70 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868. Hiertoe mede te werken, Spr. moet dit verklaren, doet hij zeer ongaarne, maar te minder omdat hij de overtuiging heeft dat voor die veronderstelling geen den minsten grond bestaat, en dat de motieven waarop der adressanten verzoek berust geene genoegzame „onwederlegbare feilen," gelijk zij dit uitdrukken, aanwijzen. Spr. wensckt een oogenblik bij de feiten ten adresse aangegeven stil te staan, alhoewel de beslissing omtrent het al dan niet instellen van zoodanig onderzoek behoort vooraf te gaan. Kon dat onderzoek buiten den Raad om plaats vinden, het zou kunnen gebeuren, dat zulk een onderzoek tot eene andere beslis sing kon leiden, maar juist dat onderzoek, die beslissing behoort aan den Raad en van deze i9 wel geene andere beslissing te wachten, wanneer hij nagaat de zienswijze neergelegd in het rap port der betrokken Raadscommissie en de plaats gegrepen behan deling dezer zaak, overeenkomstig het aangetoonde door den vori- gen Spr. De heer Dunarc gaf te kennen zijne stem te zullen geven aan het voorstel tot het houden van een vernieuwd onder zoek, maar vraagt Spr. over welke feiten zal dat onderzoek loo- pen Men spreekt er van dat de bevolking niet zoodanig in de laatste jaren is toegenomen dat zij het belang eener uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente, genoegzaam in het licht zou stellen. Spr. acht dit feit genoegzaam bekend, althans voor hem is 't volstrekt niet nieuw meer, en hij is overtuigd, dat de Raad dit in 1867 ook wist. Ilij kent de mate van de vermeer dering der bevolking, ofschoon hij moet erkennen, dat zij niet zoo zeer als wel elders toeneemt. Men spreekt voorts van vermindering der huurwaarde van panden, dit is een argument dat Spr. inderdaad met bevreemding heeft gehoord, omdat hij zich overtuigd houdt dat juist het tegen deel bestaat. In een nader ingekomen adres van adhaesic, be houden adressanten zich voor om te dien aanzien des noodig nadere opheldering te verschaffen; men schijnt dus in staat te zijn die zaak nader toe te lichten, maar wanneer Spr. nagaat wat deze en gene, voor zoover zijne omgeving strekt, zoo al be talen, dan acht hij dat feit moeijelijk te bewijzen. Hij voor zich zoude het bewijs van het tegendeel kunnen leveren. Het is bekend dat enkele panden minder huur doen dan een jaar geleden. Spr. zoude ze wel kunnen noemen maar bewijst dat feit de gepretendeerde ver mindering van huurwaarde? Naar Sprekers oordeel bewijst het meer, dat de primitief betaalde huursom veel te hoog was, dat sommige eigenaars van de verlegenheid van sommige huurders hebben gebruik gemaakt, maar aan eene doorgaande vermindering hebbe men echter volstrekt niet te denken, integendeel in den regel is de huurwaarde der huizen exorbitant hoog. En dit toch is in geen geval een toestand zoo als ze behoort te zijn. Het is Spr. voorgekomen dat te dien aanzien het evenwigt tusschen aan bod en navraag hier ter stede geheel verbroken is; dat dit van lieverlede behoort hersteld te worden, en dat iedere poging, gelijk de onderhavige van den Gemeenteraad, om dit doel te bereiken moet worden toegejuicht. Spr. gelooft dat het op den weg van den Raad ligt om ook in dat geval liet belang der ingezetenen te bevorderendoor de gelegen heid te geven tot meerderen aanbouw van woningen en op die wijze het verbroken evenwigt te herstellen. Spr. wijst ten betoogc hiervan op het feit dat tengevolge van de bevolen garnizoens-verwisseling velen van dc op vertrek staande officieren met leedwezen de gemeente Leeuwarden, waar ze naar hun ge noegen verblijf hielden, verlaten, maar dat bij de roecsten dat leedwezen merkelijk wordt getemperd door het vooruitzigt van in hunne toekomstige verblijfplaatsen goedkooper en beter gelo geerd te zullen zijn. De gegrondheid van het beweren dat er vele huizen onbewoond zijn, is hem volstrekt niet gebleken dat er overvloedig huizen te koop worden aangeboden, kan wel geen redelijken bewijsgrond opleveren, omdat zoo