22
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag 13 February 1868.
Immers hoe konden B. en W. de oproeping doen, waarop de heer
rapporteur doelt, zoolang zij geene afdoende inlichting zouden
kunnen geven omtreot het aantal uren, gedurende welke de on
derwijzcr voor het onderrigt der leerlingen van onderscheidene
openbare scholen beschikbaar zou moeien zijn, de voordeden aan
zijné betrekking verbonden en meer dergelijk. Wel is het trac-
tement bepaald, wel is geregeld dat ecne veranderlijke toelage
in verhouding tot het aantal leerlingen van het gymnasium dat
aan die lessen deel neemt, zal worden genoten maar er valt meer
te regelen, de leeruren, de contributiën van betalende leerlingen
enz. vooral uit aanmerking dat nu ook de leerlingen der hoo-
gere burgerschool aan de beoogde inrigting onderwijs zullen ge
nieten, waarv»n vroeger geene sprake was, kwam het dubbel
noodzakelijk voor dat een en ander meer bepaald geregeld wierd
alvorens tot eene oproeping van sollicitanten werd overgegaan
De uitkomst doet zien flat het goed was tot na die nadere rege
ling te wachten, daar men nu de noodzakelijkheid heeft ingezien
lioogere eischen aan den hoofd-docent te stellen dan vroeger be
oogd werd.
De heer Verwijs vvenscht de beide Sprs. beknopt te beant
woorden.
De heer Plantenga acht het niet noodig dat er een tweeden
onderwijzer wordt aangesteld op grond van hel sustenu dat niet
alle leerlingen der scholen aan het onderwijs in de gymnastiek
zullen, deelnemen. Spr. stemt toe dat niet allen daarvan gebruik
zullen maken, maar wanneer hij in becijfering treedt en aanneemt
dat 20° o van het opgegeven getal wordt gerekend geene lessen
te ontvangen, dan blijft nog altijd dat getal groot, dan zal zich
dat onderwijs loch nog over min stens 600 leerlingen moeten uit
strekken. Om daarin te voorzien is voor één leeraar bepaald on-
mogi lijk. Welligt zal hij eenige uren minder dan «Ie Commissie
opgeeft daaraan behoeven te besteden, doch het blijft in ieder
gevaL te bezwaarlijk. De heer Bloembergen vervolgt Spr. zou er
voor zijn dat aan de hulponderwijzers van de bestaande scholen
gelegenheid werd gegeven om, bij die lessen adsisterende, zich
een [.aar uren met de gymnastiek bezig te houden ook ter hun
ner ligchamelijke en geestelijke ontwikkeling. Die oefening zelf.
Spr. is het met hem eens, zou eene gevvenschtc zaak voor hen
zijn doch er is een groot onderscheid tusschen de oefening en
Let oefenen van toezigi, het besturen der lessen en den aankleve
van dien j dat is geene ontspanning, maar inderdaad eene groote
inspanning doch behalve dat, ze zouden er geen genoegzamen
tijfl voor kunnen vinden dat bezwaar blijft derhalve onvermin
derd bestaan. Voorts heeft Spr. er op gewezen dat liet vroeger
in de bedoeling lag om dergelijke inrigtingen aan sommige scho
len zelve toe te voegen. Het is waar dit denkbeeld was vroe
ger levendig doch Spr. is van oordeel dat men daarnaar niet
moet terugkeeren, want ofschoon eene dergelijke voorziening heel
mooi zou zijn kan het niet opwegen tegen de enorme daaraan
verbonden kosten. Maar bovendien waartoe zou het dienen? de
wandeling naar het daarvoor bestemd gebouw is geen beletsel
voor de leerlingen. Ook elders vindt men de lessen in de gym
nastiek in een en het zelfde gebouw aangebragtin 's Gravcn-
hage onder anderen waar die zaak uitmuntend is ingerigt, is dat
onderwijs in één lokaal- Wat de laatste bedenking van den gc-
cerdcn Spr. betreft aangaande het nuttige om bij de oproeping
van sollicitanten tevens het uitzigt te openen op ecne vcraudei-
lijke toelage, hiervoor, Spr. moet dit erkennen, bestaat toch wel
eenigen grond,
De heer Westenberg geeft tc kennen dat de heer Verwijs
reeds veel heeft bijgebragt om ter zake der gemaakte bedenkin
gen, de zienswijze fier commissie te verdedigen. Toen tie com
