V"
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Januarij 1868.
die daartoe bij art. 19 zijn aangewezen, hebben gedaan wat de
Raad had moeten doen, zij hebben de bewuste begrooting van het
armbestuur goedgekeurd. Nu is de Raad geen partij meer, maar
er buiten, en het armbestuur heeft wat het behoefde, eene
goedgekeurde begrooting waarmede het kan werken. Spr. is van
oordeel, dat men best doet met de resolutie van heeren Ged.
Staten voor kennisgeving aan te nemen.
De Voorzitter stelt hierop voor om de meergemelde resolutie
ten fine van berigt en voorlichting te stellen in handen eener
Raadscommissie. Dit voorstel wordt aangenomen met 12 tegen
5 stemmen (die van de hccren Du pare, Jongsma, Atteraa, Ver
wij en van Sloterdijck), hebbende de heer Buraa zich als lid van
het Collegie van voogden der stads armenkamer, in dezen buiten
stemming gehouden.
Alsnu wordt overgegaan tot de zamcnstelling der bovenbe
doelde Commissie. De daarvoor gehouden stemming leverde het
volgend resultaat op de heer de Haan 12, de beeren Wieisma
en Rengcrs elk 11, de heeren Brunger, Hommes en Oosterboff
elk 5 stemmen, de heer van Sloterdijck 2 steramen en de heer
Jongsma ééne stem, terwijl bovendien één briefje in blanco was
gelaten, zoodat de drie eerstgenoemde heeren tot leden dezer
Commissie zijn benoemd.
Wijders is besloten aan dit besluit voor de resumtie der no
tulen de vereischte uitvoering te geven.
11. Voorstel van B. en W. nopetis een adres van F. IV. v. d.
Meultn, apotheker alhier betrekkelijk de levering r.an geneesmiddelen
aan behoeftigen in de gemeenteVan welk voorstel de conclusie
luidt als volgtdat vooralsnog geene noodzakelijkheid bestaat
wijziging in het bewuste art. 13 te brengen die de verpligtiug
voor B. en W. zou medebrengen eene andere regeling van de
leverantie der geneesmiddelen ten behoeve der alhier armlastige
buitenarmen in te voeren en dat op giond van de motieven in
het voorstel opgegeven wordt geadviseerd, aan den adressaut in
aiitwoo d op zijn adres te kennen te geven, dat de Raad voor
alsnog geene termen heeft gevonden art. 13 der verordening op
de genees-, heel- en vroedkundige behandeling en verzorging van
behoeftigen in deze gemeente, vastgesteld bij besluit van den
Raad dd. 28 Maart 1861, no. '/3Ï, overeenkomstig zijn verzoek
te wijzigen.
De heer Bmnger verklaart zich uict met de conclusie van
dit voorstel te kunnen vereenigen. Hij acht de ten adresse op
gegeven motieven genoegzaam gewigtig cn wanneer men het oog
vestigt op hetgeen geschieden kun bij voorkomende cpidemien
dan oordeelt hij die klagten gegrond te zijn en dat
het tot de onmogelijkheden behoort dat één levc.-ancier alleen in
de gevorderde levering zou kunnen voorzien. Spr. acht het
beter die levering iu drieën te verdeelen. Nu moge men tiem
tegenvoeren dat men de aan de levering tc verbinden bepalingen
zoo streng mogelijk kan maken, maar dan wijst Spr. op de
praetijk, die leert dat het onmogelijk, althans uiterst moeijelijk
valt om de armen in dergelijk geval naar eisch te bedienen. Het
gerief, het belang der behoeftigen dient men op het oog te hou
den en daarom zal hij zich tegen de voorgedragen conclusie
moeten verklaren.
De heer Gorter is van een ander gevoelen, 't Komt hem voor
dat de buitengewone omstandigheden waarop door den vorigen
Spr. met een enkel woord gewezen werd, niet wel tot rigtsnocr
kunnen genomen worden voor de in gewone tijden tc bezigen midde
len. Vallen onverhoopt de bedoehle treurige omstandigheden voor,
dan zullen ook buitengewone middelen in praetijk gebragt worden,
althans bleek dit het geval te zijn bij de laatste cholera-epidemie.
Het komt hem voor «lat het oneindig beter is één leverancier te
houden en dan bij 't halfjaar.
