12 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Januarij 1868. aan de gasfabriek. Wel wordt in het betrekkelijk rapport van B. en W. gewag gemaakt van de bedoelde verstrekking eencr woning aan den architect, maar die opmerking maakt pecne over weging uit van het door den Raad te nemen besluit zoo als dit wordt voorgesteld. Immers in het rapport wordt gezegd: „Zoo als uit de stukken zal blijken bepalen zich de voorgenomen werken vooralsnog tot de voltooijing van het fabrieksgebouw en is daaronder niet begrepen de inrigting der lokaliteit voor kantoor en verdere bijbehoorende vertrekken, noch het maken der vereischte afscheiding tusschen het? fabrieks-terrein en den publie- ken weg, noch ook de herstelling voor zooveel noodig van de te- geuwoordige woning van den architect ten einde die in te rigten tot woning voor den directeur," en dan volgt: „Wij hebben het beter geacht dit een en ander vooralsnog aan te houden vooral uit aanmerking dat nog geen bepaald voorstel kan worden ge daan betreffende de verstrekking van eene andere woning, bene vens kantoos ten behoeve van den architect." Daarbij heeft het Collegie natuurlijk het oog gehad op het be trekken van eene andere woning door den architect, betzij hij die van dc gemeente zal bekomen, hetzij hij die zelf zich aan schaft en daartoe door toelage voor huishuur van den kant der gemeente in staat gesteld wordt. Dat relaas in een rapport van het Collegie, bindt den Raad volstrekt niet, hij neemt het niet in zij(« besluit op en erkent dus geenerlei aanspraak van bedoel den ambtenaar. De heer Gorter heeft eene aanmerking van een anderen aard. Het voorstel spreekt er van dat men zoo spoedig mogelijk tot de uitvoering van het werk wenscht over te gaan. Spr. acht het nogmaals en met klem daarop aan te dringen noodig, en geeft te kennen dat het hem voorkomt beter te zijn met April met het werk aan te vangen, anders vreest hij gaat een goed ge deelte van den zomer voor het werk onbenuttigd verloren. Hij zou dus voorstellen dat men althans in April de aanbesteding hield. Dc heer Bloembergen zegt hierop dat de woorden zoo spoe dig mogelijk reeds genoegzaam zijn te achten om het uitgedrukt verlangen van den vorigen Spr. te bevredigen; mogelijk dat het werk reeds in de volgende maand zal kunnen worden aanbesteed. De heer Brilinsma moet nog bij het gesprokene opmerken dat men niet weet wanneer men met het gehcole werk gereed zal zijn en dat men met het afbreken van het retorthuis niet eer kan beginnen dan nadat de nieuwe fabriek gereed zal wezen. De heer Westenberg wenscht aan den heer Bloembergen op te merken dat een besluit in den regel het gevolg is van een <laaraan voorafgaauden considerans en wanneer nu het Collegie in zijn rapport zegt „dat het er belang in stelt zoo spoedig mogelijk tot de gchecle uitvoering over te gaan ten einde, zoo dra het tegenwoordig fabrijksgebouw kan worden ontruimd, dc amotie bevorderd en inmiddels het noodige voor den nieuwen aanbouw zooveel mogelijk in gereedheid gebragt worde," en wan neer hij dan nader in dat rapport leest dat het door hem aange haalde als beletsel tegen de dadelijke gehecle uitvoering van het werk wordt aangevoerd, dan ziet hij daarin eene stilzwijgende erkenning van verkregene regten en dien tengevolge eene strek king die zijns inziens voor net oogenblik te ver gaat, dus wenscht hij uit dien hoofde de weglating van dien considerans. De heer Duparc kon zich aanvankelijk wel eenigzins hij de opmerking van den heer Westenberg voegen, doch moet bij nader inzien toch verklaren dat hij zich met dat gevoelen niet zal ver eenigen, aangezien het hier geldt eene overweging in een voor- voorstel van B. en W. of eigenlijk niets meer dan mededeeling van de reden, waarorn zij hun voorstel niet verder hebben uitge breid. De Raad