212
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 December 1867.
dag- en avondschool, worden voorloopig bestemd de lokalen, thans
gebruikt voor de burgerschool voor jongens en die van de reeds
opgeheven Stads teekenschool.
De heer Verwijs kan zich met de voorgestelde conclusie niet
vereenigen. De Commissie voor de zaken van het middelbaar
onderwijs heeft omtrent de te bezigen lokaliteit voor deze school
een voorstel gedaan en Spr. had gehoopt dat B. en W. een voor
stel in dien zin zouden gedaan hebben, ze beamen de gegrond
heid der zienswijze van de Commissie op dat punt, maar ze
vinden tevens de door de Curatoren van het gymnasium daartegen
aangevoerde redenen niet ongegrond. Hieruit mag men dus op
maken dat het Collegic de gevoelens der Commissie beamende,
die meer valabel acht, en toch doet het een voorstel overeenkom
stig met en naar aanleiding van de argumenten door heeren
Curatoren bijgebragt, argumenten, die naar Sprs. oordeel als ge
voelsargumenten zijn te beschouwen en hier dus niet roogtcn ge
volgd worden, die althans buiten aanmerking konden gelaten
worden daar waar sprake is van het nemen van algeraeenc maat
regelen in het belang van het onderwijs. Vroeger reeds kwam
de plaatsing van de burger dag- en avondschool ter sprake en
werd daarbij de latijnsche school als de meest geschikte plaats
daarvoor aangewezen; men noemde daarbij nog eene andere plaats,
maar het gebouw van 't gymnasium oordeelde men verreweg de
voorkeur te verdienen. De Commissie heeft dan ook dat denkbeeld
gcarripieerd en huldigde vooral daarbij de meening dat men aan
ile op te rigten school geene voorloopige, maar immer ecne de
finitieve inrigtiog behoorde te geven, derhalve om het onderwijs
in dén lokaal te doen geven.
Wat belet nu om aan die verwachting, aan dat gevestigd be
ginsel uitvoering te geven en het gebouw der latijnsche school
voor de burgerschool dienstbaar te stellen? De Commissie heeft
de inrigting van dat gebouw gezien; ze heeft gewikt en gewogen
en de overtuiging gekregen dat zelfs bij noodzakelijke uitbreiding
er vande gelegenheid daartoe bestond door het achterwaarts
brengen van den muur; zij heeft gezien dat bedoeld gebouw al-
lezins voor de te vestigen inrigting van onderwijs geschikt was
en dat er door het plaatsen van een afdak, gelegenheid voor
chemische praeparaten zou gemaakt kunnen worden, bovendien
biedt het gebouw de meest geschikte lokalen aan voor het tee-
kenonderwijs. Heeren Curatoren schijnen zich gevoelig te beloonen
als ware hier sprake van achteruitzetting hunner regten. Dit is
volstrekt niet het geval; de Commissie heeft niets tekortgedaan
aan de regten van Curatoren, zoo die bestaan, zij wees er alleen
op en zij was er van doordrongen dat het gebouw voor 't gym
nasium in gebruik, het eenige goede beschikbare lokaal voor de
burgerschool zou wezen. De Commissie sprak er bij die gelegen
heid ook van dat Se gymnasia in een tijdperk van overgang ver-
keeren, en het zijn alweder de Curatoren die dit niet kunnen
inzien. Spr. meent met regt te kunnen veronderstellen dat dat
tijdperk voor die scholen toch werkelijk is aangebroken. Het
middelbaar onderwijs, reeds voorlang bij de wet geregeld, heeft
thans bijna geheele uitvoering kunnen erlangen; het ontwerp van
wet op het hooger onderwijs dat zich daaraan aansluit, is voor
het oogenblik bij den Raad van State aanhangig; wat die ont
werp bepalingen behelzen is voor Spr. na aangewende pogingen
om er iets van te vernemen, een diep geheim gebleven, maar
het is toch wel te denken dat die wet eventueel den doodslag,
aan alle bestaande kleine inrigtingen van dien aard zal geven,
tenzij eene gemeente met opoffering van zeer belangrijke sommen,
zoodanige inrigting in het leven zou wensehen te behouden. Het
is naar zijn oordeel volstrekt geene gewaagde veronderstelling
wanneer hij aanneemt dat die wet in futüro de daarstelling van
grootere inrigtingen van onderwijs zal bevelen, misschien voor
elke provincie een, misschien ook nog minderin dat geval zal
Leeuwarden als de hoofd- en meest belangrijke stad van Fries
land zoodanige inrigting bekomen en dan ligt het voor de hand
