd ge maakt bezwaar tot het verleencn der goedkeuring aan dusdanige regeling. Neemt men twee kweekelingen, dan is dit in overeen stemming met de wet, ja men gaat daarbij zelfs nog verder, want naar gelang van het vermoedelijk aantal leerlingen zou men geen twee behoeven; art 18 der wet regelt dat getal. Spr. zou dus in overweging geven het voorstel van de Commissie onveranderd le laten. Blijkt het later dat de noodzakelijkheid het medebrengt er meer te benoemen, men kan het doen. De Voorzitter stelt voor de werkzaamheden voor* te zetten, niettegenstaande het tijdstip voor de sluiting der vergadering be paald bereids verstreken is. Hiertoe wordt besloten. De Voorzitter stelt hierop voor het door den heer Verwijs voorgedragen amendement omtrent het getal kweekelingen. De heer Verwijs ziet na het aangevoerde door den heer Bloem bergen de noodzakelijkheid van dat amendement niet in, en trekt het in. De heer Bloembergen wenscht ten aanzien van de voorgedra gen bezoldiging van het personeel aan de bewuste inrigting te verbinden, aan deze vergadering op te merkendat die voor dragt hoofdzakelijk is gebaseerd op de inzigten der Commissie omtrent de regeling dezer nieuwe zaak en geheel onafhankelijk van bestaande toestanden. De Commissie zou zich op een ander standpunt hebben kunnen plaatsen en zelfs verder zijn gegaan, ja zij heeft er zelfs aangedacht om, met het oog op dien toe stand, ecne overgangsbepaling voor te dragen. Zij is daarvan evenwel terug gekomen uit overweging dat dit een punt was 't welk later ter sprake zal kunnen gebragt worden. Zij heeft zich afgevraagd of dc aan de bedoelde school te verbinden hoofdon derwijzer zich geregtigd mogt achten kostleerlingen te houden, maar aangezien dit in verband staat met de hem eventueel te verleencn bevoegdheid daartoe en met de lokaliteit, oordeelde men die vraag onbeslist te laten en daarom heeft zich de Com missie bepaald tot de uitnoodiging in het 6e lid harer conclusie om nl. B. en W. uittenoodigen aan den Raad de noodige voorstellen te doen over het gebouw of de lokalen, waar die school op de geschiktste wijze zou kunnen worden geplaatst, alsmede over hetgeen verder met de regeling daarvan in ver band staat. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Mei 1867. 77 De Commissie heeft gemeend dit punt bij de regeling der zaak ter sprake te moeten brengen, ten einde haar gevoelen mogt blij ken over net onbeslist laten der bewuste bevoegdheid en het niet voordragen ccner overgangsbepaling, waartoe de tegenwoordige toestanden anders aanleiding mogen geven. De heer Jongsma stelt nu naar aanleiding van het bekomen antwoord op zijne betrekkelijke vraag, bij wijze van amendement voor: „weg te nemen de woorden: van 2000 of eene veran derlijkeuit het 2e lid van punt 2. Dit voorstel wordt ondersteund. De heer Plantenga zegt de strekking van dit amendement zeer tc zijn toegedaan, uit welken hoofde hij zelfs verder wenscht te gaan door voor te stellen ,,cene va9te jaarwedde van f 1200 benevens 20 pCt. van de schoolgelden." Indien men des hoofdonderwijzers belooning facultatief wil stellen, dan ziet hij in zijn voorstel een I prikkel tc meer zich op het geven van goed onderwijs toe te leggen. De heer Jongsma zegt niet erg bezield te zijn met de zucht om amendementen voor te stellen en ook hier zou hij het niet I hebben gedaan, ware het niet dat de van de Commissie bekomen I inlichtingen hem daartoe hadden genoopt, omdat de aangegeven I basis althans eenigermate op dc werkelijkheid steunt. Hij ver- keert evenwel omtrent het door den heer Plantenga voorgestelde te zeer in het onzekere cn beschouwt dit als te zeer ingrijpende, I om het te durven overnemen, hij durft dit althans zonder een gun- I stig advies van de Commissie, die de zaak aan alle kanten beke- I ken heeft en alles heeft nagerekend, niet te doen. De heer Verwijs geelt hieromtrent te kennen, dat de bereke- I ning der Commissie in dezen als de basis is aan te merken I die berekening spreekt van een gemiddeld getal van 140 leer- I lingen, meer te ramen is mogelijk, doch niet raadzaam, ofschoon I het hem niet zou verwonderen dat een groot aantal jongelieden I van de beoogde inrigting gebruik zullen maken. Dc heer Jongsma meent uit het zoo even gesprokene te mogen opmaken, dat de Commissie niet voor de strekking van het voor- I stel des heeren Plantenga gestemd is en neemt het daarom I niet over. De heer Bmilisma merkt aan dat in den Raad, bij gelegen heid van het bepalen der jaarwedden ten behoeve van het onder wijzend personeel, het beginsel is besproken naar hetwelk die vast stelling behoort te geschieden; toen is besloten het beginsel tot het stellen van vaste bezoldigingen te behouden, en ook nu nog wenscht Spr. dat stelsel te behouden, vooral omdat hij de groote aandrang daartoe niet kan ontwaren. Hetzij onderwijzer of amb tenaar, hij die in dienst der gemeente is en daarvoor betaald wordt moet zijn pligt doenhet stellen van een prikkel zou al- ligt tot concurrentie leiden, en dit dient op dit gebied verme den te worden. Spr. hecht nog te veel gewigt aan de probiteit 1 van den onderwijzer, om veel verwachting