besluit, zonder die consideratie in 't minst tot de zijne te maken, want zij is gcenerlei motief voor het te nemen besluit op zich zelf. Maar bovendien, al deed de Raad het dan gelooft Spr. nog niet, dat de architect daaruit het regt tot verstrekking aan hem van eene woning door de gemeente zou kunnen putten. De heer Brilinsma brengt in 't midden dat de woning van den architect wel degelijk bij B. en W. en eveneens hij de gas- commissie ter sprake is gebragt, doch men achtte het voorzig- tig zich voorloopig alleen te bepalen tot de behandeling van hetgeen betrekking had tot de inrigting dier vvoniug tot eene woning voor den directeur der fabriek, 't Spreekt van zelf, men moest op die zaak komen. De heer Bloembergen geeft nog te kennen dat het voorstel waaromtrent de Raad heeft te besluiten zeer eenvoudig is en dat dit alle9 is waartoe besloten wordt. Wel is het door den heer Westenberg aangehaalde eene opmerking in het rapport van het Collegie, maar geenzins een voorstel tot verstrekking cener woning aan den architect, en de Raad neemt die overweging niet over als de zijne. Bovendien blijkt nu reeds uit de gehou den discussie genoegzaam dat B. en W. geenszins bedoelen eenige aanspraak van den architect op het erlangen eener woning van den kant der gemeente te erkennen en men behoeft inderdaad niet bevreesd te zijn dat de Raad geacht zal kunnen worden zich door het voorgesteld besluit te hebben gebonden. De heer Westenberg zegt dat hij nota nemende van bet, ge sprokene vooral ook door den heer Bloembergen, 's Raad» aan dacht op dit punt genoegzaam gevestigd acht er. dus geen per tinent voorslel ter zake zal doen. Het bovenvermeld voorstel voorkomende in het genoemd rap port van B. en W. wordt alsnu buiten omvraag eenstemmig aangenomen. 5. Voorstel van B. en W. tot het doen van af- en overschrij vingen van en op sommige posten der gemeentebegrooting voor het dienstjaar 1867. De Raad, zich vereenigende met de voordragten van B. en W., besluit buiten omvraag eenstemmig tot het nemen van de vol gende besluiten a. tot af- en overschrijving van posten der ge- mcentebcgrooting dienst 1867, op het fonds voor onvoorziene uitgaven b. tot het vcrleenen van toestemming aan B. eti W. om de, op den daarbij gevoegden staat vermelde artikelen der gemccntebegrooting dienst 1867 te versterken uit het for,ds voor onvoorziene uitgaven c. tot liet doen van onvoorziene uitgaven over 18G7, wegens posten die hare omschrijving niet op de be grooting vinden en alzoo als buitengewone uitgaaf aan de be grooting dienen te worden toegevoegd. Uit te voeren voor de resumtie. 6. Voorstel van B. en W. tot onderhandsche verhuring van de huizinge letter H ?io. 121, in de Groote Hoogstraat. Dc Vergadering zich met dit voorstel vereenigende besluit dien overeenkomstig voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten vun Friesland, de aan de gemeente Leeuwarden toebe- hoorendc huizinge, staande in de Groote Hoogstraat aldaar, ge- kwoteerd lctt. H no. 121, kadastraal bekend in die gemeente, sectie A no. 809, met den 12 Mei 1868, onderhands voor den tijd van één jaar in huur af te staan aan den tegenwoordigen huurder Willem Antoons Janssen, tegen betaling eener huursora van ƒ200 en overigens op de hestaande voorwaarden. Uit te voeren vóór dc resumte. 7. Voorstel van B. en W. tot onderhandsche verhuring van de huizinge lett, 1 no. 35 op den Eetoal. De Vergadering zich met dit voorstel vereenigende, besluit dienovereenkomstig Voorbehoudens goedkeuring van heeren Ged. Staten van Fries land met den 12 Mei 1868 voor den tijd van één jaar onder- haud3 in huur en gebruik af te staan aan den tegenwoordigen GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Januarij 18G8, 13 huurder en gebruiker IJzak de Vries, koopman te Leeuwarden, de aan die gemeente behoorende huizinge, staande op den Eewal alhier, gekwoteerd letter 1 no. 35, tegen betaling eener huursom van 2 75, en overigens behalve op de bestaande voorwaarden onder de volgende bepaling dat het gemeentebestuur aan zieh het regt behoudt om den huurtijd telken halfjare te doen beëin digen, mits daarvan voor den aanvang van dat halfjaar den huur der kennis worde gegeven. Wijders is besloten aan dit besluit voor de resumtie der no tulen uitvoering te geven. 