220
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 12 December 1807.
het strekkc tevens zoo veel noodig tot inlichting van anderen,
dat met het organiek besluit van 22 Junij 1865 niet alleen werd
beoogd om het raadsverslag onder de oogen der ingezetenen te
brengen, maar ook om het voor de raadsleden zelven te doen
dienen. De meerderheid van de toenmalige Commissie ging
zelfs zoover dat zij het drukken en uitgeven van het raadsver
slag vooral wenschte met het oog op het nut dat de raadsleden
daaruit konden trekken. Dat gevoelen was niet dat van Spr.,
die den maatregel eveneens zeer wenschelijk achtte voor het pu
bliek, ten einde in voorkomende gevallen, des veieischt, ook licht
van buiten den Raad te kunnen ontvangen. Het besluit van 22
Junij 1865 had intusschen, gelijk men ziet, een tweeledig doel.
Al cijfert men nu ook al weg dat de ingezetenen er belang in zouden
stellen, clan blijft in ieder geval de Raad nog over, en voor deze
is en blijft een gedrukt verslag wenschelijk, ja noodzakelijk. Het
is voor hem, als ware het, een legger; het geeft de leden gele
heid de zaken met zorg te kunnen nagaan, en iti late ren tijd
zal de Raad er steeds eene zeer getrouwe geschiedenis in vinden
van alle3 wat hier behandeld is geworden. Spr. wijst op de Sta
ten der onderscheidene provinciën, die zeer voluraeneuse notulen
van hunne vergaderingen laten drukken, en dit geheel voor hen
zelven daar die stukken niet in den handel gebragt, niet voor
het publiek verkrijgbaar gesteld worden. Die staatsligchamen
toonen daardoor het belang te beseffen dat vooral ook voor hen
zelven is gelegen in een gedrukt résumé hunner handelingen.
De heer Oosterhoff die geen verslag wil, is er echter voor den
verslaggever te behoudenis dit om hem een verslag alleen voor
de raadsleden te doen opmaken Maar Spr. vraagt, of daarmede
doel zou worden getroffen en of een geschrevan stuk dat altijd
ter secretarie zal liggen, voor de leden van den Raad eene aan
gename en gemakkelijke lectuur zou opleveren en of zij daarvan
ecnige wezenlijke dienst zouden hebben? Hij betwijfelt of één
lid daarop bevestigend zal antwoorden. Thans heeft ieder lid
steeds de gedrukte stukken bij zich; hij kan er ten allen tijde
op gemakkelijke wijze inzage van nemen. De heer Rengers was van
oordeel dat cle Commissie niet geheel aan de opdragt van den
Raad had voldaan en dat zij ook een prmadvies had moeten uit
brengen en bepaaldelijk had moeten opgeven welke der drie cou
ranten de voorkeur verdient. Spr. vraagt waar dit laatste in de
opdragt te lezen staat? Hij meent dat de Commissie in kaar
rapport zeer voldoende heeft gewezen op de redenen van aanbe
veling voor iedere courant in het bijzonder en dat, na zoodanige
voorlichting, bij de leden van den Raad zelven, wel zooveel goed
inzigt mogt worden verondersteld om geene bepaalde aanwijzing
van eene der drie couranten noodig te maken. Het gezond ver
stand der leden was der Commissie een waarborg dat zij ook
zonder preeadvies op dit punt eene keuze zouden weten te doen.
Spr. weet wel dat in meer dan één geval B. en W. met eene
bepaalde voordragt voor den dag komen, maar dan geschiedt
het, of ingevolge de wet, of tengevolge eener speciale uitnoodi-
ging. Maar er is meer. Ook in 1865, bij de invoering van
den maatregel der publickmaking, is men te werk gegaan op de
zelfde wijze als de Commissie nu voorstelt, en niet ééne stem
verhief zich toen in den Raad daartegen. Spr. gelooft dus dat
de heer Rengers van do Commissie meer heeft gevorderd clan in
de aan haar gedane opdragt was gelegen, daargelaten dat het
bijzonder aanbevelen van één uit drie, waar voor ieder veel pleit,
geene gemakkelijke taak zou zijn geweest, zooals de Commissie
ook reeds in haar rapport heeft vermeld. De heer Wiersma ge
waagde van teleurstelling omdat hier al weder van eene gelde
lijke opoffering sprake zou zijn, doch hij liet. er dadelijk op vol
gen, dat het hem niet bevreemde, dat men het verslag niet lan
ger gratis zou kunnen bekomen. Het antwoord dat Spr. hierop
zal geven, moge tevens strekken voor den heer Plantenga en
andere leden, die ook bezwaar vonden in de meerdere uitgaaf,
die deze zaak nu voortaan zal vorderen. Een van tweeën is waar:
men wil de publiekmaking, of men wil haar niet. Wil men haar,
dan moet men ook niet terugdeinzen voor de kosten. Niemand
der leden zal en mag vorderen dat de uitgever der Provinciale
Friesche Courant verder het verslag geheel kosteloos drukke en
levcre. Niemand der leden heeft ook gezegd dit te hebben ver
wacht; de heer Wiersma heeft zelfs uitdrukkelijk het tegendeel
verklaard, en toch vindt men bezwaar in de geldelijke opoffering,
die aan de zaak zal worden verbonden, ofschoon niemand, behalve
de heer Oosterhoff, de publiekmaking wil hebben gestaakt. Spr.
