06
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN'.
Zitting van Maandag den 20 April 1868.
der gemeente, geschiedt enkel en alleen om onmiddellijk te voor
zien in de behoefte aan woningen, ten einde, om mij van eene
gemeenzame uitdrukking te bedienen, ieder onder «lak te helpen.
Ware dit laatste juist, ik gaf aan de adressanten tot zekere
hoogte toe, dat het aanbod van huizen, 't welk op ditoogenblik
in de gemeente wordt waargenomen, aanleiding zou kunnen geven
om, alvorens met de uitvoering der door U reeds genomen be
sluiten verder te gaan, het door de adressanten beoogd onderzoek
omtrent de opportuniteit dier uitvoering in te stellen. Maar
daartoe strekt immers de door Uwe Vergadering beoogde voor
ziening niet alleen. Ook uit een hygiënisch oogpunt, 't wordt
uitdrukkelijk op pagina 4 van 't boven door mij aangehaald
verslag vermeld, acht zij uitbreiding der stad en daardoor ge
legenheid lothet stichten van betere woningen bepaald behoefteen be
schouwt zij het als haren pligt, om door die gelegenheid te
verschaffen, tevens er zoo veel mogelijk tegen te waken, dat
ongeregelde aanbouw en daarmede gepaard gaande ontsiering
van 't uiterlijk aanzien der gemeente, plaats \inde.
Ik zal echter daarover hier niet verder uitweiden.
Bij de afzonderlijke behandeling van de hoofdstellingen der
adressanten zal mij vvelligt daartoe de gelegenheid niet ontbreken.
Die stellingen zijn de navolgende
lo. Er bestaat thans aan de voorgenomene uitbreiding geene
behoefte meer.
2o. Voor zoo ver, buiten ecnige dringende behoefte, nog
eenigermate aanleiding tot die uitbreiding raogt bestaan, maken
de finantieele bezwaren der gemeente, voor het oogenblik althans,
die uitbreiding wegens de groote daaraan verboudene kosten
inderdaad onraadzaam.
Tot ondersteuning van de eerste wordt op eenige feiten
en omstandigheden gewezendie echter, in het ware licht
geplaatst, naar mijne meening den door de adressanten vermeen
den steun volstrekt niet geven.
In de eerste plaats toch wordt de aandacht gevestigd op de
omstandigheid, dat in de laatste 25 jaren de bevolking van
Leeuwarden niet eens met /ia toegenomen zou zijn en er geene
enkele reden bestaat, die in de volgende 25 jaren eene sterkere
vermeerdering der bevolking doet verwachten.
Daargelaten nu de onjuistheid der bewering, dat de vermeer
dering der bevolking in de laatste 25 jaren slechts '/l5 of 6'/2
pet. zou hebben bedragen, vermits de bevolking van Leeuwarden
in 1840, 23400 en in 1866, 25273 bedroeg en du9 met 8 pet.
is vermeerded, is 't mij bij onderzoek gebleken, dat de berekening
van de adressanten wel voor het geheel door hen genomen tijd
vak als waarheid kan worden aangenomen doch voor de laatste
zes jaren een' geheel onjuister maatstaf oplevert.
Immers was, blijkens de daaromtrent bestaande betrouwbare
opgaven, de bevolking van 1840 tol 1850 met 1056 zielen ver
meerderd, terwijl van L850 tot 1860, vooral ook tengevolge van
de inmiddels gelieerscht hebbende ziekten, ze tot op 23734 daalde.
Sints echter vond eene vermeerdering van 1539 zielen plaats,
i. gemiddeld van 250 zielen 'sjaais, 't geen naar dien maat
staf over 25 jaren eene vermeerdering van 25 pet. zou aanwijzen.
Gewaagd is dus, naar mijn oordeel, de stelling, dat er geene
enkele reden bestaat, welke in de volgende 25 jaren eene sterke
vermeerdering van de bevolking doet verwachten.
In de tweede plaats wordt als bewezen aangenomen, dat in
de twee laatste jaren de werkelijke huurwaarde van verscheidene,
zelfs van nieuwe binnen de laatste vijf jaren gebouwde panden
met 25 pet., hier en daar zelfs met 33 pet. is verminderd.
