m
wmumxmt
190
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
cn 2 en hoofdst. X, worden daarop achtereenvolgend overeen
komstig de voordragt aangenomen.
Hoofdst. XI, art. 1. Eonds voor onvoorziene uitgaven 8000.
De lieer Wiersma geeft nu in bedenking om dit bedrag met
ƒ8000 te verhoogen, dan is dat zijns oordeels beter, in verband
met het beslotene omtrent de school voor meer uitgebreid lager
onderwijs; een ieder der leden toch zal dc overtuiging hebben,
dat die zaak uitvoering dient tc erlangen, omdat zij wezentlijk
zeer urgent is en ofschoon de finale vaststelling van het fonds
voor onvoorzien aan het einde der behandeling van de begrooting
zal moeten plaats vinden, stelt hij toch voor, dat men daartoe
nu maar voorloopig besluite.
De heer Bloembergen apprecieert zeer de bedoeling van den
geëerden voorsteller, doch betwijfelt of die bedoeling wel zal
kunnen worden bereikt, wanneer men zooals hier het geval is,
niets anders dan het intitule ter bcgrooting aanbrengt. Wel kun
nen uit het fonds voor onvoorziene posten worden versterkt zoo
danige artikelen der bcgrooting, welker uitgaven de raming te
bovengaan, maar naar zijn inzien geene meraorieposten. Men
zal dus weder bij Ged. Staten moeten komen om tot de uitgaaf
te worden geautoriseerd en daarom betreurt hij het dat niets
voor die school is uitgetrokken, want al had men slechts 4 a 5
duizend gulden aangebragt de post kon dan bij gebleken meer
dere behoefte versterkt zijn geworden.
De heer Wiersma» zegt, dat daar het bekend is dat later au- i
torisatie zal moeten volgen, zijn voorstel nu toch beter is te ach
ten dan wanneer men raauwelijks het voorgedragen cijfer van B.
en W. aannam het zal kunnen zijn dat men voor de uitgaaf
hier bedoeld geen leening zal behoeven. Bovendien men zou
kunnen omschrijven dat de post is gereserveerd. Hij stelt daarom
voor tot cene verhooging met 8000 in ieder geval over te gaan.
Dit wordt ondersteund.
De heer Bloembergen zegt, dat het zeker in de bedoeling
zal liggen dat dit \oorstcl als een wenk worde beschouwd, om
daarop later bij de vaststelling van dit fonds, attent te zijn.
De heer Wiersma zegt dat dit enkel zijne bedoeling is.
Uithooldc van het reeds gevorderd uur sluit de Voorzitter dc
vergadering, ze verdagende tot heden namiddag te 5uur.
VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone vergadering
van den Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden
in den namiddag van Maandag den 18 Nov. 1867.
Tegenwoordig aanvankelijk 16, later 18 leden. Afwezig waren
de hh. G. O. Gorter, K. Tiglcr Wijbrandi en S. de Haan.
Voorzitter de heer D. Zeper die op het daarvoor bestemde tyd-
stip de vergadering opent,
1. Is besloten het genotuleerde wegens de op heden gehou
den vergadering niet in deze maar in ccne volgende vergadering
te resumeren.
2. Vooïtgaande met de behandeling der ontwerp gcmeentc-
begrooling voor 1868, wordt aangevangen met de Inkomsten.
Hoofdst. I, art. 1 en hoofdst. II, aid. I, artt. 1 cn 2, worden
builen beraadslaging en stemming onveranderd aangenomen.
Ten aanzien van hoofdst. II, afd. II, art. 1. 50 opcenten op
de hoofdsom der personele belasting van 1 Jan. tot uit0 Dcc.
ƒ84,534.16, wordt lecture gegeven zoo van het verslag der
Commissie van rapporteurs als van de memorie van bcauiwoor-
ding van B. en W.
De Voorzitter brengt te dezen mede in behandeling het rap
port der Commissie aan welke bij Raadsbesluit van 22 Aug. is
opgedragen om na te gaan of de heffing van opcenten op de
Rijks personele belasting ten behoeve der gemeente Leeuwarden
op den tegenweordigen voct moet worden bestendigd dan wel of,
cn zoo ja, welke wijziging daarin moet worden aangebragt. Bij
welk rapport wordt voorgesteld te besluiten lo. om voortaan
Zitting van Maandag 18 November 1867.
en tc beginnen met het dienstjaar 186S/69, i-iet meer dan 25
Gemecntc-opcenten op de hoofdsom der Rijks personele belasting
tc hellen en 2o. om des noodig het daardoor ontstane te-kort
le dekken door vermeerdering van den hoofdelijken omslag met
het equivalerend bedrag.
