20S GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 December 1867. Bloembergen betreft opzigtens de mindere werkzaamheden van de hulponderwijzers, hierop kan hij aanvoeren dat ze hunne diensten bij de avondschool kunnen verstrekken. De heer Rengers geeft te kennen dat bijaldien de heer Bloem bergen plan heeft om een voorstel te doen in den zin als door hem is aangegeven, Spr. dan reeds dadelijk gebruik zal maken van zijne bevoegdheid om daartegen zijne bezwaren in het midden te brengen. Reeds in beginsel is hij tegen vermindering, maar hij acht die te meer onraadzaam met het oog op het vastge stelde tractement van den aan de school te verbinden directeur, wiens bezoldiging is bepaald op ƒ1600 en 10 pet. van de school gelden het komt Spr. niet billijk voor om tot vermindering der schoolgelden, waarop het inkomen des directeurs is gegrond over te gaan. Ilij erkent het de sprong van ƒ16 op f 34 is wel groot, doch de ouders weten dat dit verschil uit de belang rijke vermindering der schoolgelden voor de laagste klasse voort spruit, welk voordeel niet geheel buiten berekening kan worden gelaten. De Voorzitter brengt nu in behandeling het amendement van den heer Bloembergen om de schoolgelden wegens het onderwijs ir. dc 2c kl. te regelen als volgt Voor dat in de le afd. 2e kl. 28, 2e - 34. Dit voorstel wordt ondersteund. De heer Westenberg is het in hoofdzaak met den heer Ren- gers eens maar bovendien gelooft hij dat er tegen dc aanneming van dit amendement een comptabel bezwaar bestaat, omdat hij gelooft dut de verplaatsing der leerlingen van de eene naar de andere afd. aan den hoofdonderwijzer overgelaten, van tijd tot tijd plaats vindt en dit meent hij zal moeijelijkheden geven voor de behoorlijke toepassing der schoolreglen. De heer Verwijs gelooft niet dat dit bezwaar bestaat; de overgang van de 1e naar de 2e afd. der klasse geschiedt, naar bij meent, slechts eenmaal 'sjaars. De heer Bloembergen wenscht in antwoord op het betoogde door den heer Rengers te kennen te geven, dat de vermindering der voorgedragen schoolgelden aan den onderwijzer niet die schade zal berokkenen als wel vermoed wordt. Spr. meent dat de door hem beoogde vermindering op dat inkomen van geen zoo belangrijken invloed is te achten. Het voren omschreven amendement van den heer Bloembergen wordt daarop in rondvraag gebragt en verworpen met 14 tegen 4 stemmen (die van de heeren Bloembergen, Suringar, Hommes en Duparc.) Het in voege voorschreven geamendeerd art. 1 is daarop bui ten verdere beraadslaging eenstemmig aangenomen. Ten aanzien van art, 2 zegt de heer Brunger dat het school geld sub a wegens den tweeden leerling nu toch ook wel wijzi ging zal moeten ondergaan. Dc heer Bloembergen vraagt of men, nu het schoolgeld voor de le klasse zoo aanmerkelijk is verlaagd nu niet op dat aangenomen beginsel zal moeten terugkomen en het gestelde sub a mitsdien als vervallen kan worden beschouwd De heer Attema moet toestemmen dat een schoolgeld ad ƒ16 laag i3 te noemen, maar toch ook genoeg in verhouding van het onderwijs dat genoten wordt. Spr. blijft aan bet behoud van het bewust beginsel hechten en is van oordeel dat men hier eene analogische verlaging wegens den 2en leerling behoort toe te pas sen. Hij wenscht dit bedrag van ƒ20 op ƒ15 te stellen. De Voorzitter stelt voor dit bedrag op f 14 te bepalen. Dit wordt bij omvraag aangenomen met 14 tegen 4 stemmen (die van de heeren Bruinsma, Bloembergen, Tigler YVijbrandi cn Plantenga.) De heer Attema stelt nu voor om het ouderwijs sub a we gens den derden leerling te brengen op ƒ12. De heer Bloembergen is daartegen want zegt hij, dan zal men wegens dien derden leerling evenveel betalen als het be drag van 't schoolgeld