30
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 Februarij 1868.
dien hij zulk eene pressie had uitgeoefend. De aannemer moet
zelf weten zich al dan niet aan den opleveringstermijn te houden.
Er bestaan in dezen echter gegronde redenen tot afslag op de
beloopene boete, buiten dc regendagen die dan ook bereids ziju
afgetrokken op grond van 't bepaalde in de algerneene voorwaar
den. Wat betreft het beweren van den heer Gorter dat de op
zigter gedurende de laatste zeven maanden had kunnen worden
gemist, hier tegen meent Spr. te moeten opkomen, omdat hij de
overtuiging koestert dat het opzigt waarvan hier sprake is en
dat is uitgeoefend gedurende den geheelen duur van het werk,
zeer nuttig en allezins in het belang der gemeente is geweest,
en vooral zeer goed dat het werd uitgeoefend tot zoolang het
werk der stichting was geëindigd. Dit heeft, Spr. erkent het,
der gemeente geld gekost, maar daarentegen ook veel voor de
gemeente bespaard. Nu wenscht de heer Gorter dat geheele
kwijtschelding zal worden verleend wanneer hiertoe wordt over
gegaan, dan blijft het meerdere voor gehouden opzigt betaald,
immers geheel ten laste van de gemeente? Bovendien acht Spr.
de aangevoerde redenen tot het verleenen van geheele kwijtschel
ding wel wat overdreven; het Collegie erkent in haar rapport
zelf die billijkheid, doch voert daarbij ook andere motieven aan
waarover men maar niet zoo kan heenstappen en die genoegza-
men grond geven voor het voorstel tot kwijtschelding van
der boete.
De heer van Sloterdijck zegt wel dat daartegen bezwaar be
staat omdat de aannemer met zijne leveranciers had te contrac
teren, maar men moet daarbij niet uit het oog verliezen dat het
voor den aannemer somtijds zeer moeijelijk valt, om, hoezeer met
den besten wil ter wereld bezield, aan die contracten de hand
te houden dc noodzakelijkheid wijzigt in die gevallen dc meeste
overeenkomsten en meestal valt aan de niet nakoming daarvan
al zeer weinig te doen.
De Voorzitter wenscht in de eerste plaats den heer Gorter
te beantwoorden, opzigtens zijne bewering rakende den opzigter
van het werk. Spr. heeft zich steeds verheugd dat men er in
der tijd toe is overgegaan een opzigter te benoemen en dat die
in functie is gebleven ook na dat de stichting van het gebouw
in hoofdzaak was geëindigd. Het gevolg van dat opzigt is ge
weest dat er steeds met de meeste naauwkourigheid op het werk
en de aangevoerde materialen is toegezien, dat alles met de meeste
zorg werd gadegeslagen en dat hetgeen niet goed was afgekeurd
en van het werk verwijderd werd.
Evenmin als het ten allen tijde in de magt des aannemers
staat het bcnoodigde van andere leveranciers tijdig aan te bren
gen, evenmin is aan hem te wijten dat het geleverde niet altijd
de proef kan doorstaan. Ook in opzigt tot dit laatste heeft
het gehouden opzigt belangrijke diensten bewezen en der gemeente
voor schade behoed. Vertrouwende op hel oordeel van deskun
digen, volgens welke het gebouw goed is afgewerkt, houdt hij
zich overtuigd dat men zich in geenendeele over de benoeming
van den opzigter had te beklagen, en dit nog te minder, wanneer,
zooals hier het geval was, de aannemer, elders woonachtig, niet
altijd op de bouwplaats aanwezig kan zijn en daarom dc uitvoe
ring weder aan anderen moet overlaten.
Tevens heeft Spr. de overtuiging dat de aannemer, niettegen
staande de met andere leveranciers gesloten contracten, niet al
tijd voor dia leveraueien kan instaan, en, zonder personen te wil
len noemen, heeft hij tevens de overtuiging dat hij veel schade
aan die leverancien heeft geleden, dat sommige dier leverancien
ongenoegzaam en slecht waren en dat daaraan vooral de vertra
ging is te wijten. Een en ander heeft aanleiding gegeven dut
het werk ver over den bepaalden tijd is opgelevc/d zelfs ondanks
den anders genoegzaam gebleken goeden wil van den aannemer.