moet dus verklaren die leden niet wel te kunnen begrijpen. Maar
de uitgaaf zelf, is daaraan wel de naam van opoffering te geven
als men er tegenover stelt het wezenlijk nut dat er door wordt
verkregen? De heer Rlantenga heeft verder gevraagd of men
nog niet op goedkoopere wijze zou kuunen te regt komen en of
men niet bij wijze van abonnement het verslag zou kunnen ver
krijgbaar stellen. Na al het reeds gesprokene zal de heer Rlan
tenga zelf wel inzien dat op de eerste vraag moeijelijk toestem
mend kan worden geantwoord. Wat betreft het tweede punt,
ook in 1865 werd hierop gewezen, maar men stelde er zich wei
nig effect van voor. Spr. is nog van dit denkbeeld, omdat het
publiek leven nu eenmaal te dezer stede, even als bijna overal
bier te lande, over het geheel veel minder opgewekt is dan in an
dere landen. Hij maakt zich niet do minste illusiën van de
belangstelling der ingezetenen als zij het verslag zouden moeten
koopen men denke slechts aan het gemeente verslag, waarvan,
ondanks den geringen prijs, slechts een enkel exemplaar wordt ver
kocht.. Ook in eene andere betrekking heeft Spr. in dit opzigt onder
vinding opgedaan, men moet de menschen als ware het dwingen
te lezen. Kan echter het publiek leven daardoor worden bevor
derd, waarom zou men dan ook dit middel niet aangrijpen? Spr.
zegt ten slotte, steeds naauwgezet elke uitgaaf te wikken en te
wegen, waarmede de gemeentekas moet worden bezwaard, maar
hij gelooft dat op eene gemeente-begrooting van eenige tonnen
gouds, eene meerdere uitgaaf van slechts 600, voor een zoo
nuttigen maatregel als welken het hier geldt, gerust kan worden
toegelaten. Hij beweert dat zc in ieder geval een beter figuur
op de begrooting zal maken dan de nagenoeg gelijke som welke
nog altijd voor presentiegeld der raadsleden daarop staat uit
getrokken, om van nog aruiere posten niet eens te spreken.
De heer Vh.n Sloterdijck wenscht op de gemaakte opmerking
dat de conclusie der Commissie te onbepaald is, in het midden
te brengen dat door den vorigen Spr. niet is daar gedaan het
bewijs 't welk voorzeker tot bevrediging van die Sprs. zou strek
ken die zich over het onbepaalde dier conclusie beklaagden. Do
beer Duparc toch had kunnen zeggen, dat voor het stellen eencr
conclusie als welke hier wordt behandeld, eene allczins plausible
reden bestaat. Ilij had kunnen wijzen op een antecedent nl. op
het voorstel van 1S65; ook daarbij werd de keus van den uit
gever aan de V ergadering overgelaten ook toen vond dc stemming
daarover bij briefjes plaats.
De heer Bruinsma wenscht het bezwaar van den heer Plan-
tenga op te lossen. In het rapport toch wordt door de Com
missie opgemerkt dat bij het bcoordeelen der bewuste sommen
niet uit het oog moet worden verloren, dat, door het opnemen
in het verslag van een tal van ingekomen stukken, dc kosten
worden bespaard, die vroeger aan eene afzonderlijke gedrukte
uitgifte daarvan waren verbonden. Reeds nu zal men ontwaren,
dat verscheidene zoodanige stukken in het verslag zijn opgenomen,
ca later zal dat aantal gewis grooter wordende vermoedelijke
kosten daaraan verknocht, zijn niet onbelangrijk te achten. Men
heeft wel is waar een drukker die naar een vastgesteld tarief
werkt, maar toch altijd zijn die kosten zeer belangrijk. Naar
het oordeel der Commissie zal het opnemen der bewuste stukken
in 't verslag, in de gewoonlijk voor drukwerk betaalde som eene
niet onbelangrijke reductie geven.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 12 December 1867.
