68
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag den 20 April 1868.
ter zijde te leggen, maar uit eerbied voor het verlangeu van een
deel der ingezetenen, rekende hij het gepast dat verlangen niet
in eens af ter zijde te stellen, maar er den Raad over te laten
oordeelen. Nu evenwel acht hij het noodjg dat er een eind aan
de zaak korae en wel zoo spoedig mogelijk, omdat eene latere
afdoening alligt aanleiding zou kunnen geven tot verwikkelingen
of opgewondenheid, waarvan de sporen zich gelukkig tot dusver
niet in de gemeente vertoonden. Besluit de Raad om zijn eens
genomen besluit door te zetten dan is het nog tijd voor de uit
voering daarvan. Hij wenscht nu voor de leden de gelegenheid
te openen hunne zienswijze ter zake kenbaar te maken.
De heer Attema wenscht eene vraag te doen betreffende de
orde van beraadslaginghij vraagt of het voor den geregelden
loop der discussieu niet het meest verkieslijk zal zijn om maar
dadelijk de slotvraag van het adres, nl. om te besluiten tot een
nader onderzoek, aan de orde te stellen. Dit is de beste en
kortste wijze van behandeling. Er wordt gevraagd tc besluiten
tot het instellen van een nader onderzoek. Wordt dat verzoek
met ontkenning bejegend, dan komt dc Raad niet op zijn besluit
terug. Besluit men overeenkomstig het verzoek van adressanten,
dan blijft dat besluit natuurlijk voorloopig buiten uitvoering, 't
Is daarom dat Spr. het punt van conclusie der adressen tot punt
van beraadslaging ivenscht gesteld te zien.
Dc Voorzitter moet hierop aanmerken dat hij de beraadsla
gingen zoo beknopt mogelijk wenscht, maar dat hij van oordeel
is dc beraadslagingen over de algemeene strekking te moeten
doen ioopen, welligt toch dat daarvan eenig ander en nader voor
stel het gevolg wordt.
De heer Wiersma gelooft dat de behandeling dezer zaak in
algemeene strekking en zonder eenig bepaald punt van conclu
sie, bezwaarlijk tot het beoogde doel zal kunnen leiden. Er is
geen ander middel op om tot eene bepaalde beslissing te gera
ken. Om nu echter, zooals de heer Attema wil, daartoe de con
clusie van der adressanten verzoek te doen strekken, acht hij een
te gevaarlijk antecedent. Wanneer men op die wijze adressen
van ingezetenen zou behandelen dan zou de Raad gebonden zijn
aan de behandeling van- en de beslissing over iets, dat zou
voortvloeijen uit de willekeur van adressanten dan zouden die
adressanten de punten van behandeling naar goedvinden kunnen
stellen iets wat buiten hunne bevoegdheid zou gaan. i)e Voor
zitter leidt hier de vergadering, hij alleen en niemand anders
kan de tc beslissen vraagpunten stellen, tenzij een der leden
daartoe een voorstel doet.
De heer Duparc vroeg het woord om over de zaak zelf, maar
niet over het vraagpunt door den heer Attema bedoeld. Is nu
de zaak zelf in discussie gebragt, dan- wenscht hij daarover het
woord te voeren.
De heer Attema neemt naar aanleiding van het gesprokene
door den heer Wiersma, de vrijheid dat voorstel in gelijke be
woordingen als het verzoek der adressanten, te doen. Ilij stelt
alzoo voor
Eene Commissie te benoemen, er.z.
De heer Rengers wenscht op te merken dat ter vorige verga
dering besloten is enkel en alleen om het adres in behandeling
te nemen, zonder dat daarbij aan B. en W. is opgedragen eenig
voorstel daaromtrent aan te bieden dat men derhalve niet anders
zal hebben te behandelen het verzoek in het adres vervat, dus
de bewuste beide punten van conclusie.
De Voorzitter merkt aan, dat het voorstel van den heer
Attema de strekking heeft eene commissie tot nader onderzoek
van den Raad tc benoemen, en dus hetzelfde wat adressanten
verlangen dat geschiede.
De heer Attema geeft hierop te kennen, dat hij dit doet om
te gemoet te komen aan het bezwaar van den heer Wiersma
zijn voorstel treedt als 't ware in de plaats van der adressan
ten verzoek.
De Voorzitter zegt de beraadslaging over de algemeene strek
king der adressen aan de behandeling van dat voorstel tc
willen doen voorafgaan.
