1* GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting ran Donderdag 23 Januarij 1SG8. vredigen, het ware Spr. aangenaam geweest. Steeds was het 't streven van het Collegie dat men aan sommiger particuliere belangen eenigermate moest te gemoet komen, maar tevens koes terde het de meening dat men, voor zich hebbende een regtsgc- leerd advies, het regt ltad tot demping en tot amotie der brug gen, en dat voor eene vergoeding voor het gemis van het regt van uitgang aan den heer van Valkenburg, geen redelijke grond bestond. Daar toch waar het advies zoo stellig luidt, acht Spr. het gevaarlijk de particuliere belangen en eischen op dergelijke wijze mei geld te bevredigen. Bestaat er belang bij sommige der naastlegers om den grond die uit de demping van het vaarwater voortkomt voor zich in eigendom te verkrijgen, en verzet zich daartegen het belang van een ander, zoodat men van deze zijde oppositie te gemoet ziet tegen de onttrekking van dien grond aan de openbare dienst, dan kan Spr. zich voorstellen, dat de eerst bedoelde belangheb benden den laatsten bevredigen en zich zelfs een exorbitante op offering getroosten om diens oppositie te voorkomen, maar dat de gemeente van hare zijde die bevrediging op zich zou uemen en eene zoo belangrijke som daarvoor zou uitkeeren, zij het dan ook uit de koopsom die zij van de andere belanghebbenden be dingt, acht hij om der consequenties wil te gevaarlijk. Kon men op eene andere wijze de zaak tot stand brengen, al ware bet door aankoop van het betrokken pand, waaruit geene gevolgtrekking voor anderen zou kunnen ontstaan, het ware iets anders. Zoo als nu de schikking wordt voorgesteld acht Spr. die bepaald on aannemelijk. Behoudens mogelijke bemerkingen op sommige on- derdeelen der conclusie, heeft hij gemeend dit te moeten aan voeren bij de beraadslaging over de algeraeenc strekking. De heer Attema geeft te kennen dat, toen de tegenwoordige commissie in het leven werd geroepen, dit geschiedde onder om standigheden waaruit genoegzaam bleek, dat de Raad deze zaak gaarne in der minne beëindigd zoude zien. De Raad stond op het punt om eene procedure aan te gaan om de betrokken belanghebbenden te depossederen van de voorwerpen die de voor genomen demping in den weg stonden de demping stond daar bij op den voorgrond en het regt der gemeente daartoe werd geadstrueerd door het regtskundig advies. Toen evenwel werd nogmaals het denkbeeld van minnelijke beëindiging te berde ge- bragt, en het gevolg daarvan was dat daartoe besloten en eene commissie benoemd werd, met opdragt om de zaak zoo mogelijk tot een goed einde te brengen. Nu vraagt Spr. op welk een standpunt de commissie zich had te plaatsen, op dat van het regt of op dat der billijkheid? Spr. gelooft dat het aan geen twijfel onderhevig is te achten, dat de billijkheid daarbij op den voorgrond stond en de zaak eigentlijk geheel domineerde. Nu behoefde de commissie zich niet de vraag voor te stellen, welke regten heeft de gemeente, maar wel hoe zal men het best tot eene schikking in der minne geraken, en welke zijn de zwarighe den die men, om tot een goed einde te komen, zal moeten over winnen. Men mogt daarbij aannemen, dat de Raad het aan de gemeente gedaan aanbod van ƒ3000 van mevr. de wed. Rengers en de heeren de Kempenaer en Hulshof!' aannemelijk achtte en bleef er dus geen ander bezwaar over dan dat met den heer van Valkenburg. Met dezen was men het nog niet eens geworden, omtrent de vergoeding, welke hij in billijkheid zou behooren te ontvangen, indien het door demping te verkrijgen terrein aan de publieke dienst onttrokken en aan bovengenoemde personen, tegen de som van ƒ3000, in eigendom afgestaan wordt. Immers daar door verliest de heer Valkenburg den hoofdtoegang tot zijn pak huis. Spr. weDScht hier speciaal op te merken dat hier geene sprake kan zijn van schadevergoeding wegens hel verlies van het regt van uitgangmaar van Valkenburg zal eene som gelds ont vangen omdat men het te verkrijgen terrein dat voor de bestem ming en het gebruik van zijn bedoeld pand onmisbaar is, aan de publieke