dit al het geval ware, wat Spr. nog niet gaaf kan toegeven, dit in elk geval een feit zou zijn geheel afhankelijk van bijzondere personele familie omstandigheden, die iederen dag kunnen ophouden en zich iederen dag wederom kunnen voordoen 'tis eene omstandig heid die geenzins deze zaak mag beheerschen. Adressanten be weren dat er buitengewoon ruime keus van huizen zou wezen, 't Is waar die keus is voor 't tegenwoordige niet zoo erg beperkt dan wel vroeger, maar die keus bestaat ook enkel voor diegene die veel, zeer veel geld kan betalen. Ten gevolge nu van een en ander komt Spr. tot de gevolg trekking dat in dezen van toepassing zou moeten zijn den rigts- regel 't h te vergeefsch een bewys te gelasten van feiten, die bewezen zijude, niet tot de beslissing der zaak zouden leiden of daarop van invloed zouden zijn. Juist op de gronden die adressanten aanvoeren om aan te toonen dat er geene behoefte aan geschikte woningen bestaat, zal men er later toe moeten komen om te erkennen dat het werk der uitbreiding een goed werk was. Wat overigens betreft de poging zelve door adressanten in het werk gesteld, ook Spr. moet verklaren eerbied te hebben voor- en geneigd te zijn gehoor te geven aan de publieke opinie, maar dan vordert hij ook dat zich die opinie openbare op het geschikte tijdstip. Vele bespre kingen hebben over de in behandeling zijnde zaak plaats gevon den, veelvuldig zijn de bemoeijingen daardoor den Raad berok kend ook bij de behandeling der begrooting kwam de zaak dei- uitbreiding ter sprake en toen was de zaak, waarover het adres handelt, aan de orde thans is ze dat niet meer. Spr. was in de» vorige vergadering waarin de Raad tot het in behandeling nemen der adressen besloot niet tegenwoordig. Ware hij daar ge weest hij zoude een voorstel om over te gaan tot dc orde van den dag hebben ondersteund of zelf hebben gedaan. Spr. heelt in de uiting van de publieken geest op dit punt nog iets anders gezien dan waarvoor men ze algemeen houdt, te weten een drij ven van eene zekere party en zij heeft hem althans in het ge loof versterkt dat men even gemakkelijk eene contra-petitie in het leven zou hebben kunnen roepen, waaronder ook evenzeer waardige ingezetenen hunne handteekeningen zouden gesteld heb ben. Maar hoe dan ook, dit staat in elk geval vast, dat, zoo men besluiten raogt tot het instellen van een nader onderzoek, dan zal de bepaling van art. 1 der Gemeentewet „aan liet hoofd der gemeente staat een raad," niet meer toepasselijk wezen voor de gemeente Leeuwarden, voor die gemeente zal men er dan iets anders in moeten lezen. Dc heer Wiersma zegt dat de Raad hier heeft te beoordeelen tal van adressen, waarbij wordt aangedrongen om terug te komen op een besluit dat geen directcn tegenstand bij de Raadsleden zelve heeft ondervonden. Spr. zal na het door den heer Duparc gegeven résumé niet in beschouwingen treden over den gang der behandeling bij den Raad, waarop eveneens reeds door den heer Jongsma is gewezen. Hij wenscht enkel te herhalen dat op de begrooting voor 1868 de som van f 60,000 werd aangebragt voor de uitvoering der voorgenomenc werken ter zake van do uitbreiding, dat die beschikbaarstelling van fondsen bij de inge zetenen voldoende bekend was en dat desniettegenstaande geen enkele stem daartegen is opgegaan. Toen was het nog tijd ge weest om bezwaren daartegen, zoo ze al bestonden, ter kennis van den Raad te brengen. Nu evenwel kan Spr., acht slaande op de wijze en het tijdstip waarop het petitionnement plaats vindt, kwalijk van zich het denkbeeld verwijderen of niet andere motieven tot deze maatregel aanleiding hebben gegeven. Het is toch niet wel denkbaar dat de publieke geest der burgerij to Leeuwarden gedurende anderhalf jaar zal hebben geslapen en nu eerst wakker geworden, opkomt of tracht op te komen tegen een besluit van den Raad dat zoo lang en zoo dikwijls vooraf een punt zijner beraadslaging uitmaakte. Zulk eene handelwijze is Spr. wel helder als hij acht mogt geven op hetgeen men zoo hier en GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 20 April 1868. 