op de bewaarschool. De heer Attema zegt dat hij dit vootstel doet om het verband met de reeds aangenomen sommen te bewaren het zal dan zijn ƒ16, ƒ14 en J 12. De heer Duparc zou het woord niet hebben gevraag'! indien de heer Bloembergen niet in eene vergelijking ware getreden met de bewaarschool. Die vergelijking bewijst, zijns inziens, wei nig, want men zou, misschien niet zonder grond, kunnen zeg gen, dat daar het schoolgeld te hoog is. Spr. wenscht nu echter ook eene vergelijking te maken, maar met een hooger geplaatste inrigting van onderwijs, de Rijks hoogere burgerschool, waar het schoolgeld zelfs voor de vijfde kla6sc niet meer bedraagt dan 50 in het jaar, en voor iederen leerling meer uit den gezin slechts 25; voor drie leerlingen uit hetzelfde gezin wordt daar alzoo betaald 100, of gemiddeld voor iederen leerling ruim ƒ33. Voor iederen leerling op de burgerschool waarover thans gehan deld wordt, is daarentegen voor eiken leerling zelfs waar er mede drie uit den gezin zijn, in de hoogste klasse ruim ƒ40 verschul digd. Spr. heeft reeds vroeger zijne bezwaren over het bedrag der schoolgelden voor alle klassen dezer school in 't midden ge bragt, zonder dat het baatte. Hij zal echter alsnog steeds elke gelegenheid aangrijpen om vermindering in de schoolgelden aan te brengen. De beer Plantenga merkt op, dat dc gevallen, dat drie kin deren uit hetzelfde gezin als leerlingen in eene klasse zijn ge plaatst, slechts zelden voorkomen. Op de hoogere burgerschool, waar men een cursus van vijf jaren heeft, is dit mogelijk minder zeldzaam. De heer Verwijs geeft te kennen, dat het zooevcn door den heer Plantenga gesprokene hem aanleiding geeft om op te komen tegen eene verkeerde gevolgtrekking, welke daaruit mogelijk ge trokken zou kunnen worden. Het geval is zóó, dat wanneer drie kinderen uit één gezin de school bezoeken en geplaatst zijn in de verschillende klassen, het verschuldigd schoolgeld dan zal zijn f 38, 28 en 18 of zooals nu wordt voorgesteld ƒ12. De heer Attema dringt er nog nader op aan, dat men de voorgedragen ƒ18 wegens den 3en leerling moet verminderen. In geen geval kan de voordragt gevolgd worden. De heer Bloembergen heett alleen het woord gevraagd om op te komen tegen de zooevfen door den heer Verwijs aan dit art. gegevene interpretatie. Uit overweging, dat zijn stilzwijgen ten deze zou kunnen worden aangemerkt als een huldigen van dezelfde leer, voelt hij zich genoopt om te verklaren, dat een zoodanige toepassing volstrekt niet in de bedoeling van de Com missie ligt of ooit gelegen heeft. Dc uitzonderende bepaling in art. 2 behoort te worden toegepast op de wijze zoo als de heer Plantenga die heeft opgevat. Wanneer twee of meer kinderen uit één gezin de school bezoeken dan wordt vermindering van het schoolgeld in art. 1 bepaald toegekend wegens den 2en of 3en leerling, op de wijze en tot het bedrag bij art. 2 voor de beide gevallen aangewezen, bv. drie kinderen uit éón gezin bezoeken gelijktijdig de 9chool en ze zijn geplaatst, de oudste in de 3e klasse, de jongeren beide in de 2e klasse, dan is het school geld wegens hen verschuldigd ƒ46, ƒ34 en 30. De heer Verwijs erkent voor een oogenblik in de opvatting te hebben gedwaald. Nadat dc heeren Westenberg en Rengers nog in ccnige be spreking over de toepassing dezer vermindering voor meerdere leerlingen waren getreden, is het amendement var. den Leer Attema om in art. 2 sub a voor het onderwijs wegens den der- den en ieder der volgende leerlingen te stellen ƒ12 in stede van ƒ18, in omvraag gebragt cn aangenomen met 14 tegen 4 stemmen GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 December 1867. 