dat het tegenwoordig gymnasium zal vervallen en het gebouw,
waarin het thans gevestigd is, veel te bekrompen zal worden ge
acht om te strekken voor de nieuwe inrigting. Had men nu in
dertijd krachtige pogingen aangewend om het gymnasium uit ha
ren, inderdaad kwijnenden toestand op te heffen, men zou dan
nu achterop zijn en de aangewende kosten konden als verloren
beschouwd worden. Nu zegge men die staat van kwijning wordt
allengskens beter, zij schijnt te verdwijnen en de ip rig ting toont
reeds meer leven. Spr. wcuscht niet in eene speciale beschou
wing te dien aanzien te treden, maar hij wijst er op, dat, komt
ecne inrigting naar de te verwachten wet, in deze gemeente tot
stand, die nieuwe inrigting dan toch wel een waardiger lokaal
zal vercischcn dan het tegenwoordige tot latijusche school gebe
zigd. Er kan dus van onbillijkheid volstrekt geen sprake zijn,
en het argument van heeren Curatoren, dat men eerst dan, wan-
1 neer eene nieuwe inrigting in 't leven zal zijn geroepen, naar
andere lokalen hebbc om te zien, vervalt. B. cn W. zeggen .dan
ook in hunne overwegingen dat het plan der Commissie wen-
schelijk is, maar zij doen niet wat de Commissie zou wil
len, zij spreken cr niet van dat het dadelijk noodig is. B. cn
W. spreken er voorts van in hun rapport alsof cr sprake zou zijn
van geringschatting van het gymnasiaal onderwijs en van zijne
leeraren. Spr. ziet dit volstrekt niet in. l)c Commissie, wanneer
zij verlangt dat voor de burgerschool het gebouw van 't gymna
sium beschikbaar wordt gesteld, heeft volstrekt niet op het oog
dat de leerlingen van de burgerschool dan zouden erlangen een
schoolgebouw door ruimte of pracht uitmuntend zij begeert dit
niet, ware dit het geval zij zou het gebouw voor 't gymnasium
ongenoegzaam gekeurd en hare eischen hooger gesteld hebben.
Maar wanneer zij dat gebouw voor de burgerschool aanprijst dan
is het omdat zij het voor het onderwijs in écn lokaal beter acht;
dan doet zij dit ingevolge haar beginsel om de zaak niet voor
loopig, maar de definitief te regelen; en wanneer zij dan tevens
voorstelt dat bet gymnasiaal onderwijs worde overgebragt naar
de school van Cremer, dan stcuut dat voorstel op de overweging
dat de op te heffen burgerschool voor jongens een lokaal be
schikbaar stelt, allezins genoegzaam en geschikt voor het onder
wijs aan 't gymnasium dat de toestand van 't gymnasium
werkelijk is aan te merken als in een tijdperk van over
gang te verkceren. Die school van Cremer is inderdaad
een goed gebouw en zeer wel voor de eischen van het gym
nasiaal onderwijs in te rigten, cn Spr. heeft na persoonlijke
opneming van dat gebouw met eer. lid der Commissie, tevens lid
van het collegie vui curatoren, volstrekt geen vrees, dat de leer
lingen van 't gymnasium, in cas van de beoogde verplaatsing, zullen
beginnen tc kwijnen en de tering krijgen. De Commissie stelde
wijders voor om een der vertrekken van het vaak bedoeld gebouw
interigtcn voor eene kamer voor den directeur der school; zij had
dus op het oog eene concessie van heeren Curatoren te erlangen.
Intnsschen zijn de voorwaarden door Curatoren voorgesteld aan
dien afstand te verbinden, van dien aard dat zc als direct on
aannemelijk zijn te beschouwen. Die kamer toch moet, volgens
hun schrijven, steeds disponibel blijven voor de vergaderingen
van hun collegie, en ten tweeden zou het niet geoorloofd zijn
daarop eenige meubelen to plaatsen. Dit laatste nil is vooral
onmogelijk om ingewilligd te worden, want do directeur zal daar
behoeven eene kast tot plaatsing van instrumenten die hij moet
aanwenden tijdens het onderwijs en die hij noodig is tot het
nemen van proeven buiten den schooltijd, kortom men wcnscht
en moet hebben ecne kamer die hij op 't slot kan draaijen en er
zijne goederen bergen. l)ie kamer opteruiman voor het geval dat
het Collegie er hare vergaderingen houdt, is niet wel doenlijk,
evenmin als de uitvoering van het overige der gestelde voorwaar
den. Waarop Spr. evenwel vooral de aandacht der Vergadering
'i—
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 5 December 1867.