221
De heer Plantenga moet aan den heer Duparc dc opmerking
iuaken, dat de geachte Spr. het in 't begin zijr.er rede doet voor
komen, alsof hij het nut van de openbaarmaking niet zou beamen;
dit is volstrekt het geval niet, integendeel, hij juicht die publiek
making toe, maar deinst niettemin ceuigzins terug voor het cijfer
van f 800, dat die zaak dan toeb ODgevcer zal moeten kosten.
Bij de beoordeeling van zaken als de onder we rpclijke hangt
intusschen veel van het individueel gevoelen der leden af. Zoo
heeft de heer Duparc gesproken van opwekking van meer publiek
leven bij dc gemeentenaren, zijns oordeels hangt die opwekking
hoe gewenscht ook, niet van de pogingen van den Raad af; de
Raad behoeft zich niet die opwekking ten doel te stellen.
De heer Duparc dankt den heer van Sloterdijck voor
zijne zeer juiste opmerking, waarvoor stellig ook de Commissie
hem erkentelijk zal zijn. Hij wenscht tot nadere adstructie der
zaak er nog iets aan toe te voegen, ten einde daardoor den lieer
Rengers te doen zien, dat eene voordragt, gelijk hij verlangde,
eiger.tlijk in 't geheel niet tc pas kwam. En dan vestigt hij de
aandacht er op, dat in den regel, als 13. en W. eeuc voordragt
indienen, die uit drie personen bestaat, maar dat men nooit van
hen heeft gehoord: Ik draag u drie voor, maar raad u aan
bepaald dezen te kiezen. Men zou dit stellig berispelijk vinden,
en toch wil dc heer Rengers de Commissie, die, al is bet dan
toevallig, ook uit drie laat kiezen, dien weg doen betreden.
Spr. heeft voorts volstrekt niet gezegd, dat de heer Plantenga
het nut der publiekmaking heef» betwist. Integendeel, dat
geachte lid verklaarde er zee» voor tc zijn, maar tegen de kos
ten op le zien. Spr. herhaalt echter, dat die twee zaken moei
jelijk kunnen zamengaan. Als men den maatregel wil, moet men
er ook geld voor over hebben, zoolang althans, gelijk hier,
zekere grenzen niet zullen worden overschreden.
De heer Jongsma verlangt eene inlichting van de Commissie
tc ontvangen, nl. een antwoord op de vraag: verkrijgt men nu
volgens dc ontwerpen-overeenkomst het regt om alles wat van
wege den Raad moet gedrukt worden, in het verslag tc plaatsen? Het
komt Spr. in de daad wenschelijk voor, dat vele stukkeu die nu
afzonderlijk gedrukt worden en onder omslagen van verschillende
kleur den leden worden toegezonden, als bijlagen aan het ver
slag worden toegevoegd en derhalve daarin worden opgeno
men. Men heeft nog ai veel afzonderlijk laten drukken en dit
geschiedde misschien uit discretie om den uitgever dij het ver
slag t.ot dusver gratis levert niet al te veel te bezwaren, maar wan
neer men het regt verkrijgt om dergelijke stukken in het verslag
te plaatsen, dan zal daardoor een niet onbelangrijk gedeelte der
600 worden teruggevonden. Spr. moet voorts erkennen dat hij
veel goeds in den maatregel der openbaarmaking ziet en die
gaarne wenscht tc bestendigen, omdat hij overtuigd is dat daar
uit veelzijdig nut voor de leden voortvloeit en dat vooral het
Collegie van dagelijksch bestuur daarvan bij het stellen zijner
voorstellen veel dienst heeft gehad en zal hebben.
De heer Rengers meent te moeten protestercu tegen de voor
stelling door den heer Duparc aan deze zaak gegeven wanneer
men de benoeming van een uitgever in dezen zou willen laten
voorkomen als eene gunst, dan begeeft men zich naar Sprs. oor
dcel op een verkeerd terrein. Immers het geldt hier enkel de
vraag op welke wijze men dc publiciteit van s Raads handelin
gen het best kan bevorderen, en die vraag is geheel afgescheiden
van dc personen der uitgevers. Het betreft hier ook niet eene
benoeming in den eigenlijken zin, want men contracteert niet
met den heer Schierbeek enz. maar men legt de Pr. Friesche
Courant enz. eene verpligting op, die afgescheiden van den per
soor» des uitgevers alle mogelijke latere uilgevers zal blijven
binden.