8. Voorstel van de commissie ad hoe omtrent de demping van de gracht tusschen het perceel kadastraal bekend sectie C no. 210 en de Doelepijp, waarvan de conclusie luidt als volgt lo. Oir. zoo 1 ra mogelijk voor rekening der gemeente over te gaan tot het dempen van het vaarwater, loopende ten noorden van de Groote Kerkstraat, tusschen het kadastrale perceel seelie C no. 210 en de Doelepijp, en tot het aanleggen daarin van een bekwaam riool. 2o. Te verklaren, dat de grond, welke wordt verkregen door de sub 1 bedoelde demping van het vaarwater, lusschcn het per ceel sectie C no. 210 der gemeente Leeuwarden en de Doele pijp, niet meer ter openbare dienst bestemd zal zijn. 3o. Goed te keurcr. de overeenkomst voorloopig door uwe commissie met den heer Draisma van Valkenburg aangegaan, om tegen genot eener soiq van ƒ2500, te voldoen op den 1 Oct. 1868, af te zien van alle middelen, welke hij zoowel adminis tratief als regtens zoude kunnen doen gelden tegen- en casu quo mede van alle aanspraak op vergoeding van schade, welke hij komt te lijden door het onttrekken aan de openbare dienst van den grond, die door de demping van het langs zijn pakhuis loopend vaarwater zal worden verkregen. 4o. Aan te nemen de aanbiedingen gedaan door Mevrouwe Douairière Rengcrs, den heer A. A. Hulshoff en Jonkheer J. Burmania van Andringa de Kempenaer, om ieder voor zieh op 1 Oct. 1868 eene som van 1000 aan de gemeente te voldoen, als bijdrage hunnerzijds in de kosten der demping, en voor den afstand aan hen te doen van den grond, welke door dc demping zal worden verkregen, tot welken afstand hiermede tevens wordt besloten. 5o. B. en W. uit te uoodigen, om ter zijner tijd van dien afstand de noodige acte te willen doen opmaken, er. tot stand brengen, en daarbij acht tc slaan op de schikkingen, welke op- zigtens den grond of het bezwaren van den zeiven met overgang voor opslag van turf en hout tusschen belanghebbenden zijn ge maakt, in zooverre dezelve vatbaar zijn, om in die akte te wor den opgenomen. 6o. B. en W. uit te noodigen, om alsnu met gepasten spoed van het sub 1 bedoelde werk bestek en begrooting te doen op maken, en daarbij acht te slaan op de wenschen, welke dc eige naren der naastgelegen erven omtrent de beveiliging derzelve, en de communicatie met dc ten noorden van het vaarwater gele gene gedeelten hebben geuit, als ook op het verbinden der in het te dempen vaarwater uitloopende riolen met het hoofdriool, en om verder voormeld bestek en begrooting zoo tijdig aan den Raad ter goedkeuring te willen overleggen, dat althans uiterlijk in de maand Mei aanstaande met de uitvoering kunne worden aangevangen. 7o. Om het voorschreven aan te leggen riool, nadat hetzelve zal zijn voltooid, op den hiervoren gemelden voet aan de aldaar genoemde belanghebbenden in onderhoud over te dragen, en daar van eenen legger te doen opmaken. 