142
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 13 Augustus 1868.
De heer Attema moet opmerken dat de geëerde iaat9te Spr.
in eene feitelijke dwaling verkeert vermits de Raad daadwerke
lijk op dcu 9 Julij jl. zoodanig besluit nam. Ten betooge hier
van roept Spr. den loop dezer zaak in 't geheugen terug.
Wat het gesprokene van dcu heer Bloembergen betreft, moet hij
observeren dat dit geëerde lid de kwestie niet zuiver voorstelt als
hij beweert dat de Raad, door 't nemen van zijn besluit omtrent
de bakken, zich enkel bereid zou hebben verklaard gelden be
schikbaar te stellen om op de meest doelmatige wijze ten be
hoeve van de ingezetenen in de behoefte aan drinkwater te voor
zien. Dit is volstrekt het geval niet. Er is feitelijk besloten
die bakken bij de Groote kerk op kosten der gemeente te doen
aanbrengen, en voor het geval Spr. genegen mogt worden be
vonden de zaak te verdagen, dan is dit volstrekt niet ter oor-
zake van het begrip door den heer Bloembergen voorgestaan.
Spr. moet hier herhalen, dat het met het oog op den gezond
heidstoestand der ingezetenen, in geenen declc overdaad of luxe
is dat dc gemeente die bakken laat maken. Ook Spr. weet wel
dat er nog andere en meerdere plaatsen zijn waar men dusda
nige bakken zon kunnen maken, maar het genomen besluit spreekt
van 't maken van bakken op kosten der gemeente bij de Groote
kerk. t Is mogelijk dat gelijke gelegenheid bij eene andere kerk
wordt gezocht of aangeboden maar dau zal daartoe weder een
afzonderlijk besluit verelscht worden. Tot het eerste is werke
lijk besloten en nu wil men zich op het eerste het beste voor
stel tot daarstelling van een vijver, daarvan weder afmaken door
de uitvoering tc verdagen. Ilicrtoe wenscht hij niet mede te
werken.
Dc heer Bloembergen geeft te kennen dat de geccrde laatste
Spr. zijne bedoeling minder juist schijnt gevat te hebben. Spr.
wenscht geene andere beteekenis te geven can 't geen uit het
genomen besluit zal voortvloeien, dan waartoe feitelijk is beslo
ten, maar hij meende te moeten zeggen dat het onderzoek zal
moeten leiden tot de meest doelmatige wijze van uitvoeringdit
ligt ook in 't voorstel van den heer Jongsma, althans ook deze
sprak van het aanwenden van andere middelen. In elk geval
meent hij, al is 'took ten overvloede, tc moeten observeren,
dat men het vaakbedoeld besluit niet herroept.
Dc heer Plailtenga merkt nog aan dat die verdaging niet
van langen duur behoeft le zijn; hoogstens 2 a 3 maanden zul
len er zijns inziens met het inwinnen van het bewust advies
verloren gaan.
De Voorzitter brengt nu in rondvraag het nader door den
voorsteller gewijzigd 2de lid der conclusie, 't welk daarbij wordt
aangenomen met 8 legen G stemmen, (die van de hoeren Ren-
gers, Tigler Wijbrandi, Hommes, Duparc, Jongsma en^Attema.)
Uit tc voeren vóór de resumtie der notulen.
4. Op voorstel van den Voorzitter wordt eenstemmig beslo
ten om, naar aanleiding van het zooeven genomen besluit, tot
later aan te houden de benoeming cenor commissie uit den Raad,
ten einde dc voorwaarden tc ontwerpen^op welke gebruik zal
kunnen worden gemaakt van dc bevoegdheid van 't op de Groote
of Jacobijner kerk te vallen regenwater in de bij dat gebouw te
maken bakken te voeren.
5. De Voorzitter deelt der vergadering mede dat dc uit
voering van het werk der uitbreiding van de gemeentelijke gas
fabriek in zoover is gevorderd, dat men het laatste gedeelte van
dat werk kan worden aangevangen en dat alzoo dc nieuwe fabriek
met hare nieuwe toestellen in werking is gebragt; dat de aan
vankelijke uitslag gunstig is te noemen en dat de leden die be
lang stellen de inrigting tc bezigtigen, daartoe de gelegenheid
zal worden gegeven. Wijders dat met het nog uit te voeren
gedeelte van 't werk, den meesten spoed zal worden gemaakt.