van zulk een prikkel te koesteren, maar bovendien, hij die belanghebbende is weet de hoegrootheid van het tractement. De heer Suringar vereenigt zich met het amendement van den heer Jongsma. De Commissie stelde het facultief en had bij hare berekening het oog op den actuelen toestand, zoodat de vaste bezoldiging met de veranderlijke nagenoeg overeenkomt. Spr. geeft de voorkeur aan de veranderlijke, omdat daardoor het finantieel belang van den onderwijzer verbonden wordt aan den bloei der school. Zoover tc gaan als de heer Plantenga dit wil, komt hem echter niet geraden voor omdat hij daardoor den on- I derwijzer, bij onvoorziene gebeurtenissen, die buiten zijn toedoen van nadeeligen invloed zijn kunnen op het getal leerlingen, aan een te groot verlies op zijne inkomsten zou blootstellen. De heer Jongsma wenscht met een enkel woord de bezwaren van den heer Bruinsma te bespreken. Hij wenscht dan aan dien j geachten Spr. op te merken dat deze regeling betreft ecne by- I iondere inrigting voor onderwijs, een speciaal geval, en is zijn Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. amendement uit dien hoofde dan ook aan te merken als van exceptionclcn aard te zijn, dus zonder eenigc inconsequentie aan gaande vroeger gehuldigde beginselen of consequentie voor het vervolg, en toch zou hij wenschen dat men nu dit principe aan nam en in de toekomst ook op andere scholen toepaste. Ten ande ren moet Spr. opmerken dat de probiteit waarvan dc heer Bruin sma gewaagde, hij hem evenzeer als bij dien geachten Spr. als een vermoeden bestaat, doch juist daarom wettigt dit niet een onbepaald vertrouwen; naar zijne beschouwing is in 't algemeen ieder goed, zoolang hij niet heeft bewezen slecht te zijn; dit algemeene vermoeden wil Spr. ook in dit bijzonder geval niet buiten toepassing laten, maar bij heeft meer noodig, hij heeft behoefte aan werkelijkheid in deze. Spreekt men nu van actualiteit, dan houdt hij het er voor, dat er in Friesland een groot getal onderwijzers aanwezig is, bij wie de ambitie voor de zaak van het onderwijs zoodanig is, dat op hunne probiteit in deze niets valt af te dingen. Maar is deze regel zoo algemeen doorgaande, dat er gcene uitzonderingen bestaan Spr. gelooft het niet en daarom juist, om daarvoor op te passen, althans zoo veel mogelijk, daarom stelde hij dit amendement voor. Spr. weet en erkent het dat de onderwijzersstand die is waarin men de meest mogelijke teleurstellingen ondervindt en dat daarin dus meer dan gewoon pliglgcvoel noodig is, om met ijver en ambitie dien pligt duurzaam te vervullen, en juist daarom acht hij het wenschelijk, die ambitie en dat pligtgcvoel, door een stoifelijken prikkel, althans eenigermate te steunen. De Raad heeft hier een gebouw op tc trekken, 't welk hij zooveel doenlijk op dc werke lijkheid behoort tc grondvesten. Die werkelijkheid wil Spr. be vorderen en daartoe meent hij beveelt zich zijn amendement door practische strekking aan. De Voorzitter wenscht dat amendement in rondvraag te bren gen. Vooraf wenscht hij echter te observeren dat hij zich daar mede niet kan vereenigen. Het betreft hier toch de regeling eener geheel nieuwe inrigting, waarvan dc resultaten geheel in het duistere liggen en waarvan dc berekening dus geheel onze ker te noemen is. De hoogerc burgerschool komt vrij waarschijn lijk nog in dit jaar in werking, en nu vraagt hij, hoe zal men met eenigc mogelijkheid eene berekening kunnen maken van het bezoek der lcei lingen op de inrigting waarvan het hier de rede is. Aan die inrigting dient men bekwame onderwijzers to ver binden, vooral de hoofdonderwijzer dient dit te zijn en dan komt het Spr. werkelijk wel wat précair voor om het tractement van dien onderwijzer afhankelijk te stellen van het getal leerlingen. Ware de inrigting eenigen tijd in werking geweest, Spr. zou zich bij het amendement kunnen voegen, nu kan hij zich daar mede op grond van het aangevoerde niet vereeuigen. Het amen dement van den heer Jongsma is daarop in rondvraag gebragt en met 17 tegen 2 stemmen (die van de heeren Zeper en Bruin sma) aangenomen. Het aldus geamendeerd 2e lid der conclusie is daarna buiten verdere beraadslaging eenstemmig aangenomen. De Voorzitter brengt hierop in behandeling het 3e lid dei- conclusie, luidende „3o. In beginsel aan te nemen de schoolgelden te regelen tot het bedrag als in het rapport staat uitgedrukt en B. cn W. uit te noodigen een daartoe strekkend ontwerp-besluit en veror dening tot invordering dier gelden aan den Raad in te dienen." De heer Duparc verklaart dat de aanneming van het amende ment van den heer Jongsma, waartoe hij overigens heeft mede gewerkt, ecnige wijziging heeft gebragt in de zaak waarover hij bij de algemeene beschouwingen sprak. Nu toch de vaste jaar wedde van den hoofdonderwijzer is verminderd en hij zijne, be zoldiging, voor een grooter deel dan was voorgesteld, uit (le schoolgelden zal moeten vinden, ziet Spr. af van zijn aanvanke lijk voornemen om, zonder nadere overweging van dit punt een amendement voor te stellen in den zin der door hem vroeger 19

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 3