8o. Om van deze besluiten mededeeling te doen aan heeren Ged. Staten en, zoover noodig, daarop hunne goedkeuring te vragen. De heer Attema verzoekt den Voorzitter om, overeenkomstig het verlangen van den heer Wiersma, rapporteur in dezen, niet- Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. tegenstaande zijne oogenblikkelijke afwezigheid, toch maar met de behandeling dezer zaak aan te vangen. De beraadslagingen over de algemeene strekking van het rap port en voorstel der commissie, worden daarop door dea Voor zitter geopend. De heer Gorter heeft zich ten aanzien van de voorgestelde vergoeding aan van Valkenburg, de vraag gesteld Heeft de gemeente al dan niet het regt om tot de bewuste demping over te gaan Het advies van den regtsgeleerdc, den heer Telling daarbij raadplegende, dan moest hij er toekomen die vraag voor zieh zelf toestemmend te beantwoorden dan blijft er zijns oor deels geen twijfel over of de gemeente bezit daartoe het volste regt, maar dan rijst tevens bij hem de vraag, is de gemeente, ook in dat geval verpligt tot schadevergoeding aan den heer vun Valkenburg en dan, Spr. erkent het volgaarne, stuit hij op het bezwaar om eene belangrijke som als wordt voorgesteld, aan dien eigenaar als vergoeding uit te koeren. Behalve zijn twijfel of die verpligting voor de gemeente werkelijk bestaat, komt hem die vergoeding te hoog voor 2500 voor het afstaan van het regt van uitgang van een pand dat in Jan. 1863 voor ƒ2215 werd gekocht, staat buiten alle verhouding. Behalve dit bezwaar heeft Spr. nog een ander, nl. dit, dat de zaak der voorgenomenc demping in haar geheel, nog niet tot volkomen rijpheid is ge komen en dat het mogelijk is dat nog bezwaren kunnen rijzen met eigenaren van panden belendende aan het verderop gelegen gedeelte der gracht. Kon men in dezen beslissing nemen ter zake de geheele afdoening van het werk, hij zou er zich bij kun nen neerleggen. Groot bezwaar blijft hij intusschen voeden tegen de uitkeering van ƒ2500 immers men heeft het regt tot dem ping en dan moet men zich geene vrees door onwillige naast- legers laten aanjagen. De heer Bloembergen is eenigerraate in tweestrijd of hij zijne te opperen bedenking reeds nu bij de behandeling der algemeene strekking van het rapport, dan wel later bij de afzonderlijke be handeling der punten van conclusie zal te berde brengen. Zijne opmerking betreft echter niet speciaal het eerste, tweede of een der volgende punten van conclusie, maar regardeert in het. alge meen de wijze waarop dc commissie geoordeeld heeft de zaak der onderhandeling met dc betrokken belanghebbenden te kunnen beëindigen hij zal daarom de vrijheid nemen zijn bezwaar nu dadelijk in 't raidden te brengen. Spr. herinnert zich nog leven dig de vele moeijelijkheden aan de bewuste onderhandelingen ver knocht, toen het Collegie zich daarmede belast zag en het deed hem daarom genoegen dat de Raad, toen het Collegie verklaarde zijne beste pogingen daartoe uitgeput te achten, aan eene speci ale commissie opdroeg de zaak der onderhandeling op nieuw op te vatten en zoo mogelijk tot een goed einde te brengen. Hij vleide zich dat de Commissie zoo gelukkig zou kunnen zijn een middel te vinden waardoor de Raad zich verantwoord kon ach ten omtrent de wijze waarop hij de zaak zou doen beëindigen. Hij moet evenwel bekennen in die verwachting te zijn te leur ge steld, en dat het rapport in dat opzigt hem gcenzins bevredigd heeft, omdat de zaak, naar de wijze door de commissie voorge steld, niet van dien aard is dat hij tot het tot stand komen daarvan kan medewerken. Spr. wenscht niet de particuliere belangen der naastlegers le contrariéren, ook niet om den grond door demping te verkrijgeü, te besteramen tot publieke dienst, en evenmin is hij ongenegen om eenige geldelijke offers van de gemeente veil te hebben om de zaak tot een goed einde te brengen, maar bij hem draait de zaak om de spil omtrent de wijze hoe de zaak tot stand zal ko men j groot bezwaar voedt Spr. in eene beëindiging als deze, die er noodwendig toe moet leiden dat men consequentiën voor het vervolg daarstelt. Had de commissie middelen kunnen vin den om den heer van Valkenburg op eene andere wijze te be- 4

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 3