dienst onttrekt: dat is hier het groote punt. Het terrein, waarbij hij wegens dat pakhuis zóó groot belang heeft, wordt aan de publieke dienst onttrokken. Daartegen zou de heer van Val kenburg zich bij de hoogere magt kunnen verzetten. Opdat hij daarvan afzie, erlangt hij vergoeding. Het belang der gemeente brengt mede, dat van de te dempen gracht geene publieke straat of steeg worde gemaakt maar dat dc te verkrijgen grond bekeerc in eigendom aan de naastlegers, die daarvoor ƒ3000 over heb ben. Wat zal echter hot gevolg daarvan voor den heer v. Val kenburg zijn? dat hij zijn eenigen voldoenden uitgang verliest, aangezien dc toegang tot zijn pakhuis in de Doelestraat onvol doende is en altijd blijven zal. Onttrekt men nu dat terrein aan tie publieke dienst bij besluit van deze vergadering, dan zou de heer van Valkenburg daartegen in verzet komen. De hoogere autoriteit zal bezwaarlijk dergelijk besluit voor goed aanzien waarbij de particuliere belangen op zulk eene eminente wijze zouden verkort worden. Nu evenwel kan men op de wijze door dc commissie voorgesteld, tot bevrediging en uitvoering geraken, zelfs met een geldelijk voordcel van 500; immers de heer van Valkenburg erlangt J 2500 van de J 3000 door de andere be langhebbenden voor het hekomen van den grond aangeboden. Op die wijze verliest de gemeente wel dien grond, maar die is voor haar van hoegenaamd geen dienst, cn dc afstand daarvan eer voor- dan uadeelig. Hierdoor wordt, naar Sprs. oordeel, dan ook te gelijk weersproken het denkbeeld, dat dit een gevaarlijk antecedent stelt voor de toekomst. liet betreft hier een zeer buitengewoon, exceptioneel geval. Welligt zal het nimmermeer voorkomen dat eene gracht, die men zich voorstelt te dempen, na de demping aan de publieke dienst onttrokken en het ver kregen terrein aan particuliere belanghebbenden overgedragen wordt, 't Geval is dus geheel anders als elders, waar het ge dempte terrein voor de publieke dienst beschikbaar blijft. Voor de andere eigenaren is overigens deze demping van groot belang, want ze worden bevrijd van eene sloot die voor hunne erven loopt. Desniettemin vordert het algemeen belang deze demping in de allereerste plaats. Wil men die nu uitvoeren onder afstaud van het terrein dat verkregen wordt voor 3000, dan zou op zich zelf het privaat belang van den heer v. Valkenburg, zich daartegen verzetten. Van diens medewerking tot de voorgestelde schikkingen kan men zich nu verzekeren. Het middel, dat do commissie aan de hand geeft, is hem vergoeding te geven voor den afstand zijnerzijds van alle zijne middelen welke hij, zoowel administratief als regtens zoude kunnen doen gelden tegen het onttrekken aan de openbare dienst van den door demping te ver krijgen grond. Spr. herhaalt het, de genoemde belanghebbende krijgt geen geld voor den afstand van het regt van uitgang. De gemeente heeft het regt om te dempen maar geeft, op gronden van billijkheid, schadevergoeding voor het onttrekken aan de pu blieke dienst van den grond waarvoor de gemeente van tegen over gestelde zijde ƒ3000 erlangt en welke onttrekking juist den heer van Valkenburg de schade en het ongerief bezorgt. Daarbij komt, dat cr voor de gemeente geen belang in is gele gen, hier eene publieke steeg te hebben. Zelfs voor eventueele brandblussching is hier, ook volgens het advies van den architect, dusdanige steeg noodcloos. Spr. kan dus niet inzien dat in eene handeling als wordt voorgesteld eenigc consequentie voor het ver volg van tijd gelegen zou wezenzij kan daardoor niet in 't leven worden geroepen omdat het hier een geheel exceptionelen toestand goldt. Nu kan men verschillen in de opvatting ten aanzien van het regt der gemeente om de belanghebbenden te depossederen van de bruggen in die kwestie acht Spr. heeft men zich in don tegenwoordig stand der zaak, r.iet te verdiepen. Het openbaar belang eischt dat aan den toestand zooals die tegen uoordig bestaat zoo spoedig mogelijk een einde kome en dat de demping tot aan cle Oldchoofdster waterpoort worde voortgezet, GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 