6. Overgaande tot de benoeming van een vasten gecommit
teerde voor het toezigt enz. over de SneekerLeeuwarder trek
vaart, is uit de gehoudene stemming gebleken dat daartoe met
9 van de 13 uitgebragte stemmen is verkozen de heer J. J.
Bruinsma, wethouder dezer gemeente. De overige vier steramen
waren uitgebragt op de hoeren Tigler Wijbrandi, Bloembergen,
Jongsma en de With.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
7. Voorstel van B. en W. betrekkelijk een adres van Johanna
Dames, ieed. J. Vossenherghoudende verzoek om tegemoetkoming
in de kosten van herstelling eener aan haar behoorende walbeschoeijing
De vergadering zich met de conclusie van gezegd voorstel
vcrcenigende, besluit dienovereenkomstig:
Aan Johanna Dames, wed. J. Vosseuberg, wonende aan 't
vaarwater dc Potmarge achter de Hoven alhier, in antwoord op
haar adres van den 16 Junij 1868 te kennen te geven, dat do
Raad geene termen heeft gevonden op het bij dat adres ge
daan verzoek, om te gemoetkoming van wege de gemeente in de
kosten van herstelling der walbeschoeijing langs haar aan 't vaar
water dc Potmarge gelegen erf, gunstig te beschikken, terwijl
het verstrekken van den door haar bedoelden last aan de gezag
voerders der opgegeven stoombooten niet van wege den Raad
kan plaats vinden.
8. Aan de orde is de behandeling van het voorstel van B.
en Wdd. 27 Junij 1867, tot herstelling der vroeger bestaande
kortere gemeenscha]) van de buurt de Oldegalileè'n met de stadnaar
aanleiding van het betrekkelijk rapport en voorstel van de vaste
raadscommissie voor openbare werkenuitgebragt ter Ttaadsvergade-
ring van den 9 July} 1868.
Niemand het woord verlangende te voeren, brengt de Voor
zitter in rondvraag het 1ste punt van het rapport van B. en
W. dd. 27 Junij 1867, luidende:
lo. l)at de door de amotie van dc Vcrwersbrug afgebroken
gemeenschap tusschcn de buurt dc Oldegalileën cu het centrum
der stad, ter plaatse waar die brug heeft gelegen, zal worden
hersteld door het leggen van eene ijzeren voetbrug over de be
staande doorvaartswijdte, volgens het daarvan door den gemcente-
architect bij zijne missive van den 23 Ecbruarij 1867, rio. 31/2,
sub no. Vil, ingezonden ontwerp.
Dit wordt aangenomen met 7 tegen 6 steramen (die van de
heeren Zeper, Tigler Wijbrandi, Brunger, Planlëhga, Jongsma er.
Attema), terwijl met algemeene stemmen is aangenomen het 2de
punt van dat voorstel, luidende:
2o. B. en W. uit te noodigen met eenigen spoed aan den
Raad het bestek met de voorwaarden van aanbesteding van het
sub lo. omschreven werk ter kennisneming aan te bieden, ver
gezeld van de vereischte voorstellen tot aanwijzing der fondsen
waaruit de daarop vallende kosten zullen kunnen worden gehoed.
9. Aan de orde is voorts de behandeling van de door de com
missie voor de herziening van het reglement van orde voor de ver
gaderingen van den Ruud, voorgestelde verbeteringen, aan te brengen
in de redactie van liet den 25 Junij 1868 vastgestelde nieuwe regle
ment van orde.
Dc Voorzitter zegt, gaarne het voorstel van de commissie in
behandeling te willen nemen, maar dat het hem is voorgekomen
dat dc voorgestelde verbeteringen niet enkel betreffen punten van
redactie en dat dus de commissie zelve nog al meerdere uit
breiding aan haar mandaat heeft gegeven. Hij stelt evenwel aan
de vergadering voor om deze zaak in behandeling te nemen.
Hiertoe wordt besloten.