De heer Bruinsma treedt in een betoog dat het voor de meest
gewenschte behandeling der behoeftigen te verkiezen is, dat de
tegenwoordige regeling blijve bestaan. Ook vroeger waren er
drie leveranciers voor binnen- en buiten-arraen en het Zieken
huis. Deze leveranciers kunnen in buitengewone tijden het werk
niet af, maar moeten hulp hebben en die hulp is evenzeer noo-
dig bij eene kwartaalsgewijze te gunnen leverantie, want't spreekt
wel van zelf, men heeft in eene oogcnblikkelijke behoefte te
voorzien.
De Voorzitter merkt op dat het in dezen gegeven advies
berust op nog al breedvoerige motieven en met het oog daarop
blijkt dut de heer Gorter teregt aanmerkte dat buitengewone omstan
digheden het aanwenden van buitengewone middelen vereischcn. Zoo
als bij de laatste cholera-epidemie is gebleken, had men zijne voor
zorgen op voldoende wijze genomen, de noodige maatregelen
werden ten uitvoer gelegd en de praetijk heeft het genoegzaam
aangetoond dat in alles tijdig en gepast kon voorzien worden.
De conclusie van het voorstel wordt daarop door den Voor
zitter in rondvraag gebragt cn daarbij aangenomen met 15 tegen
3 stemmen (die van de hoeren Rcngers, Oosterholt' en Brunger.)
12. De Voorzitter het noodig kenrende dat de deuren tot
het houden van eene beslotene zitting, voor een oogenblik wor
den gesloten, is daartoe overgegaan en de openbare vergadering
mitsdien tijdelijk opgeheven.
Na het eindigen der beslotene vergadering is de openbare
heropend cn voortgezet.
13. Is ter tafel gebrast cn gelezen een voorstel vvn het Col
legie van dagclijksch bestuur tot vaststelling van een daarbij ge
voegd ontwerp-Baadsbesluit, waarbij aan heeren Voogden van het
St. AnUionij Gasthuis, in antwoord op hunne missive van 20 Mei
1867 no. 1139, te kennen wordt gegevendat de Raad vooralsnog
geene vrijheid vindt om de portretten van Koning Willem II en
Koning Willem III, die van toege het Gasthuis in de Raadszaal
zijn geplaatst in eigendom aan te nemen.
De Voorzitter stelt voor dat voorstel onmiddellijk in overwe
ging te nemen en zoo mogelijk af tc doen. Hiertoe wordt een
stemmig besloten.
De heer Wiersma heeft met leedwezen uit den oproepingsbrief
voor deze vergadering vernomen dat op nieuw de gelegenheid
zou worden geopend tot het voeren van discussien over eene
onaangename zaakdiscussien die hij gaarne had willen vermij
den omdat het terrein waarop de Raad zich zal moeten plaatsen
uiterst moeijelijk is te bewandelen. De Raad heeft den vrede
gewild, maar de pogingen, die tot het bereiken daarvan zijn aan
gewend zijn vruchteloos gebleven. Intussehen is do zaak tier ten
geschenke aangeboden bceldtcnissen daar, en ofschoon Spr. de
redenen niet vat, waarom met het te geven antwoord zooveel
haast wordt gemaakt, i9 hij niettemin tot de behandeling daar
van gereed. Spr. betreurt het, dat de kwestie van al of niet
aannemen van dit geschenk ter sprake komt, nadat de portretten
zijn geplaatst en er alzoo reeds uitvoering aan de zaak is ge
geven. Intussehen zal hij tot het nemen van een besluit me
dewerken maar wenscht op het voorgedragen outwerp-bosluit een
paar amendementen voor te dragen. Het eerste heeft dc strek
king om achter de woorden „art. 147 der gemeentewet1' voor
komende in den eersten considerans tc voegen de volgende woor
den: „cn dc verordening van den Raad van 9 September 1852."
De Raad toch heeft indertijd naar aanleiding van de betrek
kelijke bepaling der gemeentewet, aanleiding gevonden, om eene
verordening in het leven te roepen regelende de benoeming, de
schorsing en het ontslag van de voogden cn voogdessen van het
St. Anthony Gasthuis; ecr.c verordening die langen tijd werd op
gevolgd maar op eens eigendunkelijk door de bestuurders van
het Gasthuis werd op zijde gezet, doordien zij de daarbij voorge-
schrevene indiening eener aanbeveling achterwege lieten. Wan
neer men nu in het te nemen raadsbesluit melding wenscht te
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 9 Jannarij 1868.
