140
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 13 Augustus 1868.
bij de minste behoefte die zich openbaart worden opengesteld
en binnen korten tijd geledigd, zoodat het ecnige hulpmiddel
dat die bakken aanbieden daarin bestaat dat de kleine kwanti
teit waters die ze bevatten, dienstig is bij een tijdelijk gebrek
en niet zoo alsnu liet geval is, bij een algemeeü heersehend ge
brek. Dat is met een vijver geenzins het geval en daarom bleek
het hem op vele plaatsen ten platten lande dat de zoogenaamde
dobben schier bij ieder dorp in het land aanwezig oneindig
beter en van meer nut zijn te achten. Ongelukkig zijn die dob
ben in den regel niet diep genoeg, zoodat het water daarin
des morgens helder is, daar het gedurende den nnchl tijd tot
bezinken heeft, maar 's avonds door het uithalen zeer troe
bel, ofschoon 't overigens alle vereischten van goed drinkwater
bleek te bezitten.
Vraagt men hem is een tweede vijver volstrekt noodzakelijk,
dan antwoordt hij in ontkennenden zin, vermits de bestaande
vijver voor het grootste deel in aller behoeften kan voorzien en
werkelijk voorziet. Gaat men terug tot het drooge jaar 1SB8,
dan herinnert hij zich dat ook het water van uit de Hooidam-
rnen, de Smalleneester-Sauding en het Monnikkerak, de Meriedob-
ben enz..scheikundig is onderzocht en veel zout bevatte; ook toen was
het vijverwater niet goed, en bevatte eenig zout en vuiligheden, van
daar dat hij destijds is gezuiverd; sedert is de toestand zeer goed
en voorziet de vijver in veler behoefte.
Uit dezen hoofde zal hij zich in hoofdzaak voor het voorstel
van den heer Plantenga verklaren.
De heer Jongsma geeft te kennen dat toen bij het onderwer-
pelijk voorstel hoorde, hij daarin eene poging ontdekte om inge
zetenen die, gehuisvest in het zuidelijk en westelijk deel der stad,
te ver verwijderd van de Groote kerk wonen, in de gelegenheid
te stellen hun water van meer nabij te kunnen bekomen. Hij
is dan ook in principe voor het voorstel en zou ongaarne daarin
eene andere dan de door hem bedoelde strekking zien, want hij
is van oordeel dat het raadsbesluit omtrent de aanmaak van re
genbakken bij de Groote kerk, kan en moet blijven bestaan, want
èn vijver èn bakken, beide zijn hulpmiddelen en geenzins vol
doende maatregelen. Het voorstel komt hem echter voor te be
paald te zijn; men draagt daarbij aan B. en W. op niet alleen
om een plan vau een tweeden verschwatervijver te doen vervaar
digen, maar geeft daarbij tevens aan de plaats waar hij moet
worden daargesteld. Wat dit laatste betreft, kan Spr. zich ver
eenigen met de beschouwingen van den heer Bloembergen, even
wel niet in die mate om het bouwterrein K daarvoor af te stem
men. Men heeft daartoe nog te weinig zekerheid en eerst zal
dat terrein behooren geordend te wezen om daarover met zeker
heid te kunnen oordeelen. Daarom zal hij zich verklaren tegen
punt lo. als zijnde hem te bepaald, tenzij de geachte voorsteller zijn
voorstel in den bereids aangegeven zin zou willen wijzigen. Het
2de lid van 't voorstel kan Spr. echter onder geen voorwaarde
aannemen dat gelooft hij is uitstel eener dringende zaak ad
calendus graecus, en een terugkomen op eene besliste zaak.
De heer Plantenga heeft met genoegen vernomen den bijval
aan zijn voorstel te beurt gevallenen hij zal gaarne zijn voor
stel willen wijzigen om aan de geopperde bezwaren te geraoet te
komen. Hij behoudt zich daarom voor om een nader voorstel
ten aanzien van het lc lid in het midden te brengen.
Niemand meer het woord verlangeude, stelt hij alsnu voor in
het le lid te roijeren de woorden„in het land op het grond
plan van de uitbreiding der bebouwde kom van de gemeente
aangeduid met letter K."