Spr. deelt overigens zeer het sustenu van den heer van Sloter
dijck om met dc leveraucicrs contracten te sluiten met bepaling
om in cas van schade het bcloopen nadeel te kunnen repeteren,
doch in dat geval weerspreekt de praktijk ook dikwijls de
theorie en op dien grond zal hij zich met de voorgedragen con
clusie vereen i gen.
De heer Gorter geeft te kennen dat hij na het gesprokene
door de hecren Zeper en Bruinsma, in ervaring is gekomen dat
die geachte leden zich in opzigt tot het door hem beweerde
aangaande het gehouden opzigt in eenige dwaling bevinden.
Het lag volstrekt niet in zijne bedoeling om de goede vruchten
van dien maatregel te betwijfelen of te verkleinen. Maar hij
besprak dit punt alleen naar aanleiding van de clausule in het
rapport, dat men den opzigter langer in dienst moest houder, omdat
het werk derwijze vertraagd was en-dit is in Sprs. oog geen
valabele reden.
Het bovenvermeld le lid der conclusie is daarop in rondvraag
gebragt en aangenomen met 13 tegen 7 stemmen (die van de
heeren Gorter, Duparc, Jongsma, Attema, Verwijs, v. Sloterdijck
en Buma.)
Het 2e lid dier conclusie is daarop buiten omvraag en stem
ming aangenomen.
5. Voorstel van B. en W. nopens een verzoek van den
heer G. Strumpel om tegemoetkoming in het verlies van inkomsten
door hem als hoofdondericijzer der fransche dag- en kostschool voor
jonge heeren geledentengevolge de opening van de Rijks hoogere
burgerschoolvan welk voorstel de conclusie luidt als volgt
B. en W. te magtigen om aan den heer Strumpel boven en
behalve zijne jaarwedde als hoofdonderwijzer der school voor
lager en tneer uitgebreid lager ouderwijs en het hem toekomend
aandeel in het voor 't onderligt aan die school ontvangen school
geld, een en ander over de maand Januarij 1868, tot gedeelte
lijke schadeloosstelling wegens verlies van inkomsten, voortge
vloeid uit de opening der Rijks hoogere burgerschool alhier, in
verband met dc reorganisatie der fransche dag- en kostschool,
uit te keercu de door hem geïnde schoolgelden voor het onder
wijs aan laatst bedoelde inrigting over gezegde maand Januarij,
ten bedrage van f 225.33 '/2.
De heer van SloterdflCk verklaart zich tegen het toekennen
der voorgestelde schadevergoeding wegens winstderving. Het is
in zekere mate op grond van hetzelfde beginsel als bij de be
spreking van het vorige punt door hem is ontwikkeld, dat Spr.
zich tegen dit voorstel moet verklaren. Hij acht het een zeer
gevaarlijk antecedent dat de Gemeente schadevergoeding zou ver
leenen voor verliezen van eene andere zijde berokkend. Het be
wust verlies is een gevolg van de in werking stelling van de
Rijks hoogere burgerschool, althans zoo wordt bet voorgedragen;
is dit werkelijk het geval, dan ligt het voor de hand dat, zoo
van schadevergoeding sprake zou kunneu zijn, het Rijk de schade
dient te vergoeden, want het Rijk is het die de wond toebragt
en men gaat te ver met de Gemeente aansprakelijk te stellen
voor die schade op grond, dat ze die wond niet dadelijk heelde.
De heer Rengers gelooft dat de redenering van den heer v.
Stoterdijck, meer op schijnbare motieven dan op de werkelijkheid
berust. Spr. geeft toe dat het intitule der onderhavige zaak op
den oproepingsbrief eenigen steun aan de zooeven geopperde
zienswijze geeft, doch merkt tevens op dat de toelichting van
B. en W. duidelijk aantoont, dat het motief ora schadeloosstel
ling aan den heer Strumpel te verleenen, niet is het verlies
door dien heer geleden ten gevolge van de opening der
hoogere burgerschool, maar de meermalen uitgestelde oprigting
van de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs,
waardoor de heer Srumpcl een verlies van inkomsten heeft
ondergaan die in billijkheid behoort te worden vergoed.
De heer Jongsma is even als de heer Rengers van denkbeeld
dat vertraging in den gang van de zaak van het onderwijs dat
moest worden ingevoerd in dezen de eigenlijke oorzaak is van het man
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 27 Februarij 1868.