Ik weet niet, Mijne Heeren, aan welke gegevens deze bewering
is ontleend, maar wanneer ik mijne ondervinding raadpleeg en
daarmede in verband breng wat niet aan mij alleen, maar voor
zeker ook aan de meesten Uwer zoo dagelijks ter ooren komt,
dan kan ik moeijelijk aannemen, dat o.cr het algemeen de wer
kelijke huurwaarde der huizen in deze gemeente achteruitgaande is.
Of is het niet overbekend, dat door hen, die van elders in
deze gemeente hun verblijf komen vestigen, omdat zij dit ten
gevolge van hunne betrekking of van hun ambt moeten doen,
bijna zonder uitzondering over de hoogc huurprijzen der wonin
gen wordt geklaagd
Maar niet alleen van vreemdelingen ook van de ingezetenen
zclvcn wordt die klagt vernomen en geschiedde dit nog zeer
onlangs bij het collegie van dagelijksch bestuur. Immers, toen
aan een groot aantal belastingschuldigen de gelegenheid werd
verschaft om hunne gedane aangiften met betrekking tot de di
recte belasting op het inkomen voor 18 08 toe te lichten, en
velen door 't collegie opmerkzaam werden gemaakt op de on
evenredige verhouding die er tusschen hunne inkomsten en .den
door hen besteeden huurprijs scheen te bestaan, is niet éénmaal
maar herhaaldelijk, door de belanghebbenden op den hoogen
standaard dier huurprijzen gewezen. En indien ik niet vreesde,
dat mij dit te ver zou leiden, geloof ik, dat 't mij ligt zou
vallen om menig pand aan te wijzen, waarvan, instede van ver
laging, nog onlangs de huurprijs verhooging onderging,
Slechts één recent geval, waarbij de gemeeute meer direct was
betrokken, cn dat U allen dus bekend kan zijn, wil ik in Uw
geheugen terugroepen.
Bij de jongste verhuring namelijk van de aan de gemeente
in eigendom behoorende huizinge in de Groote Hoogstraat alhier,
is, op voorstel van 't. collegie van dagelijksch bestuur, juist met
hei oog op den tcgenwoordigeu stand der huurprijzen, de huur-
som verhoogd met /9 van die, welke tot nu toe werd betaald,
en wel verre, dat de belanghebbende bezwaar heeft gemaakt te
gen die voorzeker niet geringe verhooging, heeft hij integendeel
do huur gretig aangenomen, niettegenstaande ze slechts voor één
jaar werd gegund.
Nu wil ik niet ontkennen, dat er misschien enkele panden
zijn aan te wijzen, waarvan de huursom, ten gevolge van om
standigheden van geheel bijzonderen aard, is verlaagd, maar,
gelijk ik aanving te zeggen, over het algemeen kan ik niet aan
nemen dat, zoo als de adressanten beweren, in deze gemeente
de huurprijzen zijn gedaald, laat staan tot het door hen aange
geven bedrag.
Dit is evenzeer van toepassing op de bewering, dat in door
slag de huurwaarde van alle panden in de laatste twee jaren
met 10 pet. is verminderd.
Verder wordt door de adressanten tot staving hunner eerste
stelling beweerd, dat bovenwoningen en daaronder zelfs van de
beste cn op de meest gezochte standen, maanden lang ledig
staan, zonder huurders te vinden.
Zoolang mij, Mijne Heeren, door voorbeelden niet is aange
toond, niet, dat hier of daar een enkele bovenwoning onverhnurd
is, 'tgeen ten gevolge van bijzondere omstandigheden, zelfs bij
erkende schaarschte, het geval kan zijn, maar dat 't beweerd
onverjiuurd blijven van bovenwoningen van dien omvang is, dat
't aan overvloed moet worden toegeschreven, zéo lang kan ik
ook deze bewering niet beamen, eene bewering geheel in tegen
spraak met mijne eigene waarnemingen op dit punt, en waarvan
ik dus liever niets meer wil zeggen.
Wijders de omstandigheid, dat een voorzeker niet onbelang
rijk aantal huizen in den laatsten tijd is verkocht of nog te
koop wordt aangeboden.
't Is waar, Mijne Heeren, dit feit is niet te ontkennen, maar
wie, die niet met opzet de oogen voor den waren stand van
zaken wil sluiten, ziet niet in, dat liier eene toevallige zamen-
loop van omstandigheden, hoedanige er over een reeks van jaren
wel meer zullen zijn aan te wijzen, in het spel is, waarbij ge
lijktijdige of elkander kort opvolgende sterfgevallen gocn geringe
plaats bekleeden, en die wel is waar voor het oogenblik eene
~r 1 - - -
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868. 67
wisseling van eigenaars of bewoners ten gevolge heeft, doch vol
strekt niet kan worden aangevoerd ten bewijze, dat in deze ge
meente overvloed van huizen zou bestaan.