De heer Duparc vangt aan met te zeggen, dat hij de zaak
heeft opgevat in den zin van den hem1 Attema. Onverschillig
echter of de discussie thans loopt over het verzoek der adressan
ten of over het door een raadslid gestelde vraagpunt, zal Spr.
thans zijne mcening over de zaak zelve ontwikkelen. Ongaarne
spreekt hij van zich zclven, vooral in het openbaar; toch gevoelt
hij zich genoopt in herinnering te brengen dat hij ruim drie
jaren geleden zich veroorloofde een voorstel te doen tot publiek-
making van s Raads handelingen, een voorstel, dat hij het genoe
gen mogt hebben te zien aangenomen. Zijn motief daartoe was
onder anderen ook dit, dat, zonder voorafgaande bekendmaking
van aanhangig gemaakte zaken, de bezwaren der ingezetenen daar
tegen eerst zouden kunnen worden medegedeeld, nadut het een
of ander besluit was genomen, en dat mitsdien het gevolg zou
zijn, dat de Raad, wilde hij niet halstarrig aan het eens geno
men besluit vasthouden, daarop zou moeten terugkomen; een
geval, dat, zoo het zich bij herhaling opdeed, den eerbied voor
den Raad alles behalve zou verhoogen. Wanneer hij nu dit punt
toetst aan de zaak thans in behandeling, dan kan bij onmoge
lijk nalaten zijne bevreemding kenbaar te maken over dc houding
der adressanten. Een terugblik op het over deze zaak voorge
vallene acht hij zeer noodig.
Als men de raadsverslagen, die allen openbaar gemaakt en voor
het publiek verkrijgbaar gesteld worden, nagaat, dan zal men ont
waren, dat reeds den 13 December 1866 de zaak van de uitbrei
ding der bebouwde kom van de gemeente werd aanhangig ge
maakt, door de indiening van een daartoe strekkend voorstel van
B. en V\Daarop volgden den 27 December twee besluiiunlo.
om de zaak in de sectien te onderzoeken en vervolgens om dc
kaart, behoorende bij het grondplan, tc doen litografiéren en alge
meen verkrijgbaar te stellen. Daarin lag alzoo het bewijs dat dc
Raad er prijs op stelde, ook het gevoelen van anderen over de
zaak te vernemen. Maar niet een ingezeten daagde met bezwa
ren of bedenkingen op.
Daarop had een oraslagtig sectie-onderzoek plaats en volgde
eet> belangrijk verslag van de commissie van rapporteurs uit de
sectien. l)en 1 April 1807 ving de openbare behandeling aan,
om den 11 April 1867 te worden voortgezet en ten einde gebragt
met het gevolg, dat de voorstellen van B. en W., behoudens
eenige wijziging, met algemeene stemmen werden aangenomen. l)e
zaak bleef nu eenigen tijd rusten tot dat den 12 Sept. de gemeente-
begrooting voor 1868 werd ingediend, waarop voor het eerste
gedeelte van de werken der uitbreiding, eene som van ƒ00,000
werd uitgetrokken. Alweder volgde sectie-onderzoek, verslag van
dc commissie van rapporteurs en memorie van beantwoording
door B. en W. Even als de vorige, werden ook al deze stuk
ken onder de oogen van het publiek gebragt, maar alweder liet
zich niet óóne stem tegen de ontwerpen hooren.
Inmiddels kwam in de zitting van 2-1 October een voorstel
van B. en W. in tot benoeming eencr commissie om de ontei
gening van eenige op het terrein staande panden enz. voor te
bereiden. Den 18 Nov. had de behandeling der gemeente-begroo
ting plaats en werd de post van f 60,000 alweder eenstemmig
aangenomen. Nu volgde 23 Januarij 1868 eer.e interpellatie
van den heer Plantenga omtrent de te wachten uitvoering en den
13 l1 ebruarij het rapport van de commissie inzake de onteigening
en verder van de leden, die deze commissie uitmaakten.dehh.Attema,
Jojigsma en Wiersma, een voorstelom loopendedc onteigeningsperiode
over te gaan tot het graven der nieuwe gracht enz. eu daarmede
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 2 0 April 1868.
60
reeds in de maand Mei te beginnen. In dezelfde zitting werd
tevens door den Voorzitter namens B. en W. de toezegging
gedaan dat in eene volgende vergadering dc voorstellen tot
uitbreiding zouden worden ingediend. Dit geschiedde in de
vergadering van den 27 February, nadat vooraf de voorstellen
der ontcigenings-commissic behandeld en aangenomen waren.