31
den onderwijzer berokkend geldelijk verlies. Maar wanneer nu dc Raad
mogt overgaan deswege schadevergoeding toe te kennen, dan zou
hij zijne eigen traagheid ter zake de invoering van het te geven
onderwijs tevens erkennen, tenzij hij op zich neme schadevergoe
ding tc geven wegens een nadeel door andoren berokkend. Spr.
herinnert hoe de Gem. Leeuwarden in der tijd is aangesproken
tot het verleenen van vergoeding bij de uitvoering van een slat-
tingswerk door dc provincie. De openstelling van eene Rijk9
instelling zou hier nu weder aanleiding geven dat de Gemeente
het daardoor geleden verlies zou moeten vergoeden.
Wilde men consequent handelen, dan moest men de verplig-
ting tot vergoeding van de schade door een maatregel van al
gemeen bestuur veroorzaakt, voor rekening van het Rijk laten
cn wcigeron daartoe uit Gemeente-fondsen bij te dragen.
De heer Bloembergen zegt dat men bij de bcoordeeling dezer
zaak ook nog iets anders op het oog dient te houden. De in
voering van het middelbaar onderwijs op de wijze zooals die is
geschied, was een maatregel die men moest nemen en deze ging,
door de opheffing van de Fransche (lag- cn kostschool, met op
offeringen van den kant van den heer Strumpel gepaard. Be
halve de opkomsten dier school had hij het genot eencr eigene
woning, en van deze toch moest hij voor een deel afstand doen,
toen dc gemeente (le school voor lager cn meer uitgebreid lager
onderwijs, in gebruik wilde stellen, niettegenstaande de daarvoor
benoodigdc lokaliteit niet beschikbaar was en daarin door eene
tijdelijke in gcbruikstelling van een gedeelte van des onderwijzers
woning moest worden voorzien dit dient men bij dc beoordeeling
der zaak niet uit het oog te verliezen, en wanneer er dan sprake
is om den adressant, bij wijze van vergoeding van geldelijk na
deel, te stellen in het bezit van het over dc maand Januarij in
gevorderde schoolgeld, dan mag men dat cijfer niet aanzienlijk
noemen, tegenover de grootc concessie door den onderwijzer ge
daan, die toch zijne aanspraak op het genot der woning behou
den had, en door deze voor een groot deel tot liet houden van
school beschikbaar te stellen voor zich zclvcn schade beliep ook
omdat hij daardoor minder gelegenheid behield tot huisvesting
van kost-leerlingen.
De heer Attema moet bekennen dat het hem leed doet dat
een dergelijk verzoekschrift bij den Raad is ingekomen. Hij toch
die er toekomt om eene schadevergoeding te vragen, dient daarbij
ook in aanmerking te nemen zijne positie omtrent de zaak waar
voor bij die vraagt. Iiij had een blik moeten vestigen op de
toekomst waarvan het te wachten is dat een veel grooter getal leer
lingen van zijne tegenwoordige school gebruik zal maken, waar
toe de opheffing van de burgerschool voor jongens gercede aan
leiding geeft. Het verlies waarvan hior sprake is, is een luttel
rcflies cn kan daarom niet in aanmerking komen om op dc voor
gestelde wijze vergoed te worden. Spr. moet hier nog bijvoegen
dat het hier slechts een tijdelijken maatregel betreft, die hoege
naamd gcenc aanleiding geeft tot de veronderstelling dat het
geleden verlies van blijvenden aard zal zijn. Hij meent dan ook
dat de grond voor het toestaan van het verzoek niet bestaat en
is van oordeel dat het te verwachten grooter getal leerlingen
ruimschoots kan opwegen tegen het minder getaj dat bij den
aanvang der nieuwe regeling, de school bezocht.
Dc heer Bloembergen kan niet voorbij op tc merken (lat de
geëerde laatste Spr. zich in de voorstelling der zaak schijnt tc
vergissen. Dat lid toch vestigt het oog op het grooter getal
leerlingen ter verkrijging van betere resultaten voor den adres
sant. Dit zoude waar kunnen zijn wanneer deze van die leer
lingen hetzelfde leergeld van vroegor genootdoch dit is het
geval geenzins en kan dus niet in beoordeeling genomen worden.