213
wenscht te vestigen is, dat de Commissie voornamelijk eene de
finitieve, geene voorloopige regeling der zaak in 't leven wcnscht
te roepen.
De heer Rengers zegt dat zoo de Raad zich ongetwijfeld met
hem zal verheugen over het vuur waarmede de Commissie voor
het middelbaar onderwijs de belangen der burgerschool voorstaat,
hij bet tevens met Spr. zal bctrcuien dat een medelid tevens
curator van bet gymnasium, niet ter vergadering aanwezig is,
die ongetwijfeld bet best in staat zoude wezen om menig argu
ment van den voorgaandeti Spr. te ontzenuwen. Spr. kan die
tank slechts ten dcelc vervullen cn bepaalt zich tot de motieven
die B. en W. hebben bewogen tot het ondenverpclijk voorstel.
Kan men zich toch gereedclijk het verlangen der Commissie voor
middelbaar onderwijs voorstellen, om de burger dag- en avond
school terstond op den meest voldoenden voet te schoeijen cn haar
in eens de definitieve inrigting te schenken, men vergctc niet
dat B. cn W. ovenzcer geroepen zijn dc belangen aan het gym
nasium als die van liet middelbaar onderwijs te handhaven. B. en
W. houden zich verder overtuigd dat ook curatoren doordrongen
zijn van liet gewigt eencr goede regeling van het middelbaar
onderwijs, en kunnen dus gerust aannemen dat de bezwaren om
bet locaal van het gymnasium voor dit onderwijs af tc staan,
op geene losse gronden zullen rusten. Het gymnasium toch dat
vaak in deze vergadering lot min aangename beschouwingen aan
leiding gaf, dat in een kwijnenden toestand verkeerde, begint
meerdere teekenen van leven cn bloei te vertooncn, doch verkeert
in een toestand van overgang. In zoodanigen toestand nu schijnt
B. en W. cenc ingrijpende verandering als de bedoelde niet
wenschelijk. Spr. geeft toe dat het gymnasiaal onderwijs zeer
wel in de bestaande burgerschool voor jongens kan worden g<*-
geven, doch voor een curatorenkamer is daar geen plaats, cn
Spr. ziet volstrekt geene reden waarom curatoren tegen hunnen
zin genoodzaakt zouden zijn, die kamer voor den directeur der
burgerschool tc ontruimen. Ten oaregte wordt nu uit het voor
stel van B. cn W. afgeleid dat deze zich zouden verklaren tegen
de vereeniging der schoollokalen voor het middelbaar onderwijs
in één gebouw; dit is geenzins hot geval, maar wel dat zij den
afstand van bet gebouw ontraden omdat de uitkomsten van de
opterigten school nog te onzeker zijn, om daaraan reeds dadelijk
een' bcstaanden toestand op te offeren. Spr. stelt zich voor dat
de nieuwe school, althans in den beginne, niet die omvang zal
verkrijgen welke de Commissie schijnt te verwachten. Met de
teekenschool zal dit wel het geval zijn op grond van de vroeger
verkregen resultaten, maar dc overige vakken van onderwijs zullen
niet dadelijk die verwachte uitbreiding erlangen. Mogt werke
lijk die uitbreiding in latercn tijd verkregen worden dun zal men
cr in kunnen voorzien, maar voor het oogenblik achten B.cnVV.
het verkieslijker om ecne voorloopige regeling tot stand te bren
gen later zal men, na kennisneming van de gebreken die nood
wendig zulk eene nieuwe zaak aankleven, te zekerder over de
verkregen resultaten kunnen oordeelenmet twee jaren b. v.
zal men oneindig beter tot eene definitieve regeling kunnen over
gaan. De bestaande lokaliteit is, zoo als erkend is, voldoende
te achten, later zal men met betrekkelijk geringe kosten tot uitbrei
ding kunnen overgaan.
De heer Verwijs wenscht eene kleine aanmerking te opperen
ten aanzien van bet door den vorigen Spr. gesprokene. Daaruit
toch schijnt te blijken dat B. cn W. waarvoor de heer Rengers
het woord schijnt te voeren, van meening zijn alsof de Commissie
zich groote verwachtingen en illusion zoude hebben voorgesteld
van de resultaten der in te voeren inrigting van onderwijs. Dit
is niet liet gevalzij kan dit niet en daarom is zij in hare
eischen zoo bescheiden, ja uiterst bescheiden. Immers er zijn
benoodigd drie lokalen en zij vraagt lokalen aan die niet groot
zijn, maar die naar haar oordeel voorloopig en in afwachting van
nadere uitbreiding groot genoeg worden geacht; eer9t wanneer
de school eene hoogerc vlucht mogt nemen stelt men zich voor
grootere te vragen. Had zij zich groote illusiën gevormd, zij zou
reeds dadelijk hoogere eischen gesteld hebben.