missie voor het eerst vergaderde was de zaak niet veel verder
dan dat het oorspronkelijk besluit tot daarstclling ccner gymnas-
tiekschool bestond. Zij was geroepen om dc zaak die bij andere
gemeenten reeds ver ten achteren was en train tc brengen. Zij
heeft het mogelijke gedaan om haar vooruit te brengen en de
vrucht harer bemoeijingen wordt dan nu gevonden iu hare tegen
woordige voordragt die eigentlijk slechts eene voorloopige rege
ling behelst. Blijkt hei later dat daaraan uitbreiding moet wor
den gegeven, men zal dan veel wat de heer Bloembergen ver
langt in overweging kunnen nemen. Met betrekking tot de op
merking van den lieer Plantenga kan hij verklaren flat de erva
ring te Zwolle geloerd heeft, dat gezegd onderwijs juist voor min
der goed physiek ontwikkelde kinderen zeer heilzaam is maar
ook al zondert men de zoodanigen uit, de gegeven berekening
des heeren Verwijs toont het genoegzaam aan flat het aantal leer
lingen, dat vermoedelijk van de lessen zal profiteren, dan nog
zeer groot is te noemen. Aangaande het voorgestaan denkbeeld
om de hulponderwijzers aan andere scholen geplaatst, aan tc wij
ze u om den leeraar i:i de gymnastiek bij zijne lessen behulpzaam
te zijn, dit acht Spr. niet raadzaam.
De commissie is uitgegaan van het denkbeeld dat dc tweede
onderwijzers steefis met, en onder de leiding van den hoofdon
derwijzer zal werken en wel onder diens verantwoordelijkheid.
Voegt men echter aan dien leeraar een uit den aard fier zaak
gedurig afwisselend hulppersoneel toe, dan \crvalt die verant
woordelijkheid voor een groot deel, iets wat tie commissie zeer
zoude betreuren omdat haar doei op die wijze niet bereikt wordt.
Overigens is Spr. van oordeel flat het voorstel fier com
missie do meest wenschelijke en minst kestbare regeling voor de
gemeente in zich bevat.
De heer Duparc zegt, dat hem na het gesprokene door zijne
medeleden in de commissie, weinig meer rest te zeggen. Ilij
wenscht echter een enkel woord in het midden le brengen, en
wel voornamelijk om zijne verwondering te kennen te geven over
het door den heer Bloembergen gesprokene opzigtens het wensche
lijke van afzonderlijke inrigtingen voor onderwijs in tie gymna
stiek bij dc onderscheidene scholen. In het rapport toch door
B. en W. den 22 Sept. 1864 aan den Raad ingediend, betref
fende de invoering van het onderwijs in de gymnastiek, werd juist
het niet noodzakelijke daarvan beweerd en één genoegzaam groot
lokaal geacht voldoende in do behoefte te zullen voorzien. Spr.
was met nog cenige leden destijds van een ander denkbeeld,
ook op gronden van tie wet op het lager onderwijs ontleend,
maar de meerderheid van den Raad besloot in overeenstemming
met het voorstel van B. en \V.
Aan flat besluit moet nu uitvoering gegeven worden en de
commissie kon dus wel niet anders clan op dat besluit voort
bouwen. In dat zelfde rapport wordt voorts mede gezegd, flat
men vermoedelijk ook nog zou hebben te rekenen op dc kosten
van een adsistent of hulponderwijzer. Nu moet men niet uit het
oog verliezen, dat het getal leerlingen voor tie gymnastiek groo-
ter zal zijn dan in 1864 was geraamd. Het voorstel der com
missie, om een tweeden onderwijzer te benoemen, heeft alzoo thans
j te meer grond. En toch heeft Spr. den heer Bloembergen
zijne bedenking ook daartegen hooren maken.
Ten aanzien van dc veranderlijke toelage moet Spreker nog
opmerken, dat het der commissie moeijelijk viel deswege een voor
stel te doen, omdat zoodanige toelage, met het oog op het raads
besluit van 11 April 1867, slechts zou kunnen worden verkre
gen van dc leerlingen aan de Rijks hoogero burgerschool. Maar
deze betalen daarvoor geen afzonderlijk leergeld. Het Rijk ver
strekt eene vaste som voor het onderrigt, flat van gemeentewege
aan die leerlingen zal worden verstrekt.