Voorstellen die inzonderheid konden «antoonen dat het den
Raad ernst met de zaak was en die dus iti volle mate dc aan
dacht er op hadden moeten doen vestigen. Dc voorstellen tot
uitvoering van het eerste gedeelte der werken werden eindelijk
den 12 Maart aangenomen. Als Spr. nu resumeert, dan komt
hij tot 4 rapporten en voorstellen van B. cn W., 1 voorstel van
raadsleden zelve, 2 maal sectie onderzoek en verslag van de
commissien van rapporteurs uit dc sectien, 1 onderzoek en rap
port van ecuc speciale commissie en 10 maal behandeling en
bespreking der zaak in de openbare Raadsvergadering. l)e veel
vuldige en veelsoortige bemoeijingen van B. en W. laat Spr. hier
geheel buiten rekening. Alles wat Spr. daar opnoemde kwam
door het verslag van 's Raads handelingen ter kennis der inge
zetenen. Gedurende vijftien maanden waren zij voor en na van
de voorgenomen uitbreiding gesaisiseerd geworden, doeli niet
één wendde zich ooit tot den Raad om hem dc uitvoering te
ontraden, of daarop aanmerkingen tc maken. Er heerschte alge
meen een diep stilzwijgen. Kon daaruit ooit eene andere gevolg
trekking worden gemaakt dan dat het was een consent met de
vastgestelde plannen? Maar er is meer. In de Leeuwarder
Courant van 20 Maart werd de advertentie der te houd<*i aan
besteding met zware, in 't oog vallende letters geplaatst en dit
duurde eenige weken zoo voort ook in andere couranten. En
toch daagde al weder niemand ter waarschuwing op.
Maar eindelijk kwamen twee dagen vóór den dag der aanbe
steding de bekende adressen in. Spr. heeft alle respect voor de
publieke opinie, vooral indien deze zich openbaart in dc onder-
teekening van zooveel mannen uit de kern der burgerij, maar hij
vordert, dat men zich clan ook tijdig uitte. Niet één der adres
santen echter zal durven verklaren dat dit hier het geval was,
maar zij zullen bij eenig nadenken zeiven moeten erkennen, dat
het te veel gevergd was om, na den Raad gedurende 15 maan
den omslagtig, raoeijelijk en tijdroovend werk to hebben laten
verrigtcn, nu op ééns, slechts twee dagen vóór dc uitvoering,
schorsing of uitstel daarvan te vragen. Hebben dc adressanten
wel gedacht aan de houding van B. cn W. en den Raad tegen
over de aannemers, waarvan ook verscheidene van elders, ver
trouwende op de oproeping van ecu gemeente-bestuur, waren
overgekomen om bij de aanbesteding te concurreren? Ilij ver
bergt het niet dat hij in de vorige vergadering in een moeijelij-
ken strijd verkeerde. Had van hem een voorstel moeten komen,
de aanbesteding ware bepaald doorgegaan. Hij kon niet anders
denken of er waren bijna onoverkorpelijke bezwaren tegen uitstel.
Toen evenwel door den Voorzitter een voorstel tot uitstel werd
gedaan cn alzoo zóódanige bezwaren niet schenen te bestaan,
heeft hij gelijk alle andere leden, niet geaarseld aan dat inderdaad
roijalc voorstel zijne stem te geven, zonder daardoor echter tc
hebben willen erkennen de gegrondheid der adressen.
Spr. heeft deze herinnering aan dan loop der zaken noodig
geacht omdat zij moet strekken tot staving van zijne bewering,
dat de adressanten ten onregte meenen, nu nog bij lijds hunne
bezwaren te hebben medegedeeld. Hij zegt het den Voorzitter
na, dal de adressanten zijn gekomen ter elfder ure. Zij hebben
den Raad, hij herhaalt het, 15 maanden lang tal van werkzaam
heden laten verrigtcn waartegen zij, eerst nu het tot uitvoeren
komt, hunne stem verheffen. De betrekking als raadslid «ïoge
eervol zijn, zij wordt nog raoeijelijker dan reeds het geval is,
indien de committenten op deze wijze te werk gaan. In de Proo.