Immers, hij geniet nu eene vaste jaarwedde en 10°/o van 't ge
zamenlijk raontont der schoolgelden, eene bezoldiging die op
verre na niet gelijk is te slellen met zijne vroegere inkomsten,
die men naar Spr. tucent op een cijfer van tnssehen dc vier en
vijf duizend gulden kan stellen zijne tegenwoordige inkomsten,
ook zelfs bij eene zoo talrijk mogelijk bezochte school, kunnen
in geen geval zoo hoog loopen. Wat aangaat het beweerde als
zon dc tijdelijke afstand van een deel zijner woning zelfs in zijn
voordeel zijn, door het groot aantal leerlingen dat van de school
gebruik maakt, ook dit schijnt Spr. minder valabel toe, want
kunnen nu meer leerlingen dan vroeger ter school worden toe
gelaten, dan zij men er op bedacht dat hij van die meerdere op
komsten slechts 10% geniet, eene toelage die voorzeker niet kan
opwegen tegen de opotferrng van zijnen kant gedaan. De adres
sant is nu onderwijzer tegen het genot eencr vaste jaarwedde;
had hij gelegenheid om kost-leerlingen te houden, het geval ware
mogelijk anders, maar nu pleit de billijkheid allezins voor het
toestaan van het verzoek.
Het vórenoraschreven voorstel van B. en "W. wordt daarop in
rondvraag gebragt en aangenomen met 11 legen 9 stem
men (die van dc heeren Gorter, Tigler Wijbrandi, Westenberg,
Duparc, Jongsma, Attema, Verwijs, v. Sloterdijck en Buma.)
6. Voorstel van de commissie ad hoe aangaande het meer of
min raadzame om de panden op den JVi rdumerpoortsdwinger aan
wezig en andere panden die bij de uitbreiding der gemeente noodig
mogten zijndoor middel van onteigening ten algemeenen nutte te
verkrijgen, waarvan de conclusie luidt
lo. In beginsel aan te nemen dat dc eigendommen, in het
rapport sub no. 1 tot en met 5 bedoeld in het publiek belang
ten name der gemeente Leeuwarden, ten algemeenen nutte zul
len worden onteigend.
2o. Daartoe te nemen het besluit, waarvan het ontwerp, met
bijbehoorende memorie van toelichting en plan bij dat rapport
is gevoegd.
De heer Bruinsma zegt zich met de algerneene strekking van
dat rapport, ten doel hebbende om de onteigeningswet loe te
passen, niet te kunnen vereenigen. De Gemeente zal zich in
dezen tegenover de particuliere belangen van sommige harcr in
gezetenen moeten stellen en dit acht hij niet goed omdat dit
naar zijn oordeel nog kan vermeden worden. Ware er kwestie
van het verbreeden eener bestaande naauwe passage, tot
welker verkrijging sommige panden onvermijdelijk noodig zijn,
dan ware liet iets anders en hij zou er zich mede' kunnen veree
nigen; doch dat geval bestaat hier niet, althans die onvermijde
lijkheid niet. Spr. heeft zich de vraag gesteld kan men dien
molen niet krijgen, of en zoo neen, kan het werk dan niet even
goed zonder dien molen worden uitgevoerd? En dan is zijn ant
woord dat het bezit van dien molen wenschelijk maar niet nood
zakelijk is. Men zal aan de daar te stellen walm uren eene vol
doende rigting en aan de kaden eene genoegzame breedte kun
nen geven, zonder den molen te behoeven tc roeren. Spr. stemt
gaarne toe dat men door de beoogde onteigening in eene andere
positie zou kunnen komen, maar dc noodzakelijkheid daartoe be
staat niet en er blijlt dan ook nog genoegzaam terrein over voor
den afstand aan particulieren. Hij zal zich op dezen grond te
gen het provoceren eencr wet tot onteigening verklaren.
Spr. heeft bovendien nog een ander bezwaar; in het rapport
is sprake van het huisje van Stek om dit te onteigenen bestaat
naar Sprs. oordeel volstrekt gcenc reden; wel zal de beoogde
toegangsweg tot het station daardoor breeder en beter worden,
maar zonder dat huisje zul die toegang hoezeer niet geheel regt,
dan toch breed genoeg kunnen woidcn, daarom is liet ook al
niet noodzakelijk dat pand in bezit te erlangen hetgeen ook bij
onteigening zeer duur zou betaald moeten worden.
Dc heer Wiersina zegt dat de commissie ad hoe zich in loco
van dc al of niet wenschelijkhcid der onteigening heeft vergewist,