114? GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 Juli 1867. observeren dat hij dwaalt wanneer hij meent dat daarbij sprake is van gelasten de wet spreekt cr alleen van dat dan die post door Ged. Staten op de begrooting gebragt wordt, en dit maakt naar hij vermeent nog al verschil. Van daar dan ook de ziens wijze der Commissie omdat het Raadsbesluit gecne directe afkeu ring behelst. De heer Bloembergen wenscht eenige inlichting te bekomen. Door een der Sprs. is beweerd dat het besluit zou luiden niet goed te keuren de begrooting. Ilij zou wel willen weten waar dit te lezen staat. In het verslag van do Raads-vergaderiug van 14- Febr. jl. toch leest hij, dat de Raad zich vereenigdc met de conclucie van het rapport, welke was luidende „Heeren B. en W. uit te noodigen de voorschreven supplctoire begrooting aan heeren Voogden voornoemd terug te zenden, met verzoek om, naar aanleiding van art. 18 van het reglement op het bestuur dier Kamer, daarop voor ontvangst het saldo der rekening vau den administrator en de opbrengst der verkochte eiiccten aan te brengen en dan in de uitgaaf, zoourel de gemaakte onkosten als het zuiver bedrag van belegging in vast fonds, ieder ter zijner plaatse aan te brengen, en daarbij alle inlichtingen te geven die voor cene juiste beoordeeling der voorgedragen suppletoire be grooting, alsdan noodig zijn." Ook in de goedgekeurde notulen der Raads-zitting die Spr. thans voor zich heeft is het genomen besluit niet anders geformuleerd. Dit nu in aanmerking nemende, gelooft Spr. dat door de Commissie te regt is opgemerkt, dat het bedoeld Raadsbesluit zou zijn eene eerste schrede om des llaads bedenkingen aan het oordeel van V oogden te onderwerpen en tot die verlangde wijziging der begrooting te geraken, en dat daarin geenzins gelegen is zoodanig een besluit tot weigering van 's Raads goedkeuring als waarop een beroep bij Ged. Staten zou kunnen worden gegrond, weshalve het hem voorkomt dat de zienswijze van de Commissie door hel besluit zelve allezins ge- regtvaardigd wordt. De Voorzitter de discussion sluitende, brengt alsnu in rond vraag het lc lid der conclusie van de Commissie luidende: lo. zich te vereenigen met de hierbij overgelegde ont.wcrp-missivc aan heeren Ged. Staten, in voldoening aan de apostillaire dispositie van den heer Commissaris des Konings in Friesland van den 25 April 1867, 3e afd. no. 903, waarop dit lid wordt aangeno men met 10 tegen 9 stemmen (die van de heeren Zeper, de With, Westenberg, Duparc, Jongsma, Attema, Verwijs, llengcrs en van Sloterdijck. Het 2e lid dier conclusie luidende: 2o. Heeren B. en W. te verzoeken die missive aan heeren Ged. Staten te ver zenden en daarbij te voegen zoowel de bij die apostillc gevoegde stukken als een afschrift van de aangehaalde missive van heeren Voogden der stads armekamer van den 31 l)cc. 1866 no. 6143a, wordt daarop in rondvraag gebragt en aangenomen met 11 tegen 8 stemmen (die van de heeren Zeper, Westenberg, Duparc, Jong sma, Attema, Verwijs, Rcrigers en van Sloterdijck). De in het le lid bedoelde, aan heeren Ged. Staten te rigten missive, luidt als volgt: Bij apostille van den heer Commissaris des Konings in Fries land dd. 25 April 1867 no. 903, 3c afd. werd in onze handen gesteld tot berigt, consideration en advies, ccn adres van heeren Voogden van de Stads Arrnekamcr te Leeuwarden uitma kende het algemeen burgerlijk armbestuur in den zin der wet van 28 Junij 1854 (Staatsbl. no. 100,) aan uwe vergadering in gediend den 24 April 1867. In voldoening daanum hebben wij de eer het navolgende mede tc declen In onze vergadeiing van den 14 Februarij 1867, werd be sloten heeren Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de suppletoire begrooling van genoemde voogden voor de dienst van 1866 aan hen terug te zenden, met het verzoek om, naar