7
maken van het betrekkelijk wetsartikel, waaraan de Raad zijne
bevoegdheid tot het maken van dergelijke verordening ontleende,
dan dient evenzeer melding te worden gemaakt van de veror
dening, die nog steeds intact bestaat, en waaruit de bevoegd
heid tot benoeming en ontslag voor den Raad, de vcrpligting tot
inzending eener aanbeveling door voogden consteert.
Het 2e amendement betreft den 2den considerans van het ont
werp. Daarin toch is sprake van erkenning der bevoegdheid om
over de fondsen van het gesticht te beschikken en daaruit ge
schenken te doen. Deze bewering is min juist en in elk geval
onnoodig. De benoeming van de voogden en voogdessen behoort
volgens de wet cn de daarop steunende verordening aan den Ra d,
maai is die benoeming gesellied, dan houdt daarmede, zooals de
de zaken thans slaan, het verder toe/igt van den Raad op en
hebben de bestuurders verkregen dc beschikking over tie fondsen
van het gesticht, en zijn ze vrij die naar goedvinden te besteden.
Het ware wer.schelijk dat de Raad de bevoegdheid tot het
voeren van het hierbedoeld toezigt had, doch reglens bestaat dit
thans niet. Het is daarom dat hij bij zijn tweede amendement
voorstelt om den tweeden considerans te doen vervallen cn deze
te doen vervangen door den volgenden: „Overwegende dat het in
dezen toestand voor den Raad hoogst moeijelijk is een geschenk
aan te nemen van bestuurders van een gesticht, welke hij onbe
voegd acht om verder als zoodanig op te treden." Met dezen
considerans heeft men alles gezegd wat noodig is. De bestuur
ders doen eene schenking uit kracht hunner vermeende bevoegd
heid, doch de Raad acht dat geschenk uithoof.le hunner onbe
voegdheid om als bestuurders tc zitten, onaannemelijk verder te
gaan ligt buiten de bevoegdheid van den Raad.
De heer Jongsma had zich ook voorgenomen om zijne stem
voor de conclusie doch tegen de overwegingen uit te brengen
vooral op grond dat de overwegingen waarop de conclusie berust,
geene ware voorstelling geven van den stand der questie. Hij
is tegen de overwegingen, omdat deze onwaarheid bevatten en
eigenlijk gezegd eene oorlogsverklaring inhouden. Zegt de Raad
dat voogden daar onwettig zitten, dan zal hij a zeggende, ook
b moeten zeggen, dan zal hij ook met aanwending van de noo
dige regtsmiddelen, hem geschapen, de bestuurders die onwettig
zitting hebben, die zitplaatsen inoetcu doen ontruimen. Spr.
zegt dat de heer Wiersma, hoezeer in de hoofdqueslie van
hem verschillende, in zake dit laatste hem in zeker cpzigt ont
moet en hij moet het met den geachten Spr. erkennen dat de
vorm te oorlogzuchtig is, maar voegt er bij dat daarin meer ge
zegd wordt dan is waar te maken met het middel om dien oor-
logzuchtigen geest weg te nemen, door den heer Wiersma voorge
steld, kan hij zich evenwel minder goed verecnigen. De heer
Wiersma wil in den considerans de vermelding voegen van de
verordening van 9 Sept. 1852. Maar die verordening is naar
Sprs. oordeel te beschouwen als stilzwijgend vervullen te zijn
hij meent dit vroeger op goede gronden tc hebben uiteengezet.
Den grond voor dit zijn beweeren vindt hij versterkt bij verschil
lende schrijvers, onder andere bij van Deinse, Algemeene beginse
len van strafregt, eerste uitgave pg. 238. Hij meent zich boven
dien te herinneren dat nog onlangs bij eene missive van Ged.
Staten van Junij 1867 aan de Staten, opzigtens de intrekking
van bepalingen in de provinciale reglementen welke over floreenen
handelen, te kennen is gegeven dat de vervallen verklaring van
bepalingen omtrent landslloreencn niet te pa9 kan komen, vermits
de landsfioreenen feitelijk zijn vervallen. Hier is dus als axi
oma, als grond van eene verdere redenering, het beginsel aange
nomen waarover thans hier nog getwist wordt. Dergelijke op
vatting werd dan ook steeds door zijne medeleden in de com
missie omtrent de gasthuiszaak, de heeren van Sloterdijck en
Attema, voorgestaanwel is deze opinie van het door hem aan
gehaalde College in dezen geene autoriteit, doch hot versterkt
hem in de zijne. Hij zal zich dus tegen het ontwerp moeten
verklaren en hij zou een amendement van eene andere lezing
wenschen aan te bieden en de considerantia, altijd met het oog
op het raadsbesluit waarvoor hij bukken moet, in dier voege wil
len wijzigen dat gelezen worde „Overwegende, dat de Raad
tot heden betwist de wettigheid van het reglement krachtens het
welk de tegenwoordige titularissen het beheer voeren over het enz.