De heer Dnparc antwoordt den beer Jongsma dat het var.
zelf spreekt dat de Raad het regt erlangt alles in het verslag te
doen opnemen, bij de Pr. Friesche Courant en de Friesche
Courant tegen de vastgestelde vergoeding en bij dc Leeuwarder
Courant omdat deze voor de som van 600 's jaars
alle in het organiek besluit vermelde stukken vcrpligt is te
leveren. Nogmaals moet Spr. den heer Rengers eene op
merking maken. Teregt of te onregte, elk der drie uit
gevers beschouwt eene eventueclc opdragt m zekeren zin als
eene gunst. De een zal worden geleid door ambitie, de an
der door de gedachte aan meerderen bloei der courant als bet
verslag er bij wordt gevoegd. Zouden zij zich anders met de
zaak hebben willen inlaten Ook omtrent de vraag of het hier
al dan niet eene benoeming geldt, moet Spr. van dat geachte lid
blijven verschillen. Men spreekt wel is waar van eene courant
maar men zal toch in elk geval den Uitgever moeten benoemen
ten einde voorts met hem te kunnen contracteren. In 1865 is het
ook geheel zoo begrepen.
Het le lid van de conclusie van de Commissie is hierop in
rondvraag gebragt en met 17 tegen 2 stemmen (die van de hee-
ren Wiersma en Oosterhoff) aangenomen.
De Voorzitter brengt nu in behandeling het 2e lid dier con
clusie, onder te kennengeving wijders de bedoeling te hebben om
na aanneming van dit gedeelte vau het voorstel de respectieve
contracten te behandelen.
l)e heer Duparc zal er zich niet tegen verzetten om de con
tracten nog afzonderlijk te behandelen, ofschoon ze door de aan
neming van het le lid reeds mogen worden geacht te zijn goed
gekeurd. Hoe zeer het rapport het reeds vermeldt wenscht Spr*
echter nog ten overvloede er aan te herinneren dat de contracten
bijna geheel gelijk luiden als het bestaande contract, behalve na
tuurlijk wat betreft de kosten en den waarboig tegen eene vertra
ging in de uitgifte.
Het 2e lid der conclusie wordt daarop buiten verdere beraad
slaging buiten stemming aangenomen.
Dc Voorzitter stelt nu voor om eerst de contracten te behan
delen en daarna tot dc aanwijzing van een uitgever over te gaan.
De heer van Sloterdijck acht het dienstiger eerst den uitge
ver te benoemen; wil men daarna nog de contracten behandelen,
men zal dit kunnen doen ofschoon hij het vrij wat overbodig acht.
De heer Attema deelt dc zienswijze van den vorigen Spr.eerst
dient men den uitgever aan te wijzen en is dit geschied, dan zal
men, dit noodig achtende, alleen maar het betrekkelijk contract
behoeven natcgaan.
De heer Duparc wenscht zich van deze stemming te onthou
den, niet op grond van art. 46 der Gemeentewet, maar om voor
hem bijzondere redenen. Met het oog op het laatste lid van
art. 36 van het reglement van orde verzoekt hij derhalve te
worden verschoond van aan deze stemming deel te nemen.
Dc heer Westenberg brengt nog in 't midden dat volgens
het gesprokene door den heer Bruinsraa, een belangrijk deel der
aantc wenden kosten zullen worden terug gevonden iu de kosten
anders voor het drukken van afzonderlijke stukken tc besteden.
Wanneer hij nu met die becijfering op het oog, dat dc Commissie
die uitgaaf calculeert respectivelijk op ƒ520, j 560 en ƒ600,
dan zal, begrijpt bij de zaak goed, eene overeenkomst met de
Leeuwarder Courant niet de nadeeligste voor de gemeente zijn.
De heer Duparc verwijst den heer Westenberg naar het reeds
den beer Jongsma gegeven antwoord. Men zal op de door
iederen uitgever gestelde voorwaarden alles wat men verkiest in
het verslag kunnen laten opnemen. Dat sommige stukken som
wijlen afzonderlijk gedrukt werden zal geschied zijn omdat er
haast bij de zaak en het vooruit te zien was (lat het verslag
niet spoedig genoeg afgedrukt zou zijn. Des noodig zouden B.
en W., aan wie dit eigenlijk regardeert, daaromtrent nadere in
lichtingen kunnen geven.
Hierop wordt overgegaan tot de aanwijzing van den uitgever