aanleiding van art. 13 van het reglement op het bestuur van de stads Armekamer, op die begrooting voor ontvangst aan te brengen liet saldo der rekening van den administrator en de op brengst der verkochte effecten, en dan in de uitgaaf zoowel de gemaakte onkosten als het zuiver bedrag vau belegging in vast fonds ieder ter zijner plaatse aan te brengen, en daarbij alle in lichtingen tc geven, die voor ecne juiste bcoordceling der voorge- drageue suppletoire begrooting alsdan noodig zijn. Dit besluit bevatte dus een verzoek tot wijziging, en het lag nu naar onze zienswijze op den weg van het armbestuur over eenkomstig de administrative gewoonte om indien het bezwaren tegen het voldoen aan dat verzoek had, die aan den Raad ken baar te maken teu einde zoo mogelijk tot overeenstemming van zienswijze te geraken. In plaats daarvan rigt het armbestuur zich regtstreeks tot u met het verzoek tc vernietigen en buiten effect te stellen het be sluit van den Raad en deze te gelasten goed tc keuren de door adressanten ingediende supplctoire begrooting. Het schijnt ons toe dat dit verzoek voor gecne inwilliging vat baar is, daar toch uwe vergadering wel geen verzoek van den Raad aan eer. hem rckenpligtig armbestuur gerigt, al dadelijk zal vernietigen zonder dat nog een bepaald besluit tot weigering aan het armbestuur is gerigt, terwijl voorts de toepassing van art. 19 der armenwet laatste alinea niet zal wezen dat de Raad gelast wordt iets goed te keuren wat hij misschien tot het einde toe niet voor goedkeuring vatbaar acht, maar, dat wee vergadering, in strijd met het gevoelen van den Raad, de begrooting goedkeurt. Het kan zijn dat uwe vergadering van een ander oordeel is, en voor dat geval willen wij ook thans nader den grond opge ven die tot het besluit van den 14 Febr. jl. heeft geleid, en in enkele punten bestrijden het gevoelen van heeren voogden in hun adres nedcigelegd, onder referte tevens, aan het rapport door de betrekkelijke Raads-co in missie den 24 Jan. 1867 uitgebragt cu in afschrift bij de stukken voorhanden. in het algemeen willen wij opmerken dat bij al de wetten en bepalingen der latere jaren steeds is getracht het finanticel be heer van allerhande instellingen aan het naauwlettend toezigt en de goedkeuring van hoogcr gezag op tc dragen, opdat dc gel den uitsluitend worden bestemd voor het doel waarvoor ze wor den gegeven of geheven en op dc nuttigste en spaarzaamste wijze worden gebruikt. Dit toezigt sluit noodwendig in begrootingen en rekeningen naauwkeurig en ten strengslen na tc gaan en te onderzoeken, opdat met volle kennis en wetenschap de goedkeu ring door liet hoogcr gezag wordt verleend, en dat gezag beant woordt aan het in hem gesteld vertrouwen en, even als steeds door ons de stukken van rekcnpligtige instellingen naauwkeurig worden onderzocht en nagegaan, scheen ons ook dc ingediende suppletoire begrooting niet tc voldoen aan hetgeen wij mogten verlangen en achtten wij wijziging en meerdere inlichting drin gend noodig. Immers in de missive van heeren voogden dd. 31 Dec. 1866, no. 6113a, hierbij door ons in afschrift overgelegd, wordt uitdruk kelijk gezegd, dat de zuivere opbrengst der nalatenschap van Jacomina Clazes, nadat de effecten te gelde gemaakt en de kos ten op de invordering der nalatenschap zijn betaald, bedroeg 13,374.34 en dat deze som in de rekening voor 1866 voor ont vang zal worden aangebragt terwijl in dc memorie vau toelichting bij dc suppletoire bcgrooting en onder de stukken voorhanden wederom wordt gezegd dat liet zuiver bedrag der erfstelling wordt voorgedragen. Hierin ligt kennelijk de bedoeling ook niet in het adres weer sproken, dat gecne andere som in de rekening zal worden aan gebragt en wanneer dus de llaail die suppletoire begrooling had goedgekeurd, zoude hij bij het ontvangen der rekening, niet meer op die. post kunnen terugkomen en als het ware met eene excep tie van niet ontvankelijkheid zijn afgewezen, Wanneer wij nu opmerken: GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 11 Jul ij 1867. 