168 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 24 Oct. 1867. De Burgemeester is begonnen met te zeggen „daargelaten de toepassing \an art. 72 der wet in dezen", maar Spr. moet obser veren dat het juist op dat artikel aankomt, dat dit, bij wijze van spreken, juist de slag van de vuurpijl isnaar Spr.'s oordeel betreft het hier alleen maar de vraag, is de bepaling van art. 72 al dan niet op de onderwerpelijke zaak van toepassing te achten, zoo neen, dan vervalt zijn voorstel. l)e heer Bruinsma meent na het zooeven gesprokene te moe ten wijzen op de bepalingen vervat in de artt. 264 en 265 der Gemeentewet. Had de wetgever gewild, dat meu ten aanzien van de daarbij bedoelde kohieren, ook art. 72 van toepassing moest achten, dan waren de bepalingen in de eerstgenoemde artt. vervat als overbodig te beschouwen. De heer Jongsma moet den vorigen Spr. opmerken, dat de stukken bij artt. 264 en 265 bedoeld, juist de concepten zijn van hetgeen later als besluiten zijn aan te merken. Als die ont werpen besluiten zijn geworden, dan ook is art. 72 toepasselijk. Begeeft men zich op praktisch terrein, op het terrein der conse- quentiën, waarop Spr. tegen zijn primitief voornemen, de leden van het Dagel. Bestuur een oogenblik wil volgen, dan zal men ontwaren, dat er voor den aanvrager nog al bezwaar verbonden is aan het inwilligen van zijn verzoek, want aan het verkrijgen van een afschrift van het kohier zullen nog al kosten verknocht zijn. Wat het bezwaar betreft dat het kohier in handen van den gemeente-ontvanger is gesteld, dit acht Spr. geen bezwaar te zijn, want het kohier moet worden gecenseerd ter Secretarie der gemeente in minute aanwezig te zijn. De heer Rengers wcnscht zich overeenkomstig de bedoeling van mr. Jongsma enkel op het wettelijk terrein te bewegen, en gelooft dan, dat het kohier nimmer als een besluit in deu zin van art. 72 der wet kan worden aangemerkt; dat kohier toch strekt slechts tot uitvoering èn van het besluit tot heffing dier belasting èn van de begrooting waarbij het bedrag dier belasting is vastgesteld. Evenmin als de kohieren der grondbelasting en der personele belasting als wetten zijn aan te merken, zijn de kohieren waarvan hier sprake is, als besluiten te beschouwen. De Voorzitter, de discussiën sluitende brengt alsnu in rond vraag bet voorstel van den heer Jongsma „dat de Raad besluite dit adres ten fine van beschikking naar den Burgemeester te ren- voijeren", hetwelk daarop is aangenomen met 11 tegen 8 stemmen (die vau de heeren Zeper, Bruinsma, Bloembergen, Rengers, Gor ter, Wiersma, Wijbrandi en OosterhotF.) 5. Alsnu is aan de orde het voorstel van den heer mr. E. Jongsma tol benoeming eener Commissie ten einde behoorlijk voor te bereiden ai hetgeen in den Raad ter overweging en be slissing moet worden gebragt, betreffende het verhuren, verpach ten of op andere wijze in gebruik geven van gemeente-eigen dommen, etc. De Voorzitter noodigt den geëerden voorsteller uit dit zijn voorstel toe te lichten. De heer Jongsma verklaart kort te kunnen zijn in de raede- dceling der beweegredenen welke tot zijn voorstel aanleiding ga ven. Er hebben zich in de laatste jaren omstandigheden opge daan die het aanbieden van voorstellen als het onderwerpelijke genoegzaam verklaren. Het zoeken naar een wethouder ten vo rigen jare, het tot. vijfmalen toe vruchteloos benoemen van een opvolger van den heer de With in de bijna afgeloopen maand, en de herhaalde benoeming van den tegenwoordigen titularis, zijn zoovele omstandigheden welke aanleiding geven tot de mee ning dat al dat bedanken na 24 uren beraad onder verklaring, dat men zeer gevoelig was voor de eer der benoemiug, aan een eu dezelfde oorzaak is toe te schrijven en dat daarvoor eene al- geraeene reden bestaan moet. Die reden kan niet gelegen zijn in de houding van den Raad tegenover het Collegie, want Spr. heeft de overtuiging dat het Collegie althans in de laatste jaren de voldingendste blijken van welwillendheid van den kant van den Raad heeft ontvangen in de individualiteit van de leden van het Collegie kan zij