23 Januarij 1868, 15 Het moge voorts wel wat optimistisch klinken, dat de gemeente met de zaak op de voorgestelde wijze uit te voeren, een voordeel van J 500 zal behalen, toch is dit werkelijk het geval, omdat de gemeente inderdaad met het door de demping te verk rijgen ter rein nict9 kan uitvoeren, en «lat voor haar geene of luttele waarde heeft. Spr. gelooft hiermede voldoende weersproken te hebben het geopperd bezwaar omtrent eene mogelijke consequentie en hij meent, «lat de Raad zich in dezen hebbe af te vragen of hetgeen door de commissie is gedaan met de op haar verstrekte opdragt overeenkomt en of eene som van ƒ2500 als een' onbillijke of overdreven tegemoetkoming is tc beschouwen. De commissie acht haar niet te hoog. Gesteld, er kon in dit geval sprake zijn van onteigening, dan zou wegens ongerief en vermin«lering van bedrijf, als gevolgen van het verlies van uitgang eene be langrijke schadevergoeding worden gegeven. Het is Spr. bij erva ring bij gelegenhei«l der onteigeningen ten behoeve van den staatsspoorweg LeeuwardenGroningen gebleken, hoe duur men zulk een afstand moet betalen. Hier gehlt het eene groote ver mindering in «le situatie eener trafijk, waarvoor eene billijke ver goeding gcvordenl kan worden. Waren de omstan«lighe«len van gewonen aard, ware er sprake van het maken van een publiek vaarwater of van een publieken weg, de betrokken persoon zou geene vergoeding kunnen krijgeu, maar hier betreft het een geheel exceptioneel geval. De heer Bloembergen moet verklaren, dat ziju bezwaar door het zoo even aangevoerde, niet is opgeheven. Wel erkent hij, dat men de zaak zoo kan voorstellen alsof er geene nadeolige gevolgen uitzomlen kunnen voortvloeijen, doch Spr. moet het herha len, zijn bezwaar is minder gelegen in de aanzienlijke geldelijke opof fering die men van de gemeente vraagt, maar wel tegen de wijze waarop de commissie voorstelt de zaak tot stand te doen komen. Die wijze van handelen kan hij niet goedkeuren. Wanneer men getracht had partij te bevredigen op eene wijze zooals B. en W. dit voor hadden, dan zou hij geen oogenblik geaarzeld hebben zijne stem aan het voorstel te geven, omdat nu ook de heer van Valkenburg zijne eischen lager heeft gesteld, iets waartoe hij zich vroeger steeds ongezind betoonde. Spr. heeft het betrek kelijk rapport van het Collegie voor zich, waarbij ook «loor B. en W. wordt gesproken van het doen toekennen aan den heer van Val kenburg eener vergoeding van ƒ1500 a 2000, doch op een andere wijze; had raeu «lienovereenkomstig kunnen handelen, «lan ware die vergoeding niet regtstreeks uit de kas der gemeente gekomen, maar men zou dc andere naastlegers hebben kunnen pcrmovcren, om een deel der door hen aangeboden gelden te doen strekken tot het geven «lier vergoeding. Zóó doemle had men een groot bezwaar uit den weg kunnen ruimen, want Spr. betwijfelt zeer of Ged. Staten wel hun votum van goedkeuring zuilen hechten aan een besluit tot het verleencn van schadevergoeding tot zulk een be«lrag en zoo«lanig doel. Wanneer van Valkenburg «loor de naastlegers ware bevredigd gewonlcn, dan zou er geen be zwaar in de uitvoering voor de gemeente gelegen zijn geweest, en men ha«l «lc zaak kunnen beëindigen op eene wijze, «lie hoe genaamd tot geene consequentie aanlei«ling gaf. De heer Attema wees cr voorts op, dat de gemeente er schade bij zou lijden, bij aldien het te dempen terrein tot publieke weg benuttigd werd Spr. betwijfelt dit; wanneer hij zich wegdenkt het bezwaar van dc brug gen, dan verbeeldt hij zich, «lat de gemeente ter plaatse een terrein zal kunnen krijgen, waarvan het grootst gedeelte aan de publieke dienst zal kunnen worden onttrokken en verkocht, zoo als b. v. het gedeelte strekkende naar den kant van het Jacobijner kerkhof, een terrein, dat waarschijnlijk in cas van cessie, ƒ2000 zou kun nen opbrengen, het overige gedeelte, dat nl. naar den kant van de Oldehoofd, zou dar. eene slob worden en toegang kunnen geven tot het pand hier bedoeld; dan zou een der belangheb benden wel is waar voor het oogenblik verstoken