115 lo. dat dc Raad met kennis en oordeel eene begrooting be hoort te onderzoeken en hem geen middel van onderzoek mag ontbreken; 2o. dat bij art. 13 van het reglement op het bestuur van de stads' armekamer is bepaald, dat de begrooting alle ontvangsten en uitgaven der instelling van welken aard ook vermeldt en zoo veel mogelijk het bedrag waarop elke post in het bijzonder wordt geraajnd; 3o dat in dezen door de Voogden is aangeboden eene supple toire bcgrooting, d. i. tot aanvulling en voltooijing van hetgeen aan de primitieve begrooting ontbrak, om alzoo tot eene, geheele begrooting van het volle dienstjaar te geraken 4o. dat blijkens de toelichting op de suppletoire begrooting bij hoofdstuk III, afd. II art. 4, aan het slot wordt gezegd dat de nalatenschap aan de Voogden is uitgekeerd den 18 October 1866; dan vcrmecnen wij in ons regt te zijn te vorderen, dat op de begrooting, hetzij de primitieve of de suppletoire worde aan gebragt als ontvangst, hetgeen uit de handen van den bewind voerder of executeur te Leipzig is ontvangen. Die ontvangst is het begin van het beheer van heeren Voogden, van dat begin af vangt ook de verantwoording en rekenpligtigheid aan, en moet het bedrag op de begrooting voorkomen. Immers, wat middel tot ontduiking van rekenpligtigheid lag voor dc hand bij comptabele instellingen, indien eenvoudig eeu zuiver provenue op de begrooting werd aangebragt. Het is bovendien in casu geene moeite om met de rekening en verantwoording van den bewindvoerder of executeur tc Leip zig in de hand, en de daarvan gedane uitgaven, de begrooting te maken tot hetgeen zij behoort te zijn, en is het volstrekt on- noodig en in dezen op den aangevoerden grond niet aan te raden daarmede tot aan de rekening en verantwoording over 1866 te wachten. Adressanten geven in hun adres te kennen, dat de hcei Mr. J. v. d. Veen als hun gelastigde de rekening te Leipzig heeft opgenomen, de gelden en waarden ontvangen en vervolgens aan hen rekening en verantwoording heeft gedaan, sluitende met een zuiver saldo van f 13,374.34' en dat dit bedrag dus eenvoudig op de begrooting behoefde tc paraisscren. Hierbij zij opgemerkt, dat dc heer v. d. Veen zelf lid van de armenkamer is, eri het lag in den aard der zaak, dat de Voogden een uit hun midden committeerden om naar Leipzig te gaan en voor hen te handelen, doch die gelastigde vertegenwoordigde het bestuur der armekamerdie door een gelastigde handelt, wordt gerekend zelf te handelen, en het bleef dus het bestuur zelf, dat tegenover het Gemeentebestuur verantwoordelijk was, gelijk heeren Voogden dan ook onbewimpeld op de voorlaatste bladzijde van hun allies zeggen, dat lij cene acte van décharge aan den executeur testamentair hebben afgegeven en voorts in de memorie van toelichting te kennen geven, en wij herhalen dit hier uitdruk kelijk, dat de nalatenschap aan de Voogden is uitge/ceetd den 18 Odohzr 1866, hoezeer in strijd daarmede, in het adres wordt beweerd, dat der adressanten gemagtigdc in de maand November 1866 die nalatenschap heeft mogen erlangen uit handen van den executeur testamentair. Voorts wordt in het adres beweerd, dat het onderzoek van de begrooting der Voogden door den Raad zich alleen kan bepalen daartoe of cr voldoend vermoeden bestaat dat de geraamde som men eenigermate met de werkelijkheid schijnen overeen te zullen komen, hoezeer de Raad daarbij geloof mag slaan aan de opgaven van de instelling die de begrooting indient ten ware cr bijzondere redenen bestonden, om die opgaven als ongeloofwaardig te houden. Wij vermcencn, dat steeds zoo mogelijk over de werkelijkheid het