209 (die van dc heeren Bruinsma, Bloembergen, Tigler Wijbrandi en Plantenga.) Art. 2 aldus geamendeerd, is daarop buiten verdere beraad slaging en omvraag eenstemmig aangenomen, zoomede de artt. 3 tot en ract 6. Door den heer Rengers wordt alsnu voorgesteld ooi bij het ontwerp-besluit tot heffing .van schoolgeld aan de school van lager en meer uitgebreid lager onderwijs nog te voegen de vol gende overgangsbepaling Art. 7. Overgangsbepaling. Geen schoolgeld volgens dit besluit is over de maand Januarij 1868 verschuldigd wegens leerlingen die gedurende de twee laatste maanden van het jaar 1867 de fransch dag- en kostschool of de burgerschool voor jon gens hebben bezocht. De heer Rengers geeft tot toelichting hiervan te kennen, dat B. en W. zich voorstellen, om deze school met 1 Januarij e. k. in werking te brengen, dat op die school een tal van leerlingen van de fransche dag- er. kostschool en van de burgerschool voor jongens zullen worden overgeplaatst; dat wegens het onderwijs op de laatst bedoelde 9choleu het schoolgeld reeds voor drie maanden vooruit cn dus tot 1 Eebruarij van 1868 is voldaan en dat het onbillijk mag worden geacht om nu bovendien het school geld over Januarij, volgens dit besluit verschuldigd, te vorderen. Daarom en omdat zeer waarschijnlijk de goedkeuring op liet hef- fingsbesluit niet vóór 1 Jan. c. k. zal zijn bekomen, stelb hij voor deze overgangsbepaling aan dat besluit toe te voegen. Nadat de Voorzitter dit voorstel had ondersteund wordt het buiten beraadslaging en omvraag eenstemmig aangenomen. Ten aanzien van de bij het besluit behooreride memorie vun toelichting waarin, tengevolge van de in hel besluit aangebragte wijzigingen nog al eenigc wijziging in de redactie zal moeten worden aangebragt, wordt op voorstel van den heer Bloembergen besloten, die nadere redactie aan B. en VV. op re dragen. Alsnu is aan de orde de behandeling van de ontwerp-veror- dening op de invordering der schoolgelden voor onderwijs aan dc school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor jon gens in de gemeente Leeuwarden. De artikelen 1 tol en mot 6 worden daarop buiten beraadslaging en stemming aangenomen, terwijl voorts de geheele verordening op gelijke wijzeis vastgesteld. 4. Alsnu is aan dc orde de behandeling van art. 10 van de ontwerp-verordening vooi de meergemelde school, aangehouden tot na de vaststelling van het besluit tot hefting van schoolgeld op die school. De heer Attema geeft in overweging om dit art. te roijeren omdat toch de schoolgelden daarin bepaald, bij een afzonderlijk besluit tot heffing daarvan geregeld zijn. Bovendien het niet voorkomen van zoodanige bepaling in dergelijke verordening, acht hij verkieslijker, als zijnde onnoodig. Men zal hem tegenwerpen dat dan de kennis dier schoolgelden aan de wetenschap der be langstellenden wordt onthouden, die overigens naar luid der slot bepaling een exemplaar dezer verordening zullen ontvangen, docb dit is voor hem geen overwegend bezwaar om de wegneming van dit art. voor te stellen. De heer Bloembergen zegt dat gelijke bedenking ook bij hem is opgekomen. Deze bepaling werd dan ook slechts bij navolging van een ander reglement opgenomen, omdat dc Commissie meende dat het niet kwaad was ook in de verordening der school, de schoolgelden tc vermelden, doch zij kan gemist worden, en, wilde men te gemoet komen aan het bezwaar dat de belangstellenden dan verstoken zijn van de kennis dier gelden, men zou de op gaaf daarvan bij wijze van aanhangsel aan de verordening kunnen toevoegen. De heer Bruinsma wenscht het art. te behouden, baat het niet, het schaadt evenmin; deze bepaling is niet als direct over bodig te beschouwen en, wordt zij behouden dan heeft men geene appendix als door den vorigen Spr. is bedoeld, noodig. De heer Duparc