De heer Wiersma zal zich met die voordragt niet kunnen
vcreenigen. Wat aan de inkomsten der gemeente te kort komt
moet gevonden worden door opeenten op het personeel of door
eenc belasting op de inkomsten, dit staat genoegzaam vast. Bij
de overweging nu der middelen waarop men het best dat te kort
komende zal kunnen heffen, onderzoekt men tevens welke den
grond is der belastingen die daarvoor in aanmerking moeten
komen, met andere woorden of de verteering dan wel de inkomsten
moeten worden belast; de een nu prijst het eerste middel, dc
ander het laatste aan, als den grond waarop cene redelijke ver-
dceling van den last zal kunnen worden verkregen. Tusschen
beide ligt echter den weg dien Spr. zou willen dat bewandeld
werd. De Rijksbelasting op het personeel is eene belasting op
de vertering, of liever die door de vertering geregeld wordt
een hoofdelijken omslag treft de inkomsten Spr. wil die beide
bezigen tot hetzelfde doel, hij wil uit de zamentrekking daarvan
het te kort vinden dat de meerdere uitgaven boven de gemeen
telijke inkomsten doen ontstaan; daar mede zal men, zijn oor
deels nader bij de waarheid blijven, en daarom zal hij zich ook
een voorstander betoonen tot heffing van beide. Nu is dat be
ginsel tot hiertoe onbezwarend gevonden, eu steeds toch zuilen
cr gevonden worden die bf te veel of temin belast zijn. Maar
dit is evenzeer het geval met een' omslag, ook die is op dat
punt magtig moeijelijk in de uitvoering.
Nu wordt voorgesteld om slechts 25 gemeente-opcenten op
't personeel te heffen en het te ontstane te kort te vinden door
vermeerdering van den hoofdelijken omslag voor zooveel het bui
tengewone werken betreft, door leening te dekken, is een sijstecm
waarmede hij zal kunnen instemmen. Met het tegenwoordig
voorstel kan hij zich echter niet vcreenigen, ofschoon het Spr.
moeijelijk valt om bij de bcoordeeling daarvan de gegevens der
voor hem liggende begrooting aftcschciden.
Den heer Westenberg komt het verkieslijk voor dat men
eerst behandeld het eerste punt der conclusie van 't verslag der
rapporteurs, en daarna de conclusie van't rapport der Commissie.
De Voorzitter koesterde ook die meening.
De heer Westenberg zegt, in aanvulling van 't reeds gespro
kene, dat hij liever zou zien dat eerst de zienswijze van de rap
porteurs omtrent de voorziening in de kosten voor buitengewone
werken werd uitgemaakt, vooral ook omdat de beide zaken zeer
moeijelijk te scheiden zijn.
Dc Voorzitter vraagt of men dan dc behandeling van het
rapport der Commissie voor de heffing van opcenten, wenscht te
staken.
De heer Bloembergen komt het verre verkieslijk voor om eerst
het rapport van die Commissie te behandelen die toch zal vol
strekt niet verhinderen dat dat van de Commissie van rapporteurs
bij de bcgrooting behandeld worde. Sp r. is er te meer voor om
dat het 2e lid van het rapport aangaande dc heffing van opcenten,
met de begrooting in direct verband staat.
De heer Jongsma is liet eens met de hecren welke eerst de
zaak der opcenten wensehen aftedoen. Maar gesteld dat voor
stel wordt aangenomen, dan zal het le lid daarvan praejudicecren
aan het voorstel van de Commissie van rapporteursdaarom
schijnt hot beier dit 2e lid later te behandelen.
ERRATU M.
In het afgedrukt gedeelte van het verslag wegens de vergade
ring op 18 Nov. gehouden,, komt op pag. 183, le kolom, regel
26 van boven, in de rede van den heer Oosterhoff voor het
woord „gel/ruikt", dit moet zijn opbrengt
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag 18 November 1867.
191
Dc Voorzitter stelt voor om met dc behandeling van hut
rapport omtrent de opcenten le continueren. Dit wordt besloten.