blijven van de gelegenheid om den aan zijn erf grenzenden grond in eigendom te erlangen, doordien deze niet aan den openbare dienst onttrok ken zou worden, maar zoo doende zou toch de gemeente een veel betere rekening maken en zou er van geene bevrediging sprake behoeven te zijn. Niet dat Spr. zoodanige beëindiging zou wenschen, hij wil ook gaarne dien belanghebbende ten goede mede werken, maar niet op de voorgestelde wijze. De heer Jongsma zegt geijverd te hebben tegen de opdragt dezer zaak aan eene speciale commissie, ook heeft hij indertijd onbewimpeld tc kennen gegeven, dat hij niet dat groote bezwaar in het entameren eener procedure zag. Wanneer hij nu voor dit voorstel stemt, dan zou hier eenigc tegenspraak schijnen te zijn met eene vroegere handeling; het is daarom, dat hij zijne uit te brengen stem wenscht te motiveren. Het komt hem voor, dat de Raad zich te dezen aanzien in der tijd genoegzaam stellig verklaanle van geene procedure le willen, maar schikking bij minnelijke overeenkomst te wenschen; daartoe is besloten en aan dc commissie eene opdragt in dien geest verstrekt. Nu is het hier alleen maar de vraag, heeft de commissie volledig aan hare opdragt voldaan? Spr. gelooft, dat dit in toestommenden zin is te beantwoorden, en dat de leden der commissie getoond hebben bekwame onderhandelaars te zijn. Daarom zul hij zich met het voorstel vereenigen, want hij acht zich gebonden door bovenge noemd Raadsbesluit. De heer Attema brengt in de eerste plaats zijn' dank toe aan den heer Jongsma, voor den bijstand aan het voorstel van de commissie toegczegfl. Intusschen is er nog een punt, waarover hij zich verheugt, nl. dat de heer Bloembergen en de commissie elkander daarin ontmoeten dat beiden van meening zijn, dat de heer v. Valkenburg moet worden bevredigd, opdat hij niet in ver zet kome. Wat blijft dan nu als punt van verschil over? de hoegrootheid der som als schadevergoeding uit te keeren en de wijze van verstrekking daarvan. Aan dit laatste schijnt de ge- eerde Spr. bijzonder te hechten dat niet de gemeente, maar de naastlegers die vergoeding geven. In den grond der zaak doen ze dit dan ook reeds, want van de /"30U0 die de betrokken naastlegers zullen gever, voor den grond, r.a «le onttrekking daar van aan dc publieke dienst, zal dc heer van Valkenburg 2 500 erlangen, niet als vergoeding voor het gemis van het openbaar vaarwater, maar tcegens afstand zijner middelen en regten tegen die onttrekking aan de publieke dienst. De gemeente is evenwel iu deze «le handelende raagtparticulieren missen dat prestige 't welk de uitvoering van openbare werken behoort te vergezellen. De gemeente voert overigens dat werk uit als openbaar gezag en binnen den kring barer wettelijke bevoegdheid. Zij moet dus alle voorbereidende schikkingen, ook die met bijzondere belangen bevorderen, waar zulks noodig blijkt te zijn. Bovendien de betrokken naastlegers «lie het aanbod deden, hebben in hunne betrekkelijke missive dan ook te kennen gegeven, dat zij een, huns inzie as, billijk geldelijk aanbod deden, maar zwarigheid maakten, den last op zich te nemen om den heer v. Valkenburg te bevredigen. Dat wenschten zij over te laten aan het gemeentebestuur, dat met oneindig meer kracht kan werken. Van daar de aanbieding van 3000 als ultimus terminus. Ged. Staten zullen wel geene zwarigheid maken het betrekkelijk besluit te sanctioneren, wan neer namelijk dal besluit aan hun Collegie volkomen juist wordt voorgedragen en daarbij wordt uiteengezet, dat hier geen vergoe ding wordt gegeven tcegens verlies van den uitgang tengevolge van dempingmaar alleen daarvoor, dat de heer v. Valkenburg afzie van alle middelen van verzet tegen het onttrekken aan de publieke dienst van het door demping te verkrijgen terrein. Die onttrekking toch, welke tie gemeente in staat stelt, eene strook gronds voor f3000 te verkoopen, welke voor haar weinig of geen waarde heeft, die onttrekking juist, zegt Spr., brergt mede, dat de heer v. Valkenburg uit die 3000 moet wordeil

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 4