zegt niet van naplcitcn te houden, maar bij deze gelegenheid zich toeh niet te kunnen onthouden er op te wijzen dat, zijne drie weken geleden gedane motie om de be handeling dezer verordening uit te stellen, die de meerderheid echter vermeende te moeten verwerpen, vooral gegrond was op het bezwaar nu ook door den heer Attema ontwikkeld. Hij za) natuurlijk diens voorstel aannemen, maar hij heeft daarvoor nog een ander motief dit nl. dat de zaak gepraejudiei'erd wordt, in dien in eene verordening reeds het bedrag van bet schoolgeld wordt opgenomen, zonder dat op het heffiugsbosluit nog de ko ninklijke goedkeuring is verkregen. liet voorstel van den heer Attema is hierop, in rondvraag gebragt en met 17 tegen óéne stem (die van den heer Bruinsma) aangenomen, zoodal is besloten vorenbedoeld art. 10 te roijeren en dc daarop volgende artikelen te vernummeren. Vervolgens is aan dc orde dc afdoening der slotbepaling invoege als deze door den heer Rengers is gesub- amendeerd. Iiie.toe wordt buiten verdere beraadslaging en om vraag besloten. De Voorzitter stelt vervolgens voor om de verordening vaak- bedoeld in ha.ir geheel vast te stellen. Ook hiertoe wordt buiten omvraag eenstemmig besloten, en tevens om aan eea en ander vóór de resumtie der notulen het vercischt gevolg te geven. Naar aanleiding nu van het vorenstaande is vastgesteld de volgende EKORDEN1NG voor de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs voor jongens tc Leeuwarden. Hoofdstuk I. Van de onderwijzers. Art. 1. Het bestuur der schooi is opgedragen aan den hoofdonderwijzer, die bijgestaan wordt door minstens vier hulponderwijzers en twee kweekelingen. Art. 2. Dc eerste hulponderwijzer, die bij tijdelijke afwezig heid, ziekte of ontsteutenis van den hoofdonderwijzer dezen ver vangt, moet den rang van hoofdonderwijzer bezitten. Art. 3. De hoofdonderwijzer en eerste hulponderwijzer zon deren op aanwijzing der plaatselijke schoolcommissie, wanneer deze dit noodig acht, eenige uren in dc week af tot opleiding der hulponderwijzers aan dc school werkzaam. Art. 4. Dc hoofdonderwijzer mag, buiten het onderwijs op de school en buiten de taak die hem in art. 3 is aangewezen, geen onderwijs geven, tenzij alleen bij de Rijksnormaallessen, wanneer hem daartoe door de plaatselijke schoolcommissie, onder goedkeureng van Burg. en Weth. tie vergunning wordt verleend. Art. 5. Aan de hulponderwijzers staat het geven van pri vaatlessen alleen vrij des Woensdags en Zalurdags na 12 uur. Aan den eersten hulponderwijzer kan mede op den voet bij art. 4 bepaald, vergund worden onderwijs aan de Rijksnormaal scholen te geven. Art. 6. In ieder der vier schoollokalen is minstens een hulp onderwijzer werkzaam de hoofdonderwijzer is speciaal belast met het onderwijs in de hoogste klasse, en moet minstens éénmaal 's weeks zich overtuigen van den gang van het onderwijs in de andere klassen. Zoo hij het in het belang van het onderwijs noodig oordeelt, kan hij nu cn dan zelf in do andore klassen, het onderwijs op zich nemen. Door de schoolcommissie kan aan hem ook in de andere klassen het onderwijs in speciale vakken worden opgedragen. Hoofdstuk 11. Van de leerlingen. Art. 7. De leerlingen die lager onderwijs wenschen tc genieton moeten minstens den ouderdom van zes jaar bereikt hebben; dien van negen jaar zij, die van h".t meer uitgebreid lager onderwijs willen gebruik maken. Art. 8. De toelating van nieuws leerlingen geschiedt door de plaatselijke schoolcommissie en heeft vier malen 's jaars plaats, namelijk 1 Febr., 1 Mei, 1 Aug., en 1 Nov. Ouders en voogden moeten zich acht dagen te voren bij den hoofdonderwijzer daartoe aanmelden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1867 | | pagina 3