Overigens meent Spr. nog te moeten doen uitkomen, dat in
het rapport in het midden is gelaten de beschikking door den
onderwijzer over zijn vrijen tijd, De commissie was van oordeel,
dat dit een punt van nadere regeling zou moeten uitmaken, ook
al weder in overeenstemming met het meergemelde rapport van
1864. Welligt zou die tijd kunnen worden besteed met onder
wijs te geven aan kweekclingen en hulponderwijzers op de andere
scholen werkzaam. Dit is echter een punt dat zeer geschikt bij
instructie zou kunnen worden geregeld.
- - 11-'mir. •- -
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag 13 February 1868.
23
l)e heer Bloeirbergen met verlof der vergadering voor de
derde maal het woord voerende, zegt flat tie voorgaande Spr.
verwonderd schijnt te zijn over de door hem thans geuite ziens
wijze, alsof die niet in overeenstemming zoa zijn met een vroeger
verkondigd gevoelen, zoo als dat ook in liet rapport van B. en
W. is uitgesproken. Spr. meent dat daar tusschen volstrekt geen
strijd bestaat, maar dat die Sur. geheel voorbijziet, de aanmer
kelijk veranderde omstandigheden waarin tic zaak der gymnastiek
zich nu bij vroeger vergeleken bevindt. Bij het aangehaald rap
port toch achtte men liet noodzakelijk en is men er toe geko
men om een algemeen lokaal voor die lessen te bestemmen, omdat
de bestaande schoolgebouwen meerendeels geene gelegenheid aan
boden om daaraan de vcreischtc inrigting voor gymnastisch onder
wijs te verbinden. De wenschelijkheid daarvan werd wel degelijk
bij het rapport uitgesproken. Sedert evenwel is door het veree-
nigeu der burgerschool voor jongens met de openbare fransche
school tot ééne school voor uitgebreid lager onderwijs een gebed
andere toestand geboren en zou men in verband met den «laar te
bewerkstelligen aanbouw, aan die belangrijke school ecne eigene
inrigting voor gymnastisch onderwijs kunnen geven, met dien ver
stande, dat de te benoemen onderwijzer der gymnastiekschool, op
daarvoor te stellen uren, zijn onderrigt aldaar kwam ge» en. Even
zoo is voor de burgerschool voor meisjes de toestand veranderd
door den aankoop van een daarnevens staand gebouw, dat de
Raad blijkens het daaromtrent bij dc bcgrooting besprokene, zich
voorstelt te amoveren om cenc gelegenheid tot ontspanning tus
schen de leeruren aan dc leerlingen te verschalfen. Zou het
gcenc overweging verdienen dan aan die school ceue eigene loka
liteit voor gymnastiek te geven Ook ten aanzien van sommige
andere scholen ware welligt geschikte gelegenheid te vinden. Spr.
meent dus dat die veranderde omstandigheden allezins het door
hem thans gesprokene regtvaardigen. Ilij stelt op den voor
grond dat men naar het gevoelen der commissie toch uitbreiding
aan de zaak moet geven, en dan zag hij licxer de vereisehte
lokaliteit aan enkele der betrokken scholen die daartoe gelegen
heid bieden, met name de twee genoemden, aangebragt. Dit
zal hem evenwel niet verhinderen ora voor de voorstellen, voor
zoo ver hij daartegen uit anderen hoofde geene bedenking heeft,
zijne stem uit te brengenhij wenscht echter dat op zijne bemer
kingen bij eventuele latere uitbreiding de aandacht gevestigd
zal worden.
De heer Verwijs zegt naar aanleiding van het gesprokene
door den heer Duparc: Tot nu heeft, bij het bestaan cener zeer
gebrekkige inrigting inct grootendeels bedorvene en verweerde
instrumenten, een cursus plaats gevonden van eenige uren in de
week ten behoeve van de normaal-kweckelingcn. Het gouverne
ment stelde daarvoor een bedrag van ƒ100 beschikbaar. Het is
te verwachten, dat die toelage bij eene goede, voldoende inrig
ting wel zal worden bestendigd.
De lieer Snringar wenscht nog op te merken, dat het ook hem
volstrekt noodzakelijk i3 voorgekomen, dat tot de aanstelling van
een' tweeden nevens den eersten onderwijzer worde overgegaan.