71 daar hoort, op de pressie die door dezen of genen wordt geoefend, maar naar zijn oordeel moet zulk eene beweging zich niet in zulk eene petitie oplossen. Spr. stelt dus het eigenlijk motief dezer beweging voor het oogenblik ter zijde en wenscht zich vooreerst slechts I ij de adressen en het daarin vervat verzoek te bepalen. Die adressen hebben hun aanzijn te danken aan het bij de burgerij opgewekte denkbeeld als zoude er gccne behoefte zijn aan woonhuizen. Maar dat woord behoefte is zeer rekkelijk en hangt af van het subjectieve oordeel, en mag niet zoo ver wor den getrokken, als door adressanten wordt gedaan, die daardoor willen doen veronderstellen, dat iemand zelfs voor veel geld geen onderkomen zou kunnen vinden. Dergelijke gevallen hebben zich tot dus verre niet voorgedaan. Wel kosttehetsoms veel geld, maardegelegcnheid,ze bestond immeis ten allen tijde. Wie zou dit kunnen loochenen. Vraagt men echter of het niet wenschelijk zou zijn dat de gelegenheid ter bekoming van meerdere en ruimere woonhuizeü werd geopend, dan zal, naar Spr. meent, er geen onbevooroordeelde worden ge vonden, die de behoefte daaraan niet gereedelijk, volmondig be vestigt. Inderdaad die wenschelijkheid bestaat en is voor geen redelijken twijfel vatbaar. Zij zoude zelfs bestaan, al waren niet alle woningen in deze gemeente steeds bezet. Want er behoort toch altoos gelegenheid te zijn tot huisvesting van ambtenaren en teraporair in betrekking zijnde menschen die gedurende den loop van een jaar zich moeten vestigen. Maar aangenomen nog dat het beweren van adressanten gegrond is, dan bestaat «r wel geene behoefte maar dan is er toch verre van overvloed. Spr. gaat echter bij de beoordeeling dezer zaak niet van dat stand punt uit, dat er behoefte zou bestaan, maar wenscht zich te plaatsen op het algemeene standpunt, van waar men de zaak der uitbreiding heeft te beschouwen, nl. dat het tot den geest des tijds behoort dat de uitbreiding der gemeenten, gelegen aan cenige spoorverbindingjuist moet worden gezocht en be vorderd naar den kant van het spoorwegstation, en zoo ergens, dan bestaat hier eene gunstige gelegenheid tot uitbreiding. Ook de Raad heeft dit begrepen en er voor gezorgd dat de gemeente eigenares werd van het zich daartoe bijzonder geschikt voordoend terrein ten einde daarvan meester te zijn en het bouwen in regelmatigen vorm aan de hand te geven, ten einde te voorkomen dat door min regelmatigen aanbouw ontsiering in 9tedc van verfraaijing zou te voorschijn geroepen worden, om te voor komen dat aan der ingezetenen willekeur in het bonwen den vrijen loop gelaten werd. Nu heeft de Raad, eens die gronden ten behoeve der gemeente in bezit hebbende, besloten, dc uitvoering van het eerste gedeelte der werken, maar beperkt binnen de gracht te doen plaats vinden, als beschouwende dit vooreerst voor het doel genoegzaam, zonder te veel kosten te vereischen. Tot die uitvoering werd de Raad te eerder geleid om dan tegelijk in orde te brengen het nog ongeordend terrein ten zuiden van de nieuw gestichte burgerschool door aanplemping van een gedeelte der gracht verkregen. Door die aanplemping is dus de zaak der voorgenomenc uit breiding eigenlijk niet oens meer in haar geheel. Toen die aan- plcraping had plaats gevonden werd door het collegie van Ged. Staten aanmerking daaromtrent gemaakt uit het oogpunt van het provinciaal waterstaatsbelang, doch toen het Gemeentebestuur die opmerking -beantwoordende, dc vooruitzigtcn opende te zullen overgaan tot bet graven daar ter plaatse van een nieuwe gracht, werd door het provinciaal gezag voor goed aangezien dat de gracht, die tot waterafvoer der provincie dient, voor het '/3 ge deelte der vroegere breedte was aangeplempt. Bovendien heeft de Raad nog zeer onlangs besloten tot het stichten eener handels beurs op het daardoor verkregen terrein, en ook daardoor is de onderwerpelijke zaak niet meer in haar geheel. Er is voorts