Dc heer Bruinsma beaamt geheel hetgeen door den heer Ren
gers is aangevoerd. Ilij neemt evenwel de vrijheid den heer Ver
wijs er op te wijzen dat wanneer later, volgens de veronderstel
ling, alhier een groot gymnasium zal moeten daargesteld worden,
het bestaande dan veel te klein zal ziju en wanneer in dat geval een
nieuw lokaal beschikbaar moest worden gesteldmen dan nu toch even
goed de tegenwoordige latijnsche school voor dat doel beschik baar kon
houden, omdat, ook voor 't geval de burgerschool daarin wordt
geplaatst, men zeer waarschijnlijk toch tot uitbreiding van die
school zal moeten overgaan. Is het bewuste gebouw bij latere
uitbreiding, geschikt voor dc burgerschool, dan is het dit zeer
zeker ook voor het later daartcstcllen gymnasium, vooral ook om
dat men nog niet weet welke resultaten de burgerschool zal geven.
Voorts is er gesproken van ecne voorloopige concessie van Cura
toren omtrent het gebruik cener kamer voor den directeur der
school. Spr. moet opmerken dat dit alles ziet op het tot stand
brengen cener voorloopige regeling, wat dan ook genoegzaam in
bet rapport van B. en W. doorstraalt. In elk geval zal de
directeur daarvan geen ander gebruik maken dan als verbliji'ka-
mer; voor het nemen van chemische of physische proeven is zij
ongeschikt. Maar wat hij vooral wenscht te constateren is dat
het in het doel van 't Collegie van B. en W. ligt om geene
andere dan eene provisionele regeling daar tc stellen.
Dc heer Attemh, gelooft dat het hier voornamelijk geldt de vraag
of eene provisionele regeling wel goed en noodzakelijk zou wezen
en of men niet veeleer tot eene definitieve zal moeten komen.
Kan men tot die duurzame regeling geraken, dan is het aan geen
bedenking onderhevig dat ze dadelijk moet worden ingevoerd en
dat juist beoogt het voorstel van de Commissie van toczigt voor
bet middelbaar onderwijs. Deze acht eene voorloopige regeling
niet verkieslijk. In Nederland bestaan die onzekere, die afwach
tende toestanden racer, maar de ervaring heeft ze in den regel
als zeer schadelijk en ondoeltreffend doen kennen. Te dikwijls
worden provisioneele toestandea bestendigd, als waren het defini
tieve. Meestal blijkt het, dat de zaken, wanneer ze niet worden
opgezet op duurzame en afdoende grondslagen, uitkomsten geven
waardoor men zich bedrogen ziet. B. en W. beweren dat bet
niet noodig is om voor dc burger dag- en avondschool het ge
bouw, waarin hat gymnasium is gevestigd, te benuttigen, en dat
de school van Cremer daarvoor voldoende goed is te achten.
Curatoren van het gymnasium hebben mede hun wensch aange
drongen, dat het gymnasium blijve in liet gebouw, waar het tot
nu toe is gevestigd. Maar die motieven van heeren Curatoren
komen Spr. niet afdoende voor. Hootdzaak bij liet gymnasium
is natuurlijk een deugdelijk, goed onderwijs. Nu zullen Cura
toren het Spr. moeten toestemmen dat dit deugdelijk onderwijs
volstrekt niet afhankelijk is tc achten van het lokaal waarin bet
gegeven wordt. liet is Spr. dan ook niet duidelijk waarom Cu
ratoren zulk een bijzonderen prijs stellen op de tot nu toe voor
bet gymnasium gebezigde lokalen. Hem komt voor, dat dat Cllegie te
veel aan den vorm is blijven hechten eu zich daardoor een ver
keerde voorstelling van de zaak beeft gemaakt. Wij staan toch
hier voor dc noodzakelijkheid tot oprigting eencr school welke
de wet vordert, de oprigting namelijk ecner burger dag- cn avond
school; daartegenover staan de iinantieele belanden der gemeente
tot wier behartiging de Raad evenzeer geroepen is. Nu eischt
het belang der zaak dat geene provisionele inrigting tot stand
komc. Wordt echter aan de zaak dadelijk eene goede en defini
tieve regeling gegeven, dan zou men er toe moeten komen om
een nieuw kostbaar schoolgebouw te stichten tenzij men een ander
voldoend gebouw beschikbaar hebbe. En die beschikking wordt