De heer Wiersma zal zich daarmede, zooals hij bereids mede
deelde, niet vcreenigen, oiudat men zonder verhooging van den
hoofdelijken omslag, niet dan 50 opcenten op het personeel zal
moeten blijven heffen, anderzins zou de verhouding tusschen in
komsten en uitgaven verbroken zijn. Men wij3t er op dat
de rijkspersonele belasting gebreken, ergerlijke gebreken bevat,
maar dit ligt niet aan ons, vooral ook niet iu verband met het
der gemeente toegestane 4/5 van (le opbrengst daarvan, waar
voor zij eveneens ten grondslag verstrekt. Onevenredigheden in
de toepassing ondervindt men eveneens bij een hoofdelijken om
slag. In deze gemeente toch bevinden zich groote magazijnen
waarvan, omdat de firmanten elders wonen, geen belasting op het
inkomen kan worden geheven nu nog wordt wegens die maga
zijnen in het personeel betaald. Zij die geene drie maanden in
de gemeente verblijf houden, worden volgens het voorschrift der
gemeentewet niet in den omslag betrokken, maar zij betalen toch
nog wel eene goede penning in het personeel; dit is waarlijk
niet onbelangrijk te achten. Maar bovendien men moet zich niet
telkeus begeven op het pad dat tot gedurige wijziging van een
eens aangenomen belastingstelsel leidt. De organisatie van dat
stelsel i9 inderdaad voor Leeuwarden redelijk goed, en zijns oor
deels zal men best doen daarin riu geene wijziging aan te brengen.
Dc heer Bloembergen zegt, dat daar waar sprake is van eenc
minderheid, hij moet opmerken tot de minderheid der Commissie
te belmoren, en dat hij daarin gehandeld heeft volgens de opinie
die hij immer voorstond en die sedert geenzins is gewijzigd, in
tegendeel zelfs is versterkt. Spr. is het geheel eens met den heer
Wiersma dat een stelsel, waarbij deels de vertering en deels de in
komsten worden belast, voor goed is aan te merken, De voor
name grief die men tegen de rijks personele belasting aanvoert
is deze, dat ze aan zoovele gebreken lijdt; maar ook onze in
komsten-belasting is niet volkomen, en waar hij dan ziet dat de
hooge regering zich beijvert om door wets-ontwerpen die daarin
trachten te voorzien, aan die bezwaren te geraoet te komen, als
hij ziet dat bij de wetgevende raagt thans aanhangig is een ont
werp tot wijziging van den 5en grondslag, dan mag hij verwach
ten dat die regering het oog zal houden op de belangen der
belastingschuldigen en misschien nog meerdere veranderingen
ten gunste zal daarstellen. Spr. weet wel dat het rijk slechts
voor een deel in de opbrengst dier belasting is geïnteresseerd,
omdat Ys daarvan aan de gemeenten wordt toegekend, maar men
ziet toch dat de hooge regering die zaak ten harte neemt. Hij
voor zich heelt de overtuiging niet dat er in die belasting zulke
grove onevenredigheden zouden bestaan, onevenredigheden die zou
den drukken op den ambachtsman en minderen burger, hij ver-
meent juist dat het tegendeel bestaat, want hij weet tevens dat I
voor het geval de helft van de bedoelde opbrengst mogt worden
geschrapt, die mindere klasse van belastingschuldigen dan nog
evenwel zal worden getroffen, door hetgeen zij in den omslag
meer zal hebben te betalen. In de gevolgen toch zal men wel
geen ander equivalent kunnen vinden eu wanneer hij nu in aan
merking neemt dat onderscheidene personen die, omdat zij slechts
tijdelijk hier verblijven, niet in den omslag kunnen worden begre
pen, nu nog bij wijze van opcenten tot de uitgaven der gemeente
bijdragen, maar alsdan ook daarvan ontheven worden en dat
dit bedrag door verbooging der directe belasting zal moeten wor
den aangevuld, dan ziet hij eerder verhooging dan vermindering
voor die minder gegoede klasse te gcmoct.