Dit hangt onafscheidelijk zamen met het voornemen om twee les
sen in écn uur te doen plaats hebben cn deze maatregel is onver
mijdelijk wanneer men het vereisehte getal leeruren brengen wil
binnen den tijd en de krachten, waarover men redelijker wijze be
schikken kan. Ook al trekt men 20pCt. van het vermoedelijk
aantal leerlingen af, toch blijft de noodzakelijkheid bestaan om
tot de voorgestelde zamenvoeging van leeruren en lessen over te
gaan. Meer dan 42 uren 's weeks, dat is 7 uren daags kunnen
den onderwijzers in dit vak bezwaarlijk worden opgelegd en bin
nen dat getal kan men de lessen niet brengen, wanneer men
niet twee lessen in hetzelfde uur doet houden en twee onderwij
zers gelijktijdig werkzaam doet zijn. Gaat men daartoe niet over,
dan zal het plan der commissie onuitvoerbaar blijken tc zijn.
De Voorzitter brengt alsnu het le lid der conclusie in
beraadslaging.
De heer Bloembergen vraagt aan de commissie, of het in hare
bedoeling ligt om deu tweeden onderwijzer uitsluitend te gelijk
met den eersten en onder diens toezigt liet onderwijs te doen
geven en of het wel noodig is, dit in het besluit op te nemen
Zoo als nu wordt voorgesteld zou men zich te zeer binden xves-
halven hij het boter zou achten, dat men die bepaling achterwege
liet, dan kan men dien docent gebruiken daar waar dit meest
noodig wordt geoordeeld.
De heer Verwijs voert aan dat het juist het doel der com
missie was om dc leeraren niet afzonderlijk, maar gezamenlijk
te doen werkende tweede wel degelijk onder toezigt van den
eersten onderwijzer.
De heer Sliringar wil hier nog bij voegen dat dit onderwijs
moet uitmaken één goed geheel; men wenscht aan den leeraar
met. toe tc voegen iemand van een geheel andere methode van
onderwijs, cn de hulp die men van een tweeden onderwijzer ver
wacht cn voortdurend noodig heeft, niet afhankelijk tc stellen
van de toevallige aanwezigheid van een of anderen hulponder
wijzer.
De heer Bloembergen acht dergelijke bepaling geheel overbo
dig en eer schadelijk.
Het 1c lid der conclusie wordt hierop in rondvraag gebragt
en aangenomen met 16 tegen 3 stemmen (die van de heeren
Bruinsma, Bloembergen en Plantenga.)
Het tweede lid der conclusie komt alsnu in behandeling.
De heer Brunger zal zich tegen dit punt zoo als het nu luidt
verklaren, maar wenscht dat daarbij ook melding worde gemaakt
van de mogelijke toevallige baten aan de betrekking verknocht
zijns inziens zal dit een prikkel te meer voor de naar die be
trekking dingenden wezen.
De heer de Haan vraagt of het de bedoeling der commissie
is dat het onderwijs zich uitsluitend zal bepalen bij de hier op
genoemde scholen, dan wel of het zich ook later tot andere
scholen zal uitstrekken.
De heer Verwijs antwoordt hierop dat de commissie cr voor
zeker niet tegen zal zijn dat men, in overeenstemming met het
raadsbesluit daaraan toevoege de bepaling „of later aan te wij
zen scholen." Spr. ziet er evenwel geen licht in om de zaak
dan eventueel uit te voeren.
De heer de Haan zal zich gaarne met die ampliatie veree
nigen. Het is echter mogelijk dat de omstandigheden zoodanig
veranderen dat het beter is die bijvoeging later aan te brengen,
't Zal bovendien ook ten dcele bij contract zijn te regelen.
De heer Verwijs moet op het laatst aangevoerde van den
heer de Haan aanmerken dat het contract omtrent de leerlingen
van de rijks hoogcre burgerschool voorzeker niet voor een klein
getal jaren zal worden gesloteneensdeels omdat de daaraan ver
bonden kosten nog al aanzienlijk zijn, anderdeels omdat dit niet
in de bedoeling van den directeur der school ligt.
De heer Bloembergen ziet zich genoodzaak nogmaals inlichting
van de commissie te vragen, omdat hij eigentlijk niet regt de
bedoeling der commissie in dezen vat.
Men moet niet uit het oog verliezen dat cr een besluit bestaat
tot daarstclling ccr.er inrigting voor de gymnastiek en dat daarbij
is besloten tot de aanstelling van een onderwijzer aan die inrigting,
aan welken zou worden opgedragen het geven van onderrigt aan
dc leerlingen van de daarbij genoemde of later aan te wijzen
scholen voor lager onderwijs in de gemeente, hetzij in de scholen
zelve hetzij in het voor de gymnastiekschool bestemd gebouw.
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant.
7