En wat nu eindelijk te zeggen van het dus genoemd welspre
kend feit, dat dc beweerde overvloed van geschikte woningen
zich voordo t juist thans, nu de voorwaarden zijn vervuld, waar
van de Raad in der tijd met vele ingezetenen eene toenemende
sehaarschte van huizen had verwacht, juist thans, nu werkelijk
het geheele personeel van spoorweg-arabtcmuen en het grootste
deel van het personeel voor het middelbaar onderwijs hier is
gevestigd. Volgens mijne meening Mijne Heeren, bestaat die
overvloed enkel in de verbeelding van de adressanten, maar eens
aangenomen, dat ze werkelijk bestaat, gaat het dan toch niet te
ver het te laten voorkomen alsof de hicrbcdoelde ambtenaren
in het genot van dien overvloed declcn Is 't dan niet bekend
genoeg, dat een deel hoogst onvoldoende, een deel buiten de
gemeente woont
Ik heb getracht de feiten en omstandigheden door de adres
santen aangevoerd ten bewijze, dat er aan de uitbreiding thans
geene behoefte bestaat, voor zoover het bestaan daarvan niet kan
worden ontkend, in het ware licht te plaatsen, en nu vraag ik,
maken die feiten en omstandigheden een vernieuwd onderzoek
als 't ten requeste verlangde noodig, en dit, nu dergelijk onder
zoek nog zoo betrekkelijk korten tijd geleden door den Raad
zeiven is ingesteld
Ilc voor mij aarzel niet die vraag^ ontkennend te beantwoorden
en kan mij bijna niet voorstellen, dat, bijaldien de adressan ton
zich op de hoogte wilden stellen van 'tgeen reed9 te dien op-
zigtc door U is verrigt, zoomede van den aard der voorgenomen
uitbreiding, en het doel daarmede beoogd, zoo niet allen, dan
toch de meesten hunner zouden blijven aandringen op de ver
nieuwde enquête door hen verlangd en vasthouden aan de be
wering, dat noch behoefte aan geschikte woonhuizen, noch eenige
andere behoefte die uitbreiding noodig maakt.
De tweede stelling, die in het adres betoogd wordt is deze,
dat, voor zoover er, buiten eenige diingende behoefte, nog eeni-
ger mate aanleiding tot de bedoelde uitbreiding mogt bestaan
de finantiöle bezwaren der gemeente voor het oogenblik althans,
die uitbreiding wegen9 de groote daaraan verbondene kosten
inderdaad onraadzamer te maken.
Die stelling wordt niet met cijfers gestaafd maar daartoe enkel
gewezen op het naar de meeuing der adressanten hooge cijfer
van de uitgaven in deze gemeente en in verband daarmede van de las
ten waarmede hare ingezetenen bij jaarl. omslag worden bezwaard.
Ik zal, Mijne Heeren, dc mindere kalme wijze, waarop hier
het betoog wordt geleverd, niet volgen bij het onderzoek of de
ünantiële toestand der gemeente inderdaad zoodanig is, dat daar
door het voorgenomen werk der uitbreiding onraadzaam wordt
gemaakt. Zoo immer, dan is de door adressanten aangeslagen
toon althans niet wensebelijk bij een onderzoek, 't welk zoo
hoogst gewigtige belangen der gemeente en van hare ingezetenen raakt,
als hier het geval is. Doch ter zake.
Ik geef al aanstonds toe, dat het cijfer der inkomsten-belasting
in deze gemeente in de laatste jaren.*beduidend hooger is ge
worden, maar ontken, dat deze verhooging voornamelijk haren
grond zou vinden in de uitzetting der uitgaven, 't Is waar, ook
deze klommen in de laatste jaren naarmate de eischen aan de
gemeentebesturen bijna op ieder gebied gesteld, grooter zijn ge
worden, maar dc verhooging van den jaarlijkschcn omslag staat
daarmede niet in onafscheidelijk verband.