Het voorstel om art. 5, 2e lid te lezen als volgt
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 13 Augustus 1868.
„In spoedeischendc gevallen kan de afkondiging ook op een
anderen tijd geschieden,"
is daarop eenstemmig aangenomen, zoomede om in art. 11,
in plaats van: „Bij 't inkomen der zaal" tc lezen: „Bij het
binnenkomen der zaal."
Mede wordt eenstemmig besloten om in art. 12, 2e lid, voor
„afgelezen" tc stellen „voorgelezen."
Ten aanzien van het voorstel der commissie om art. 13 te
doen luiden als volgt: „De Wethouders nemen plaats ter regter
zijde van den Voorzitter en vervolgens de Raadsleden."
„De rang van zitting wordt ieder halfjaar, in de eerste verga
dering van September en Maart, voor de Wethouders en de
raadsleden afzonderlijk, bij loling aangewezen," geeft de heer
Bloembergen te kennen, dat de Voorzitter er bereids op heeft
gewezen dat de commissie ccnigzins haar mandaat, om verbete
ringen betreffende punten van redactie voor te dragen, te buiten
was gegaan. Die opvatting is ook de zijne en daarom zou hij
het beter achten dat men dit voorstel niet in behandeling nam,
want het zoude zijn een terugkomen op een eens genomen be
sluit. Ilct hier bedoelde punt van de orde van zitting is in
dertijd zeer ampel besproken nu wenscht men er op terug te
komen en dit acht Spr. om der consequentie wille niet raadzaam.
Ilct is Spr. vrij onverschillig hoe en waar men zit, daartegen
koestert hij dus volstrekt geen bezwaar, maar omdat een dusdanig
voorstel het gegeven mandaat overschrijdt, acht hij het niet wen-
schelijk. De commissie schijnt dit dan ook eenigerraatc gevoeld
te hebben want zij doet eigenllijk geen bepaald voorstel, maar
zij zegt men zou het zóó kunnen stellen. Spr. zal zich tegen
deze voorgestelde wijziging verklarende, zijne medeleden waar
schuwen voor de gevolgen die daaruit later mogtcn voort
vloeien.
De heer Duparc zegt dat men er de commissie een verwijt
van schijnt te maken dat zij de grenzen harer bevoegdheid zou
hebben overschreden maar hij wenscht dc vergadering attent tc
maken daarop dat het mandaat der commissie was gegrond op
art. 37 van het vigerend reglement van orde, zoodat het bewuste
reglement weder in handen van de commissie werd gesteld niet
alleen ten fine van nadere redactie, maar ook om het met de
aangebragtc wijzigingen in juist verband te brengen. Spr. ves
tigt hierop de aandacht der vergadering, niet alleen om de com
missie tc vrijwaren voor het verwijt dat zij hare bevoegdheid zou
zijn te buiten gegaan, maar ook om den heer Bloembergen te
antwoorden dat de commissie er toe kwam om deze wijziging
aan des Raads oordeel in overweging te geven, ten einde eene
bestaande leemte aan te vullen. Van de Wethouders wordt in
art. 13 niet gesproken en daarom wilde de commissie die zaak
voor vast regelen, want wat voor de leden geldt, acht men ook
voor de Wethouders van toepassing. Dit is derhalve slechts eene
wijziging strekkende om het verband te bewaren en geenzins eene
verandering van een besluit, want er is reeds besloten dat de orde
van zitting der leden door loting zal worden aangewezen het
betreft hier niets anders dau de toepassing van dat beginsel ook
voor de Wethouders.
De Voorzitter merkt op het gezegde van der. heer Duparc
aan, dat het volstrekt niet in zijne bedoeling heeft gelegen der
commissie ccnig verwijt tc doen, maar dat hij gemeend heeft de
aandacht der vergadering er op tc vestigen dat niet al de voor
gestelde verbeteringen'als punten van redactie waren aan te merken.
De heer Rengers geeft te kennen dat hij hoegenaamd geene
reden weet die voor dc onderlinge plaatsverwisseling van de Wet
houders zoude pleiten wel bestaat er een zeer practisch bezwaar
tegen die verwisseling, namelijk dat bij ontstentenis van den
Voorzitter het presidium der vergadering door de Wethouders
naar rang \an ouderdom wordt waargenomen met het oog hierop
is dus de plaatsing der Wethouders naar die zelfde rangorde na
tuurlijk uangewezon.
