18
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting vun Donderdag 23 Januarij 186S.
paalde voorstellen omtrent de uitvoering der werken betreffende
de uitbreiding van de gemeente, en de stichting van een beurs
gebouw van hun collegie zal kunnen te gemoet zien. Hij rigt
deze vraag tot het collegie in het wel begrepen belang der gemeente
die zoo zeer behoefde heeft aan de daarstelling van eene han
delsbeurs, hij doet die vraag omdat aan die stichting zoo vele
belangen zijn verbonden, vele ingezetenen wachten met ongeduld
dat de Raad bepaalde besluiten neemt. Staan aan een voorstel
aangaande dc uitbreiding der gemeente, bemoeijingen wegens
onteigening in den weg, dat dan het collegie een afzonderlijk
voorstel doe betrekkelijk de stichting van een beursgebouw.
De Voorzitter zegt dat het collegie zich voorstelt in de eerst
volgende vergadering het antwoord op deze vraag te zullen geven.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
EMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 13 Februarij 1868.
19
VERSLAG van het verhandelde ter vergadering
van den Gemeenteraad van Leeuwar
den, gehouden op Donderdag den 13
Februarij 1868.
Aanvankelijk 18 later 20 leden tegenwoordig Afwezig de
heer mr. E. Jongsma, Voorzitter de heer D. Zeper die de ver
gadering op het daarvoor bestemde tijdstip opent.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld bet genotuleerde
wegens het verhandelde ter vergadering van den 23 Januarij jl.
2. Rapport der commissie aan welke opgedragen is gncorden
het onderzoek van de rekening en verantwoording der Kamer van
Koophandel en Fabrieken te Leeuwarden over het jaar 1867.
De vergadering zich met de conclusie van dit rapport veree-
nigende, besluit dienovereenkomstig
De rekening en verantwoording van de Kamer van Koophan
del en Fabrieken over liet jaar 1867, goed te keuren.
3. Rapport der betrokken raadscommissie omtrent het onderzoek
der rekeningen van het door lieeren commissarissen der thans opge
heven stads leekenschool als zoodanig over de jaren 1866 en 1867
gehouden beheer.
De vergadering, zich vereenigende met de door dc commissie
voorgedragene conclusie, besluit dienovereenkomstig:
lo. Goed te keuren de rekeningen en verantwoording der
thans opgeheven stads leekenschool over de jaren 1866 en 1867,
sluitende met een eind-saldo van 587.573.
2o. Heeren 15. en W. te verzoeken en op te dragen de vroe
gere bestuurders dier teckenschool, als houders van dat saldo,
uit te noodigen het over te brengen in de kas van den Ge
meente-ontvanger en aan dezen ambtenaar kennis te geven van
de hoegrootheid van het door hem te ontvangen bedrag, met
magtiging om deswege kwitantie af te geven
3o. B. en W. al verder op te dragen aan heeren commissaris
sen meer genoemd te kennen te geven dat het mobilair en materieel
dier nu opgeheven teeker.school, door hen moet worden overge
dragen aan de commissie van toezigt voor het middelbaar on
derwijs, met uitnoodiging van die overdragt een procesverbaal,
in vcreeniging met die commissie opgemaakt, in te dienen aan
B. en W.
4o. Een extract van dit besluit, wat het derde lid betreft,
te doen toekomen aan de commissie van toezigt voor het mid
delbaar onderwijs in deze gemeente tot informatie en om daaraan,
voor zoover van haar afhankelijk, te zijner tijd gevolg te geven.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
4. Overgegaan zijnde tot de benoeming van een eersten hulp
onderwijzer, met den rang van hoofdonderwijzer aan de school voor
lager en meer uitgebreid lager onderwijs in deze gemeenteop eene
jaarwedde van 1100, is uit de daaromtrent gehoudene
stemming, waaraan deelnamen 17 leden, gebleken dat de heer
Wilhelm Adolf Bleijenberg privaat onderwijzer te Groningen, tot
de cvenbcdoelde betrekking is verkozen met 15 stemmen, terwijl
op de heeren II. Visser en P. Klinkert elk céne stem waren
uitgebragt.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
5. Rapport der commissie aan welke is opgedragen om den Raad
te dienen van berigt en raad met betrekking tot de resolutie van
heeren Ged. Staten van Friesland, houdende goedkeuring eener door
de voogden van de stads armekamer ingezonden suppletoire begroo
ting hunner administratie voor het dienstjaar 1866. Bij welk rap
port wordt voorgesteld de voren vermelde resolutie aan te nemen
voor kennisgeving.