evenmin liggen, er moet dus eene an dere reden bestaan waardoor die bestaande moeijelijkheid om de plaatsen in bedoeld Collegie vervuld te krijgen, veiklaard wordt. Zeer waarschijnlijk zijn de vele werkzaamheden waarmede het Col legie is overladen als de oorzaken daarvan aan te inerkeD. Er moet dus naar middelen worden rond gezien waardoor het Col legie zou kunnen ontlast en het bestaande bezwaar opgeheven worden. Spr. meent dit middel gevonden te hebbeu in de be paling van art. 54 der gemeentewet, krachtens hetwelk de Raad vaste Commission zijner leden kar» belasten met de voorbereiding van hetgeen waarover hij heeft te besluiten, wat dan ook iu vele grootc gemeenten het geval is. Gemeld art. geeft aan den Raad de bevoegdheid het initiatief te nemen tot instelling van vaste Commission omtrent zaken en werkzaamheden waarover hij heeft te besluiten. Ook andere takken van gemeentelijk bestuur zou den aan vaste Commission uit den Raad zijn op te dragen en zeer waarschijnlijk zoude het Collegie van dagclijksch bestuur vau de zoodanige nog meerdere ontlasting ondervinden dan van die werkzaamheden welke in zijn voorstel zijn genoemd, doch hij ver meent dat het Collegie tot de opdragt daarvan uan vaste Com mission, zelf het initiatief behoort te nemen. Daar het Collegie dat initiatief niet neemt en het zijne overtuiging is, dat vermin dering van werkzaamheden voor hetzelve eene behoefte is, heeft hij gemeend in het belang der gemeente het voorstel daartoe te moeten doen. De Voorzitter kan, hoezeer op prijs stellende de zoo even door den heer Jongsma ontwikkelde zienswijze en waardeerende de poging die tot vergemakkelijking van de bemoeijingen van het Collegie zou kunnen leiden, zich toch niet geheel met het voor stel vereenigen, wanneer het enkel zou betreffen het opdragen aan eene vaste Raadscommissie van de voorbereiding van hetgeen betrekking heeft op verhuringen, verpachtingen en het op andere wijze in gebruik geven van gemeente-eigendommen, en dit wel om reden die tak der gemeentelijke huishouding geene zoo vele werkzaamheden voor het Collegie oplevert. Ware dit werkelijk het geval, Spr. zou gaarne bereid zijn mede te werken tot het tot stand komen van zoodanige Commissie. Het opdragen dier bemoeijingen acht hij uit den aard der zaken, nog al aan be zwaar onderhevig. De heer Jongsma is het geheel met den Voorzitter éóns, dat het door hem vooorgestelde in zeker opzigt slechts een' halven maatregel zal zijn. Er zijn andere werkzaamheden aan het Col legie gedemandcerd die veel meer bemoeijingen opleveren en waarvan de overgang op eene Raadscommissie, het Collegie even tueel veel meer tot ontlasting zou strekken, onder anderen eene finantieele Commissie of eene bouwcommissie doch met het oog op art. 54 vermeende hij zijn voorstel daartoe niet te mogen uit strekken. De finantien en het bouwen, zijn bepaalde takken van de huishouding der gemeente, ze make een integrerend bestand deel uit van den werkkring van B. en W. De overdragt hier van aan eene Raadscommissie, kan z. i. zeer teregt alleen op voorstel van B. en W. geschieden. Het door hem voorgestelde is geheel iets anders, het is het administreren van private eigen- dommen, dus eene werkzaamheid, die ieder privaat persoon even goed kan verrigten, als een lid van een Collegie van dagelijksch bestuur. Hij zal dan ook zeer bereid zijn, het door hem voor gestelde in te trekken wanneer de overdragt van eenige andere werkzaamheden door de daartoe bevoegden raogt worden voor gesteld. De Voorzitter wenscht, alvorens verder te gaan den Raad overeenkomstig het bepaalde in art. 23 van het reglement van orde, te doen oeslissen of hij het voorstel in overweging verlangt te nemen. De heer Bloembergöü vraagt hierop of het in do bedoeling des Voorzitters ligt om gedacht voorstel al dadelijk in behan deling te nemen, dan wei alleen om het als ontvaukelijk te doen verklaren; iu het eerste geval zal hij zich daartegen verklaren, omdat hij eerst nu met de beweegredenen welke tot het voorstel aanleiding gaven, in kennis is gesteld. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 24 October 1867. 169 De Voorzitter zegt dat het in zijne bedoeling ligt om uit te maken of dc vergadering het voorstel al dan niet iu overweging wil nemen cn, ofschoon hij de zaak allczins vatbaar acht om al dadelijk tot de behandeling daarvan over te gaan, zal hij, na gehoord le hebbeu het laatst door den heer Jongsma te kennen gegevenc, er 2ich bij kunnen neerleggen dat men liet casu quo in eene volgende vergadering bchandclc. Hij stelt dus voor om het voorstel in overweging te nemen. Hiertoe wordt eenstemmig besloten. Daarop stelt hij voor om in eer.c volgende vergadering tot de behandeling over te gaan. Ook hiertoe wordt besloten. 6. De Voorzitter het noodig keurende, dat de deuren, tot het houden eener beslotene vergadering, voor een oogenblik wor den gesloten, is daartoe overgegaan en dc openbare vergadering mitsdien tijdelijk opgeheven. Na het eindigen der beslotene zitting is dc openbare verga- dciing heropend en voortgezet in manierc als volgt. 7. Aan de orde is het voorstel var. de hcerer. A. Duparc c.s. tot benoeming eener Raadscommissie uiet opdragt te onderzoeken of, en zoo ja, welke wijzigingen in het reglement van orde voor den Raad noodig zijn en om van den uitslag van dat onderzoek rapport te doen, vergezeld casu quo van voorstellen tot wijziging. De Voorzitter is van oordeel dat, hoezeer de heer Duparc niet ter vergadering aanwezig is, de behandeling van dit voor stel evenwel voortgang zal kunnen hebben, omdat al de andere voorstellers ter vergadering aanwezig zijn en in staat zullen wezen het voorstel toe te lichten, tot welk laatste de Voorzitter de uitnoodiging doet. De heer Jongsma zegt die toelichting te kunuen verschaffen. Het voorstel ontleent haren oorsprong vooral aan de ervaring dat het bestaande reglement op sommige plaatsen onduidelijk is; dat sommige daarin voorkomende bepalingen, als geheel overtol lig, geheel niet of gebrekkig worden nageleefd, en dat voorts andcic bepalingen worden gemist die met het oog op de tegen woordige wijze van vergaderen voor noodig zijn tc houden. De heer Attema kan daar nog bijvoegen dat hij voor zich heeft een doorgeschoten exemplaar van dat reglement, tocbehoo- rende aan den heer Duparc, waarin deze reeds successivelijk heeft aangeteekend de wijzigingen die hij bij eene eventueelc herziening noodig zoude achten. De Voorzitter brengt dit voorstel hierop in behandeling. De heer van Sloterdijck meent te weten dat hem in de vorige vergadering toen dit voorstel ter tafel kwam, door een der oudere leden dezer vergadering was gezegd dat er nog altijd eene Com missie van herziening van dit reglement bestond. De heer Plantenga meent zich te herinneren dat reeds voor lang, mogelijk wel voor 10 a 12 jaren, zoodanige Commissie in het leven is geroepen en dat daarvan leden waren de heeren Mr. Jan van der Veen en Mr. C. Wiersma. De heer Wiersma kan zich, zelfs nu hij daaraan wordt her innerd, volstrekt niet meer dit commissoriaal voorstellen; 'twas zijns oordeels toch ook geene vaste Commissie. De heer Bloembergen merkt op dat het reglement vau orde indertijd is herzien en dat hij zich herinnert dat in de Com missie daartoe benoemd was de heer van Bcijma. In elk geval is liet reglement toen belangrijk gewijzigd en had de Commissie na liet daartoe genomen besluit gedefungeerd. De heer Bruinsma merkt op dat het oorspronkelijk reglement, in 1852 vastgesteld, in April 1855 werd gerevideerd. De Voorzitter stelt nu voor om overeenkomstig het voorge stelde te besluiten en tot de benoeming eeucr Commissie van drie leden over te gaan. Hiertoe wordt eenstemming besloten. Rij de daarop gevolgde stemming zijn bij meerderheid van stemmen tot leden van gezegde Commissie benoemd dc heeren A. Duparc, Mr. J. L. van Sloterdijck en Z. S. de Haan, respec tievelijk met 15 en 8 steramen. De overige stemmen waren ver deeld als volgt: de heer Rengers 6, de heer Suringar 5, de heer Jongsma 4, de heer Attema 3, de heer Westenberg 2 stemmen cn de heeren Gorter, Brungcr en Buraa elk eeue stem. Wijders is besloten aan dit besluit vóór de resumtie der no tulen Re gevorderde uitvoering tc geven. 8. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W., de strekking hebbende om het aan dc gemeente toebehoorende huis op den Ecwal alhier, gekwoteerd met letter 1 no. 35, voor den tijd van zes maanden cn wel van 12 November 1867 tot 12 Mei 1868 in huur en gebruik te geven aan Izaac de Vries, voor eene som van J 137.50. Nadut op voorstel van den Voorzitter was besloten dit voor stel onmiddellijk in behandeling te nemen, is voorts buiten be raadslaging en omvraag dienovereenkomstig besloten. Zullende aan dit besluit vóór de resumte der notulen uitvoering worden gegeven. 9. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W. betreffende het bij raadsbesluit van den 19 Sept. ten fine van berigt en raad in hunne handen gesteld adres van I. en S. Wiarda, e. s., allen geïnteresseerden bij den binnen- en buiten- landschen veehandel, het verzoek bevattende dat de Leeuwarder veemarkt voortaan op Donderdag worde gehouden. Nadat besloten was tot onmiddellijke behandeling, is conform dit voorstel, buiten beraadslaging en stemming besloten Aan adressanten I. en S. Wiarda cum soc. te kennen te geven, dat de Raad geene termen heeft gevonden om aan 't door hen bij adres van 10 Sept. jl. gedaan verzoek te voldoen, en dat verzoek mitsdien wijst van dc hand. Uit te voeren vóór de resumtie der notulen. 10. De Voorzitter geeft namens B. en W. aan de verga dering te kennen, dat het Collegie, met betrekking tot het in eigendom bekomen van de panden staande en gelegen op den irduraerpoortsdwinger, ten behoeve van liet voorgenomen werk der uitbreiding van het bebouwd gedeelte der gemeente, getracht heeft met de eigenaren in overleg te treden omtrent de over dragt dier panden en uit te lokken tot welk bedrag zij genegen zouden worden bevonden afstand daarvan te doen dat het ge volg dier onderhandeling is geweest dat S. van der Meulcn, ei genaar voor de helft van den rogmolen 't Fortuin en de daarbij bchoorende woning, waarvan hij voor het geheel eigenaar is, aan het Collegie heeft berigt tot den beu usten afstand genegen te zijn tegen eene som van ƒ26,000, dat de eigenaar van de we derhelft in dien molen J. v. d. Laan, mededeelde dat aandeel in koop aan te bieden voor 9250 en dat de eigenares van de op gedachten dwiiger aanwezige woning letter D uo. 177, zijnde M. L. de Vrie9, wed. F. de Waelle, die woning met erf in koop heeft aangeboden voor 5000 dat die aanbiedingen het Collegie zijn voorgekomen direct on aannemelijk te zijn, en dat hij derhalve namens B. en W. den Raad voorstelt te besluiten De aanbiedingen boven omschreven onaannemelijk te verklaren en hun Collegie uit te noodigen des wege aan de betrokken personen mededeeling te doen. De Vergadering zich hiermede vercenigende, besluit daartoe eenstem mig, zullende aan dit besluit vóór de resumtie uitvoering ge geven worden. 11. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W vervat in hun besluit va.i 16 Oct. jl. no. 4/39, nopens een adres van Tjeerd Eernstman eervol ontslagen onderwijzer aan de opgeheven Stads teckenschool alhier, houdende verzoek dat aan hem als zoodanig een jaarlijksch pensioen worde verleend. Ter visie, om in eene volgende vergadering behandeld tc worden. 12. Is Ier tafel gebragt en gelezen een voorstel van B. en W., betreffende de aanwijzing der fondsen tot kwijting van de koeten van aankoop cn verdere onkosten van de onlangs ten be hoeve van de gemeente aangekochte twee woningen, als eene in de Ilaniasteeg, letter E no. 145 en een in het Ilofstraatje letter F no. 2S5, welke kosten niet eer dan in het volgend jaar behoeven te worden voldaan, en tengevolge waarvan wordt voorgesteld te besluiten tot wijziging van de bereids door hun Collegie aangeboden ontwerp-begrooting voor 1868 in dezen voege lo: Onder hoofdstuk III, afdeeling VI aan te brengen als art. 12, koopsommen en kosten op den aankoop gevallen van de huizen letter E no. 145 cn letter F no. 285, /"1200 2o. het op hoofdstuk XI aangebrugt bedrag voor

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 2