De heer Bruinsma zal zich tegen het aldus gewijzigd voor
stel verklaren omdat hij het toch wat te gevaarlijk acht reeds
nu te besluiten tot de daarstelling van een verschwatervijver;
mogelijk zal men er later op moeten terugkomen, evenals dit
vroeger het geval was. Mogelijk zal die daarstelling te groote
opotfering van den kant d«r gemeente vorderen, en ook is 't
mogelijk dat men geen geschikt terrein zal kunnen bekomen.
Liever zou hij zien dat aan B. en W. of aan eene speciale
raadscommissie werd opgedragen een onderzoek in te stellen
omtrent de doelmatigheid van het daarstellen van een tweeden
vijver; later zal men kunnen onderzoeken waar men die zal kun
nen daarstellen.
Den heer Bloembergen komt het ook voor dat het punt van
conclusie zoo als het nu gewijzigd is èn te bepaald èn te on
bepaald is. Tc bepaald, omdat men reeds zou besluiten er zal
een tweeden vijver worden daargesteldte onbepaald omdat met
in 't onzekere laat waar die zal zijn. Het schijnt hem verkies
lijker dat men opdrage het instellen van een onderzoek omtrent
de vraag of er behoefte bestaat aan het maken van een twee
den verschwatervijver en zoo ja, waar men die het best zal kun
nen aanbrengen, met aanbieding zoo mogelijk van betrekkelijke
plannen. Ja, hij zoude die opdragt liever nog wat wijzigen, in
dien zin namelijk dat zij in meer algemeenen zin werd gegeven.
Wanneer Spr. toestemt dat het daarstellen van een tweeden vij
ver de voorkeur verdient boven de aanmaak van regenwaterbak
ken bij de kerk, dan is dit omdat er sprake is van een vijver
in tegenoverstelling van bakken, maar wanneer er sprake is van
het verschaffen van drinkwater aan de ingezetenen van wege de
gemeente, dan gelooft hij dat het onderzoek zich verder behoort
uit te strekken, een onderzoek dat welligt er toe zal leiden om
nasporingen te doen tot het verkrijgen van water uit plaatsen
waar het water door de natuur zelve verzameld wordt, en met
aanwending van de vereisehte werktuigen, naar herwaarts zal
kunnen worden gevoerd. Op sommige plaatsen toch heeft men
door boring van eenvoudige putten, het moeijelijk vraagstuk van
het verschaffen van drinkwater voor 't algemeen, tot oplossing
kunnen brengen. In het naburig Groningen meent Spr. worden
ook dergelijke proeven genomen en naar het zich laat aanzien
met gunstig gevolg. Slaagt men er daar in, welnu men zal 't
ook hier kunnen onderzoeken en beproeven, wat hij echter niet
wil beweren, omdat de gesteldheid van den bodem nog al ver
schillend is. Ook in de Zaanstreek en te Zwolle schijnen der
gelijke boringen te hebben plaats gevonden. Kan men op die
wijze slagen, dar. zou de moeijelijke zaak van het verschaffen van
goed drinkwater voor 't algemeen, in ééns voor goed zijn gere
geld evenals dit het geval is met andere plaatsen in ons va
derland, waar het welwater in alle behoeften voorziet. Het is
eene verkeerdheid der ingezetenen om vast te houden aan 't ge
bruik van regenwater in stede van putwater, en toch dat ver
oordeel bestaat in deze gemeente in erge mate, zelfs, zoo dat met
minachting van goed put- en welwater wordt gesproken. Spr.
voert dit aan ten betooge van zijn verlangen om aan het op te
dragen onderzoek eene meer uitgebreide strekking te geven en
en wel in den zin bereids door hem aangegeven. Indien
de geachte voorsteller zijn voorstel andermaal en in dier voege
zou willen wijzigen, 't zou hem wenschelijk voorkomen, zoo niet
dan is Spr. geneigd dergelijk amendement in te dienen.
De heer Plantenga merkt den heer Bloembergen op dat er
io zijn voorstel slechts sprake is van een plan van een' daar
te stellen tweeden vijver, en dat een plan volstrekt nog geen
besluit is; het onderzoek kan leiden tot gegevens van verschil
lenden aard, eerst later volgt het bepaald besluit. Nu besluit
men tot niets anders dan tot het vervaardigen van een plan;
uitvindingen van onze dagen, en aanwending van hulpmiddelen
elders met goed gevolg beproefd, kunnen daarop van invloed
zijn, doch het plan bestaat, en dergelijk besluit laat naar Sprs.
oordeel de zaak overigens geheel ongepraejudicieerd.