De heer Attema, wenscht van de commissie eenige inlichting
tc bekomen. Volgens art. 37 van het reglement van orde kan
zij handelen zooals zij gedaan heeft, maar wanneer dit eens niet
wordt aangenomen, dan blijft het zwevende hoe de Wethouders
zullen zitten, dan blijft dit geheel in 't onzekere. De zaak is
wel onbeduidend, doch zij behoort niettemin tot oplossing ge
bragt te worden. Spr. ziet er geen nut in dat de Wethouders
onderling van plaats verwisselen, doch er dient iets bepaald te
worden.
De heer Dliparc merkt op dat de heer Attema ecuigzins in
dwaling schijnt te verkceren. Er is wel bepaald dat de Wet
houders ter regterzijde van den Voorzitter zitten, maar bij het
daarop op voorstel van den heer Suringar aangenomen amende
ment, is niet uitgemaakt of zij zullen plaats nemen naar den
leeftijd, of ook gelijk de Raadsleden bij loting. Daarom alleen
racende de commissie eenige voorziening te moeten aanbrengen.
De heer Attema, geeft te kennen dat juist dit zijn bezwaar
was; nu is 't onbepaald hoe ze zullen zitten en daarom wil hij
dit geregeld hebben. Hij weuscht evenwel de vroegere regeling
tc behouden.
De heer Duparc zegt dat de commissie eenvoudig in overwe
ging geeft om tot het voorgestelde te besluiten, omdat de zaak
anders ongeregeld zou blijven, en daarom, met het oog ook op
'(gesprokene van den heer Rengers, waarop hij aanmerkt dat de
Wethouders hier zitten als leden en niet als leden van het dage-
lijksch bestuur, acht hij de zaak genoegzaam toegelicht. Wil
men de bestaande regeling bestendigen, dat is do Wethouders,
in tegenstelling echter van dc Raadsleden, volgens hun leeftijd
laten zitting nemen, de commissie zal er vrede mede hebben.
De Voorzitter zegt van den heer Attema ontvangen te heb
ben een amendement, waarbij wordt voorgesteld te besluiten
„Met uitzondering van de Wethouders die naar rangorde van
leeftijd ter regterzijde van den Voorzitter plaats nemen, wordt
dc rang van zitting" enz.
Dit amendement wordt ondersteund.
De heer Duparc geeft te kennen dat de commissie daaraan
hare adhaesie kan hechten.
Daarop wordt dit amendement eenstemmig aangenomen. Op
gelijke wijze wordt aangenomen het voorstel van de commissie
om in art. 14, in plaats van de woorden „bij cenig besluit" te
lezen „zich bij de stemming."
Mede wordt aangenomen om in art. 15, 2de lid in plaats
van „de notulen" te stellen „ze" en in het laatste lid van
dat art. voor de woorden „staande de vergadering" tc stellen
het woord „dadelijk"
Opzigtens dc voorgedragen wijziging van het 2de cn 3de lid
van art. 18, volgens welke die leden respectievelijk zullen luiden
„Dit laatste geschiedt steeds bij benoemingen en zaken, waarbij
bepaalde termijnen moeten worden in acht genomen;
Besluiten, in besloten vergaderingen genomen, worden dade
lijk uitgevoerd, tenzij de Raad het tegendeel hebbe bepaald
Zegt de heer Bloembergen eene kleine aanmerking te hebben.
Hij geeft de commissie in overweging aan het voorgestelde in 't
2de lid nog iets toe te voegen. Er kunnen toch gevallen be
staan waarbij men zich, ja, aan termijn hebbe te houden,
maar waarvan de uitvoering, overeenkomstig dien termijn, niet
zoo urgent is om die vóór de resumtie der notulen te doen plaats
vinden. Spr. geeft derhalve in overweging om er bij te voegen
„die het noodzakelijk maken." Dit schijnt ook in de bedoeling
der commissie te liggen.
Bijvoegsel tot de Provinciale Priesciie Courant.