besloten tot de benadering der op het bouwterrein D aanwezige panden door middel van onteigening ten algemecnen nutte, een besluit, dat naar hij meent te kunnen veronderstellen, reeds met gunstig advies van Ged. Staten naar de Hoogc Regering ter bekrachtiging is opgezonden. Er is besloten tot het maken van een tweeden toegangsweg naar het stationsgebouw, en men heeft dc beschikking over het veranderde terrein noodig om de daartoe vereiseht wordende brug aan te brcDgen. Maar afgescheiden van dit alles is het maken van een' tweeden toegang naar het spoorwegstation eene wezenlijke behoefte, en om deze te verkrijgen bestaat er, een iegelijk zal dit moeten toestemmen, slechts ééne gelegenheid, nl. die door overbrugging ten zuiden van de Zuiderwalsteeg. Daarvan, en van het geven eener gewijzigde rigting aa:i de gracht, is dan ook voorshands alleen sprake. Uitbreiding van de bebouwde kom der gemeente zal eerst op den voorgrond treden, wanneer het nu voorgenomen eerste gedeelte der vcreischte werken zal zijn voltooid, en de bouwterreinen voor bebouwing geschikt zullen zijn gemaakt. Wanneer Spr. nu het voorafgaande résnmeert en op goede gronden mag aannemen dat men op den bereids ingeslagen weg niet meer terug kan kecren, dan gelooft hij niet alleen dat men gehouden is het werk nu door te zetten, maar tevens dat men bij verkrijging van terrein binnen de gracht, ook in de eerste tijden genoegzaam in staat zal zijn om aan de voorkomende aan vragen om bouwterrein te voldoen. Reeds zijn zoodanige aanvragen om gronden van het bouw terrein D bij den Raad ingekomen, zoodat men met grond kan verwachten dat althans het genoemde terrein, dat zich voor den bewusten aanbouw bijzonder aanbeveelt, nl heel spoedig ter be bouwing zal zijn uitgegeven. Voor den afstand daarvan zal worden ontvangen eene betrekkelijk hooge som, in verband met dc waarde van den grond daar te verkrijgen. Maar ofschoon dit voordeel niet zoo gering is te schatten, er is nog een ander belang, hetwelk, ter vergoeding der aan te wenden kosten, hier op den voorgrond treedt. Leeuwarden zal van het daar ter plaatse te stichten blok huizen, bovendien nog genieten het 4/3 gedeelte der personele belasting, eene belasting waaromtrent geen achtjarige vrijdom te pas komt, en die dadelijk wordt genoten. Spr. is van meening dat alleen die bate genoegzaam zal zijn om dc rente van het kapitaal, bcnoodigd voor het graven van de gracht, daarmede te kunnen dekken. Eu dan vraagt Spr. niet langer, bestaat er al dan niet behoefte om met de voorgenomenc uitbreiding voort te gaan, maar ziet op de zaak zelf, eene zaak die hij aantoonde niet meer in haar geheel te zijn. Spr. wil ten slotte nog even terugkomen op het ontijdige van der adressunten verzoek. Spr. heeft eerbied voor de ziens wijze der ingezetenen en hij wenscht de invloed van der Raads leden committenten op de besluiten van den Raad ook niet buiten te sluiten of zelfs eenigermate te belemmeren, maar hij bad gewenscht dat dergelijke poging niet ware aangewend ge worden op een oogenblik, toen er aan geen terugkeeren te den ken viel, toen de zaak reeds een begin van uitvoering erlangd had. Eene opmerking wil hij nog in 't midden brengen. De adressen zijn door een groot getal aanzienlijke burgers geteekend, maar een nog grooter aantal dier burgerij onthield zich van die onderteekening. Hij calculeert het aantal adressanten op onge veer 300, en dit noemt men de uiting van de publieke opinie. Spr. kan dit volstrekt niet aannemen. Want ook zonder in eenige specificatie te treden, acht hij dat getal in vergelijk met het getal kiezers in de gemeente, nog altijd gering en verre de minderheid uitmakende, al is die minderheid dan ook nog zoo eerbiedwaardig. Ilij zal dus zijne stem niet aan het verzoek van adressanten leenen, ook niet, nu dat verzoek door een raads lid is overgenomen en op die wijze wat den vorm betreft, is gedekt geworden, want hij acht het toegeven daaraan volstrekt

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 4