De heer Jongsma zegt reeds nu zoovele verschillende inzig-
ten in dezen te hebben gehoord, dat het werkelijk moeijelijk
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 13 Augustus 1868.
wordt de zaak naar behooren op dezen oogenhlik te beoordee-
len. Het komt hem voor dat zij niet behoorlijk is geïnstrueerd
en daarom zou hij wenschen dat het voorstel werd ge
zonden aan B. en YV. ten fine van bcrigt en raad, ten einde
die heeren collegialiter hunne inzigten aan den Raad kunnen
kenbaar maken. Met genoegen heeft Spr. hooren gewagen van
elders beproefde en in werking gebragte werken waardoor den
ingezetenen op den duur het onmisbare water van wege de ge
meente wordt verschaft, zoo als b v. te Dedemsvaart. Ook deze
gemeente trachte er naar dit voor hare ingezetenen te verkrijgen,
want Spr. gelooft dat het niet alleen drinkwater is waaraan be
hoefte bestaat, ook dat voor 't wasschen enz. schijnt te ontbre
ken. Hij geeft toe dat het vooroordeel omtrent het gebruik van
't regenwater hier te zeer bestaat, doch hij die geen regenwa
ter bekomen kan zal zich met welwater moeten behelpen. Doch
voor water, voor genoegzaam goed water hebbe de gemeente te
zorgen en zij behoort dit kosteloos aan hare ingezetenen te ver
schaffen.
Het komt hem inderdaad wenschelijk voor het voorstel ten
bedoelden einde naar B, en W. te renyoijeren.
I)e heer Bruinsma wenscht naar aanleiding van 't zoo even
door den heer Jongsma gesprokene op te merken, dat het ge-
ineente-bcstuur zich zijns oordeels niet te veel moet mengen in
de zaken der ingezetenen, vooral omdat het zich onverpligt kan
achten om in dergelijke behoeften der ingezetenen te voorzien,
't Zou daarenboven tengevolge hebben dat de ingezetenen nog
roekeloozer in het gebruik van regenwater zouden worden want
werkelijk ze vermorsen het soms. Voor ongeveer vier weker,
was het slootwater in de stad uitmuntend voor 't gebruik van
waschwater, maar men wil er niet aan het als zoodanig te ge
bruiken. Het schoonmaken der glazen vordert veel regenwater
dat schier nutteloos verspild wordt, en bij een gebrek als 't geen
nu bestaat, zou men zeer goed volstaan kunnen met dc glazen
af te zeemen, doch men wil dit hier niet, daarvoor moe; regen
water gebruikt worden.
De Voorzitter wenscht nu het nuder gewijzigd voorstel van
den heer Plantenga in rondvraag te brengen.
De heer Jongsma stelt de volgende motio voor: „Het voor
stel van het raadslid Plantenga te verzenden naar B. en W. ten
fine van berigt en raad."
Dit wordt ondersteund.
De Voorzitter meent dat het voorstel van den heer Plantenga
de prioriteit heeft.
De heer DuparC vraagt den heer Jongsma of niet zijne mo
tie alleen betrekking dient te hebben op het eerste lid van ge
dacht voorstel?
Dc heer Jongsma dit toestemmende, vult zijne motie in dezer
voege aan: „Het eerste gedeelte van het voorstel" enz.
De Voorzitter herhaalt dat naar zijne meening het voorstel
van den heer Plantenga het eerst in behandeling behoort te komen.
De heer Plantenga gelooft dat niet, want wordt zijn voor
stel verworpen, dan is de motie dienaangaande voorgesteld, van
zelf vervallen.
De Voorzitter brengt hierop de motie des heeren Jongsma
in omvraag, die daarop wordt aangenomen met 13 tegen éénc
stem (die van den heer Attema.)
Het 2de lid der conclusie komt alsnu in behandeling.
De heer Plantenga zegt dat door 't zooeven gevallen besluit,
dit punt eenige verandering van redactie zal moeten ondergaan.
Hij wenscht daarom het 2de lid daarmede in overeenstemming
te brengen door het aldus te wijzigen„Aan heeren kerkvoog
den der Nederd. Hervormde Gemeente te berigten, dat de Raad
do uitvoering zijner besluiten van 9 Julij jl. verdaagt tot tijd en
wijle omtrent het in te dienen advies betrekkelijk een tweeden
verschwatervijver, door den Raad eene beslissing zal zijn genomen."