Friescke Courant van verleden Donderdag heeft hij in een artikel
Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant.
over deze aangelegenheid dc vergelijking gelezen van een genees
heer, dien niemand zal veroordeelen, wanneer hij, na een patient
twee jaren vruchteloos te hebben behandeld, eindelijk met een
nieuw middel voor den dag komt dat baat zal aanbrengen. Die
vergelijking moge aardig zijn gevonden, '/ij gaat echter niet op.
Hier was geen patient; maar bovendien de geneeshecrcn die het
tegendeel beweren, kenden reeds lang het zoogenaamd goede mid
del tegen de veronderstelde kwaal. Zij hadden dus veel eerder
dat middel moeten appliceren of voorschrijven cn niet op een oo-
genblik dat het te laat was.
Zal Spr. nu zijne stem geven aan het voorstel tot onderzoek,
hoort hij vragen? Zijn antwoord is toestemmend. Hij wil zelfs
den schijn niet op zieh laden van de zaak der uitbreiding tc
willen doordrijven of pousseren. li j wil den adressanten hun
vollen eisch, de volle maat geven. Hij schroomt geen onderzoek
omdat dit zal doen uitkomen dat in dc adressen wel veel is be
weerd, maar niet bewezen.
Door den Voorzitter is dit ook reeds uiteengezet. Er wordt
gezegd dat in de laatste jaren in veler behoefte aan woningen
is voorzien. Maar men mag gcrustelijk vragen, waar cn hoe
wonen velen? Zou de Schrans meer dan één geretireerd Leeu
warder onder hare bewoners tellen indien deze in die ge
meente eene goede woning hadden kunnen bekomen
Niemand zal wel willen aannemen, dat de personen waarop
Spr. het oog heeft zich bij voorkeur in de Schrans hebben ge
vestigd waar de odeurs van het aschland het allereerst tot
hen komen. Spr. heeft steeds veel sijmpathie voor de uit
breiding gehad hij hecht minder aan het motief van de
vermeerdering der bevolking, hetzij die in de laatste 25 jaren
15 of 25 pet. hebbe bedragen, dan wel aan de overweging
dat do bebouwing van nieuwe terreinen gelegenheid zal geven
om de overbevolking tc doen ophouden, die, tot schade der ge
zondheid, in meer dan een gedeelte der stad bestaat. Hij vreest
geenzins dat daardoor woningen zullen komen ledig te staan.
Ilij put daarvoor grond in den grooten aanbouw van arbeiders
woningen, waarover men zieh in de laatste jaren alhier heeft
te verheugen zijn daardoor echter zulke woningen ledig gewor
den Gcenzins. Er is zelfs nog altoos behoefte aan die wo
ningen, hetgeen de Burgemeester het best zal kunnen getuigen
als hij er aan denkt hoe hij of B. en VV. vooral in den verhuis-
tijd, door menig gezin om eene woning wordt gevraagd. Ilij
herinnert er aan dat de Raad eenige jaren geleden besloot tot
aankoop van eenige zeer bouwvallige diakoniewoningen, speciaal
tot amotie, maar dat die amotic geruimen tijd werd verschoven,
alleen omdat zelfs die woningen nog gretig werden gezocht.
Ilij stelt zich dezelfde uitkomsten voor bij aanbouw van groote
panden. Nog tal van gronden zou hij kuanen aanvoeren tot
wederlegging van het beweren van adressanten, maar hij zal dit
achterwege laten, eerstens om in geenc herhaling te treden van
vele reeds door den Voorzitter aangevoerde punten cn in de
tweede plaats ora niet vooruit te loopen het onderzoek tot het
instellen waarvan hij gaarne zal medewerkeu omdat hij het niet
vreest. Hij doet dit nogtans met den wensch en in de hoop
dat het de eerste en de laatste maal moge zijn geweest dat de
ingezetenen van Leeuwarden op deze wijze hunne bezwaren aan
den Raad kenbaar maken.
De heer Oongsma zegt: de adressanten vragen „nader onder
zoek" dit is de conclusie van hun adres cn nu staat het bij Spr.
vast, dat aan dit verzoek ten grondslag moet leggen de over
tuiging, dat de Raad in der tijd, ligtvaardig en zonder het ver-
cischte onderzoek, tot deze gewigtige zaak heeft besloten. Wan
neer nu deze zijne zienswijze niet geheel onjuist is en de Raad
besluit nu overeenkomstig der adressanten wensch tot het instel
len van een nader onderzoek, dan erkent de Raad naar zijne
mcening, dat hij inderdaad zóó gehandeld heeft.