Dc heer Attema zegt het volgende Toen de resolutie van
Ged. Staten waarbij de suppletoire begrooting van de armekamer,
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
omtrent het legaat var. Jacomiiia Claasesz, in hooger beroep
werd goedgekeurd, ter tafel van dezen raad gebragt en gelezen
was, waren er reeds dadelijk leden en daaronder behoorde ook ik die
als hun overtuiging uitspraken dat de Raad die resolutie voor kennis
geving behoorde aan te nemen. Die overtuiging werd reeds toen ge-
bouwd daarop, dat Ged. Staten in dat geval, krachtens art. 19 der
armenwet, eene beslissing hadden genomen, dat is eene uitspraak in het
hoogste ressort. Toch werd er ccne commissie benoemd om dat punt
te onderzoeken, speciaal of men tegen die resolutie ook voorziening
bij den koning zou kunnen vragen. Die commissie komt nu tot
dezelfde slotsom als destijds door sommige leden van den Raad
is opgemerkt, nl. dat die resolutie voor kennisgeving moet wor
den aangenomen. Die conclude neem ik gaarne aan, maar ik
vereenig mij volstrekt niet met de motieven van het rapport,
waarop de commissie tot die conclusie komt. Dat alleen wenscli
ik bij deze duidelijk te constateren. Over die motieven thans
een débat uit te lokken, acht ik ten eene male doelloos, ver
mits de commissie en ik tot dezelfde conclusie komen, zij het
ook op andere gronden. Over die motieven nu hier te rede
twisten zou gelijk staan met „het schermen tegen de molen
wieken."
Ik volsta dus, de conclusie aannemende, met de verklaring
dat ik de motieven van het rapport geheel en al laat voor re
kening van de commissie en die niet tot de mijne maak.
Dc heer Dupai'C heeft het woord gevraagd alleen om te ken
nen te geven dat hij zich geheel met het door den heer Attema
in 't midden gebragte vereenigt.
De bovenvermelde conclusie van het onderwerpelijk rapport
wordt daarop eenstemmig aangenomen,
I)e heer Wiei'Sma maakt de opmeiking of van dit besluit nu
ook mededeeling aan de voogden moet geschieden Hij geeft
B. en W. in overweging om dit des geradeu achtende te doen.
De Voorzitter acht het niet direct noodig omdat eene expe
ditie van de bewuste resolutie aan de voogden zal zijn toegezon
den; hij wil evenwel de gemaakte opmerk ng van den heer Wier-
sma gaarne bij B. en W. in overweging geven.
6. Rapport en voorstel van de commissie ad hoe, aangaande de
regeling van het onderwijs in de gymnastiekvan welk rapport de
conclusie luidt als volgt:
lo. naast den eersten onderwijzer te benoemen een tweeden,
die te gelijkertijd aan eene andere afdeeling, onder toezigt van
den eersten onderwijzer, onderrigt geeft;
2o. voor bet onderwijs in dc gymnastiek aan het gymnasium,
de Rijks hoogerc burgerschool, de burger dag- en avondschool,
de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs, de
fransche school voor jonge jufvrouwen, de burgerschool voor
meisjes en de tusschenschool eerste klasse te benoemen:
a. een eersten onderwijzer in de gymnastiek, in liet bezit der
akte volgens de wet op het middelbaar onderwijs, op eene be
zoldiging van 1000 'sjaars.
b. een tweeden onderwijzer in de gymnastiek, in het bezit der
akte volgens de wet op het lager onderwijs, op eene bezoldiging
van 600 's jaars;
3o. de commissie op te dragen zoodanige regeling der uren
voor dc verschillende scholen te ontwerpen, als zij noodig en
uitvoerbaar oordeelt en deze regeling met eenigen spoed aan den
Raad ter goedkeuring aan te bieden.
4o. B. en W. uit te noodigen om op de grondslagen in dit
rapport vervat en in overeenstemming met hetgeen daaromtrent
rced3 elders is bepaald, als b.v. aan de hoogere burgerscholen te
Groningen en te Zwolle, met den directeur der hoogere burger
school alhier eene overeenkomst aan te gaan betrekkelijk het on
derwijs in de gymnastiek aan de op te rigten gemeenteschool.
6