De heer Attema zegt dat het hem in den loop der discussie
reeds is gebleken dat door sommige leden, bij de behandeling
van het tegenwoordig voorstel, aan de daarstelling van een twee
den vijver, in tegenoverstelling van den aanmaak van bakken bij
de Groote kerk, de voorkeur wordt gegeven. Maar op die wijze
zou het zijn zooals het Eransche speekwoord zegtle mieux est
souvent l'ennemi du bien. 't Is mogelijk dat een vijver beter doel
treft dan de bewuste regenwaterbakken, maar daarvan behoort
hier op dezen oogenblik geen sprake tc zijn. Beide zijn nuttig
te achten; ook de bakken bij de Groote kerk te maken, zullen
huu veel zijdig nut hebben en door velen is het reeds sinds
lang betreurd, dat de groote massa water op die kerk vallende,
nutteloos weg liep. Het besluit om die bakken van gemeente
wege te doen daarstellen, is in staat van wijzen en daarop moet
men nu niet weder terugkomen. De zaak is zelfs zoover gevor
derd dat men eene commissie zal benoemen die met kerkvoogden
de voorwaarden zullen ontwerpen. In beginsel is dus tot het
maken der bakken besloten, en nu zou liet zijns oordeels tegen
het voordeel der ingezetenen inwerken, indien men daaraan geen
uitvoering gaf. Spr. kan nu wel niet beoordcclcn wat in dezen
het meest wenschelijk is te beschouwen, maar voor dat dilemma
staat de Raad ook niet. Wanneer er al een tweeden vijver tot
stand mogt komen, dan blijft daarom evenzeer het nut der te
maken bakken bestaan al ware het zelfs dat een tweeden vijver
doeltreffender te achten is. Het geldt hier enkel dc vraag zal
men eene commissie benoemen. Er bestaan naar Spr. meent
volstrekt geene termen om die zaak tc verdagen en zal hij dus
tegen het 2de lid der conclusie stemmen.
De lieer Plantenga zegt die conclusie zoo te hebben voorge
dragen, ten einde niets vooruit te loopen. Beide zaken tot
stand te brengen acht hij niet noodig komt de beoogde daar
stelling van den vijver niet tot stand, dan zal men aan 't be
sluit van 9 Julij gevolg geven. Die uitvoering hangende het
in te stellen onderzoek te verdagen, praeejudicieert niets.
De heer Bloembergen zal zich voor het 2de lid der conclu
sie verklaren. Hij kan het den heer Attema toegeven dat de
zaak der regenbakken vrij vei tot hare uitvoering is genaderd,
maar wanneer tot het aanbrengen van een tweeden vijver mogt
besloten worden, dan zal men daarmede eene inrigting bekomen
die in eene veel grootere behoefte zal kunnen voorzien. Wel is
tot den aanmaak van de bewuste bakken besloten maar daarin
ziet Spr. niet anders dan dat de gemeenteraad zich bereid ver
klaarde gelden beschikbaar te willen stellen om op de meest
doelmatige wijze ten behoeve van de ingezetenen te gemoet te
koracr. aan de behoefte aan drinkwater. Wanneer nu toch in
dien zin wordt gehandeld, dan kan er nu wel geen bezwaar
bestaan om de zaak der bakken, hangende het onderzoek om
trent den vijver, te verdagen, 't Zou kunnen zijn dat wanneer
een tweeden vijver werd daargesteld deze op zulk eene voldoen
de wijze in dc behoefte zou kunneu voorzien, dat men de daar
stelling van vaakgemelde bakken aan anderen kon overlaten.
Naar aanleiding van de mededeeling in een tijdschrift voorko
mende zegt Spr. schijnt het bewezen te zijn dat het water, in
regenbakken opgevangen, bij vergelijking van den inhoud der
bakken, de kosten daaraan verbonden en het genot daarvan voor
de ingezetenen, tot de zeer kostbare middelen ter verschaffing
van water ten behoeve van 't algemeen, is te brengen.
De heer Bruinsma zegt dat er, naar hij meent, ook geen be
paald besluit door den Raad is genomen om die bakken van
wege de gemeente te doen maken.