De heer Westenberg kan cene andere verklaring geven dan
de heer Bloembergen deed, hij kan zeggen dat hij tot de meerder
heid in de Commissie behoort. Als zoodanig wenscht hij eenige
opmerkingen van de vorige Sprs. te refutereu, zich overigens
onthoudende van de herhaling der hoofdgronden, welke in het
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
rapport zijn neergelegd. Er is gezegd dat de personele belas
ting is cene belasting op de vertering; dc meerderheid der Com
missie is van oordeel dat zij tevens is en moet zijn eene belas
ting op dc luxe, en dat zij uit dien hoofde in eene gemeente
als Leeuwarden, waar betrekkelijk weinig weelde is vooral ten
opzigte van de 6,n grondslag, als gemeente-belasting beschouwd
ongelukkig moet werken en zeer drukkend is te achten. Men
zeidc, de hoofdelijke omslag heeft ook zijne gebreken; Spr. er
kent dit en is van die belasting ook \olstrekt geen aanbidder.,
maar zij is in elk geval eene belasting wier heffing op billijke
grondslagen steunt wordt in hare aangifte kwade trouw gepleegd
dan blijft die voor rekening der aangevers. Men sprak van den
aanslag van groote magazijnen in het personeel, maar Spr. moet
observeren dat men zich daaarvan geen te groote denkbeelden
moet vormen, want volgens de vigerende wet zijn die magazij
nen vrij van persouele belasting, voor zoover zij niet dienen tot
winkel of uitstalling van waren in dat geval kunnen dus ook
geene opcenten deswege ten bate van de gemeente komen. Men
heeft er voorts op gewezen dat personen, geene drie maanden in dc
gemeente verblijf houdende, niet in den omslag zijn te betrekken,
maar dat zij dan toch wegens hunne panden in het personeel
bijdragen; dit is zoo, die panden zijn niet vrij van personeel cn wegens
sommigen wordt zelfs eene belangrijke som betaald, maar nu vraagt
Spr. ofhetdan zoo billijk is, dat vooreen kortstondig genot, de belasting
van een geheel jaar en tot zoo hoog bedrag verschuldigd is
Wat aangaat het denkbeeld van een stelsel, waaromtrent gespro
ken is, dc gedachten daarover zijn zeer uiteenloopend de eene
gemeente in deze provincie heeft 100, de 2e 50 ad 25, cene
andere weder geene opcenten een bepaald stelsel van belastin
gen zocht Spr. te vergeefs in de gemeentewet. Wijders is nog
gezegd (lat de hooge regering ten aanzien van het brengen van
wijzigingen in de wet op het personeel, op vrijzinnige wijze te
werk gaat; indien dit slaat op de aanhangige wetsvoordragt
omtrent den 5en grondslag, dan moet hij opmerken dat hij ge
looft dat dit alleen betreft eene wijziging der belasting verschul
digd voor dienstmeisjes, eene wijziging die zeer zeker aanprijzing
verdient uit het oogpunt van zedelijkheid, doch waarschijnlijk
niet van fiscaal belang zal zijn en die derhalve van weinig in
vloed zal worden bevonden op deze questie. Nu echter de zaak
van verbetering der wet is aangeroerd moet hij nogmaals wijzen
op het reeds in het rapport vermelde, dat juist bij vorige rege
ringen de verhooging der vrijstellingen een groot punt van
overweging heeft uitgemaakt.
De heer Oosterhoff zegt, dat wanneer hij dc hh. "Wiersma en
Bloembergen goed heeft begrepen, dan wensehen deze niet alleen
maar achten het ook billijk dat nevens den hoofdelijken omslag
eene belasting op de vertccring worde geheven, hoedanig toch
de opcenten op de personele belasting zijntc noemen. Spr. is ook geen
voorstander van een ircpöt unique, maar als hij ziet, dat de
vermijding daarvan in deze gemeente gepaard moet gaan met
groote onbillijkheid, dan zal hij voor hare toepassing niet terug
deinzen, om zooveel hij kan te bevorderen, dat de billijkheid
tuischen de belastingschuldigen, zoo veel doenlijk tot stand kome.
Spr. wijst daartoe op het dominerend art. 243 der gemeente
wet; daarbij toch wordt bevolen dat omslagen en andere directe
belastingen moeten worden geheven r.aar grondslagen die voor
een redelijken maatstaf van het inkomen der belastingschuldigen
te houden zijn; hier wordt van geene belasting op de vertering
gesproken. Spr. weet wel dat art. 240 dier zelfde wet aan de
gemeenten de bevoegdheid verleent om ook opcenten op de rijks
directe belastingen te heffen, doch die bevoegdheid wordt dan.
toch door de bepaling van art. 243 behcerscht, en wanneer nu
blijkt dat eene heffing van opeenten krachtens art. 24Ö niet be
antwoordt aan de regelen of grondslagen bij art. 243 bepaalde
lijk voorgeschreven, wanneer men ziet dat zoodanige heffing scliro-
49
iw