Integendeel, die verhooging is hoofdzakelijk het gevolg van
de voor eenige jaren tot stand gebragte wijziging in het belasting
stelsel, cn ik houd mij bijna overtuigd, dat bij naauwkeurig in
gesteld onderzoek 't zou kunnen blijken, dat het totaal der be
lasting die thans aan de gemeente wordt betaald, met inbegrip
van het 4/5 der opbvengst van de Rijkspersonele belasting, lager
is dan het bedrag dier belasting nu 4 a 5 jaren geleden.
In 1861 cn 1865 werd in deze gemeente enkel voor geslagt
en brandstof (na aftrek der restitution) geheven circa 30,000.,,,
welke som juist aequivalecrt tegen de verhooging, welke de
hoofdelijke omslag sedert die jaren heeft ondergaan.
Overigens meen ik het te mogen betwijfelen of het van de
opbrengst der Rijkspersonele belasting met de 25 opcenten, be
nevens de opcenten op de gebouwde en ongebouwde eigendom
men in deze gemeente het gezamenlijk bedrag uitmaken van de
vroeger geheven opcenten op die middelen, getrokken bij de op
brengst van het gedistilleerd en van den wijn.
Uit een en ander blijkt naar mijne meening voldoende, dat
de directe belasting op het inkomen, hoe hoog zij thans ook
in deze gemeente moge zijn opgevoerd, toch niet in onbillijke
verhouding staat tot de vermindering van lasten, die daar tegen
over worden gevonden, en dat het niet aangaat te beweren, dat
het bedrag dier inkomsten-belasting alleen reeds den Raad zou
moeten terughouden van de uitgaven voor een werk als dat der
uitbreiding, waarvan overigens het nut naar zijne meening vol
doende constecrt.
De uitgaven zijn wel is waar belangrijk, maar men zie niet
voorbij, dat, gelijk dan ook reeds in beginsel is aangenomen,
het werk bij gedeelten en naar mate de beboette dit noodzake
lijk maakt, kan worden uitgevoerd dat de daaraan verbonden
geldelijke opofferingen slechts tijdelijk zijn en in het vervolg,
althans grootendeels, nan de gemeente zullen worden vergoed.
En hiermede heb ik, zoo kort en duidelijk als ik vermogt,
mijne zienswijze omtrent 't door de adressanten gedaan verzoek,
en de gronden daarvoor aangevoerd, ontwikkeld.
Ik heb opzettelijk vermeden, waartoe anders welligt gereede
aanleiding bestond, om daarbij de vraag tc behandelen, of dat
verzoek in den gegeveu stand van zaken wel ontvankelijk moet
worden geacht.
Ik liet dit daarom na, omdat, indien het resultaat van mijn
onderzoek onverhoopt een ander ware geweest, ik het niet te
laat zou hebben geacht van eene zienswijze terug te komen, die
bij nadere beschouwing zou blijken niet de ware te zijn geweest.
Dit is echter thans niet liet geval, cn in plaats van mijue
overtuiging, dat de voorgenomene uitbreiding zoo wel in liet
belang der gemeente als tijdig is te achten, aan het wankelen
te brengen, heeft dat nader ondeizock mij daarin meer en moer
bevestigd.
Ik aarzel dan ook niet te verklaren, dat, juist in het belang
der gemeente, hot mijns inziens zeer te betreuren zou zijn, wan
neer de kennisneming det door de adressanten ingediende be
zwaren tengevolge had, dat aan de opzigtens dat werk reeds
door U genomen besluiten geen gevolg gegeven of zelfs de uit
voering daarvan geschorst wierd.
De Burgemeester van Leeuwarden
DIRK ZEPER.
De Voorzitter geeft voorts te kennen reeds gezegd te hebben
dat hij zijne gedachten over deze zaak ten papiere stelde. Hij
had dit kunnen nalaten en de beoordeeling van den inhoud der
adressen aan de leden zelve overlaten, maar hij achtte het toch
beter zijne zienswijze bij geschrifte te openbaren, voor zoover be
treft enkele in de adressen voorkomende beweringen. In die
adressen toch worden cijfers aangetroffen waarop de overwegingen
zijn gegrond. Daarop heeft hij gemeend speciaal te moeten letten
en in geene beoordeeling van het verzoek zelve te behoeven tc
treden. Daarom heeft hij dan ook geene conclusie aan zijne me
morie toegevoegd. Ter vorige vergadering bad hij kunnen voor
stellen om de adreslen, als niet ter bekwamer tijd ingediend,