vermoeden in comptabele zaken moet wijken en dat er van meerdere of mindere geloofwaardigheid geene sprake mag zijn, waar, als in casu, de werkelijke ontvangst uit de hand van Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. den executeur testamentair te Leipzig door diens gedane rekening bekend is bij de Voogden. De spatie gelegen tusschen de ontvangst te Leipzig en den zui veren post van ontvangst op de begrooting mag niet bestaan, maar behoort al dadelijk bij de begrooting te worden weggenomen. Wij zullen de verdere beschouwingen van heeren Voogden in dezen niet volgen, daar ons gevoelen uit het vorenstaande vol doende blijkt. Met terugzending der ons toegezonden stukken, onder bijvoe ging van het gemelde afschrift der missive van heeren Voogden dd. 31 December 1866 110. 6143a, hebben wij de eer te adviseren lo. dat bet verzoek van adressanten, zooals bet is liggende, voor geene inwilliging vatbaar is 2o. dat indien Uwe Vergadering echter vermeent, dat op het verzoek zooals het is liggende, wel kon worden beschikt, de Raad toch geheel overeenkomstig zijne bevoegdheid heeft gehandeld, om de wijziging van de begrooting in de door hem bij zijn besluit van den 14 Februarij jl. no. 2/4 aangegeven zin te verlangen. Be Raad der Gemeente Leeuwarden 4. Aan de orde is de behandeling van het rapport en voor stel van B. en W. aangaande de bij heeren Ged. Staten inge diende bezwaarschriften tegen het kohier der directe belasting op het inkomen dienst 1867. De Voorzitter het daartoe noodig keurende dat de deuren tot het houden eener beslotene Vergadering worden gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare Vergadering mitsdien tijdelijk opgeheven. Na het eindigen der beslotene Vergadering is dc openbare her opend en voortgezet. 5. Overgaande tot de benoeming eener 2c hulponderwijzeres (secondante) aan de Fransche dag- en kostschool voor jonge juf vrouwen te Leeuwarden, is, na ontvangen mededeeling van den Voorzitter, dat de sollicitante mej. Rctel, hare sollicitatie heeft ingetrokken en de ingediende stukken heeft terug bekomen, uit de daarop gevolgde stemming, waaraan 18 leden deelnamen, ge bleken, dat al die stemmen waren uitgebragt op mej. W. J. van Kamerik te Leeuwarden, zoodat deze tot dc bovenvermelde be trekking is benoemd. Wijders is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der notu len uitvoering tc geven. 6. De Voorzitter stelt voor, om het sub no. 6 van den op roepingsbrief vermelde voorstel van B. en W. betrekkelijk het Raadsbesluit tot herstelling der, door de atnotie van de Verwers- brug afgebroken gemeenschap tusschen de buurt de Oldcgalilcen en het centrum der stad, zoomede een pas ingekomen adres van eenige bewoners dier buurt, daarmede in verband staande en het welk bij de stukken zal worden gevoegd, wegens het reeds ver gevorderd uur, aan te houden tot eene volgende Vergadering. De heer Attema geeft hierop in overweging om gezegd rapport cn voorstel ten fine vau onderzoek en rapport in de sectien te brengenhij voor zich heeft nog geene geuoegzame kennis met deze stukkeu gemaakt en vermits het voorstel van de gebroeders Romein hem nog al toelacht, acht hij het van genoegzaam gewigt deze allezins belangrijke zaak aan het oordeel der sectien tc onderwerpen. Na ondersteund te zijn, is dit voorstel buiten verdere beraadslaging cu buiten omvraag eenparig aangenomen. 7. Op voorstel van den Voorzitter is voorts besloten tot later aan te houden, dc behandeling van de onder nos. 7 en 8 van den oproepingsbrief beschreven punten. 8. De Voorzitter brengt namens B. en W. ter tafel, het voorstel van gemeld Collegie tot wijziging van dc geinecntc-be- grooting voor het loopend dienstjaar. Ter visie, om in eene volgende vergadering in behandeling tc worden genomen. 29

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 3