„Overwegende, dat de Raad door een geschenk aan te nemen
van een ligchaam welks wettig bestaan door hem wordt betwist
eene daad zoude plegen in strijd met die betwisting." Met dit
amendement aan te nemen komt het Spr. voor dat de Raad con
sequent aan zijn vroege"* genomen besluit zal handelen en eene
juiste voorstelling van zijne meening zal geven.
De heer Rengers heeft het woord gevraagd om naar aanlei
ding van het door de voorgaande Spr.'s opgemerkte te kennen te
geven dat B. en W. zich met het voorstel van den heer Witr-
sma kunnen vereenigen. Hij voor zich moet verklaren niets an
ders in den voorgestelden considerans tc zien, dan hetgeen de
Raad reeds herhaaldelijk als zijn gevoelen heeft uitgesproken doch
aangezien B. cn W. zich bereid betoonen de vermeende moeijelijk-
licdcu weg te nemen, zal hij er zich ook niet tegen verklaren.
De heer Wiersma zegt voorgesteld te hebben om nevens de
vermelding van art. 147 der gemeentewet, ook te noemen de
nog steeds van kracht zijnde verordening van 9 Sept. IS52. Spr.
kent aan niemand dan aan den Raad en eene boven deze ge
stelde magt, de bevoegdheid toe, om die verordening buiten wer
king te stellen en om bepalingen krachteloos te maken, welke
de Raad verordende binnen de grenzen zijner bevoegdheid die
ook nimmer betwist werd. liet door den heer Jongsma aange
haalde voorbeeld van het vervallen van 't florccnreglement, acht
Spr. in dezen niet genoegzaam ad rem daar toch was het 't
zelfde Collegie dat verordende en ontbond het reglement ont
stond en verviel beide door een besluit van de Staten der provin
cie, en wanneer men met «lat voorbeeld voor oogen, consequent
door redeneert dan is het alleen de Raad, die dc verordening
daurstelde, welke de bevoegdheid heeft ze krachteloos te maken.
Maar dit is bier niet het geval dc Raad nam nimmer een be
sluit krachtens 't welk de vaak bedoelde verordening vervallen
werd verklaard, integendeel, de Raad wacht nog immer op eene
aanbeveling van den kant van de voogden ter benoeming van
de voogden en voogdessen.
De heer van Sloterdijck zegt, de heer Wiersma heeft twee
amendementen voorgedragen, wat i9 nu aan de orde P
De Voorzitter zegt dat die amendementen tot dusver niet
aan de orde zijn gesteld, alleen de heer Rengers ondersteunde
die van den kant van 't Collegie van B- eti Hij stelt nu
evenwel dat amendement aan de orde.
De heer van Sloterdijck zegt dat over het eerste dezer beide
amendementen bereids eenigc discussie is gevuerd en door den
heer Jougsma is aangetoond dat het ontwerp-besluit, met be
trekking tot de bevoegdheid vun voogden om te besturen, eene
min juiste voorstelling bevat, en dat zooals ook in het indertijd
door ile betrokken Raads-eommissie is uiteengezet, de verordening
van 1852, als vervallen is te beschouwen. Spr, leest daarop de
conclusie van 's Hofs arrest iu zake, waaruit dit zijns oordeel»
bovendien voldoende geblijkt.
Dc heer Wiersma komt daartegen op en zegt dat in dien
considerans een geheel ander stuk bedoeld wordt. Dit was eene
Commissie, gebouwd op eene instructie van vroegeren tijd en
krachtens welke de Raad een vrij algemeen toezigt op de zaken
van het Gasthuis toekwam. Neen, de bewuste verordening van
1852 bleef ook na het bedoeld arrest van kracht en in waarde
en zelfs tweemalen na dat gevallen arrest, hebben de voogden
het geobserveerd.