172 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaterdag den 14 November 1869. lijk aan eene sociëteit en daardoor wordt de vrijheid van den handel beperkt, omdat dc beursbezoekers afhankelijk zijn van den beurshouder. Spr. is uitdienhoofde vóór het stichten van eene beurs waarvan het gebruik door noodzakelijke bepalingen kan worden geregeld. Hij kan derhalve het voorstel der commissie van rapporteurs niet aannemen. Bovendien de zaak der beursstichting duurt reeds jaren en vordert niet. Wil len de handelaren bij van der Wielen beurs houden, welnu daar heeft Spr. vrede mee; wanneer er een beursgebouw wordt ge sticht en de handelaren verkiezen niet er gebruik van te maken, dit zij hun vrijgelaten. Men kar. hen niet noodzaken. Dit evenwel is zeker dat er noodzakelijkheid bestaat in dezen een definitief besluit te nemen, ook omdat de beschikking over bouw terreinen, gelegen naast de voor de beurs bestemde plaats, daarmede in verband staat. De heer Duparc wenscht een enkel woord te zeggen ook naar aanleiding van het gesprokene door den heer Bruinsma. Dc eigenlijke beursdiscussie is meent Spr. thans niet hier op hare plaals. De Raad heeft nu alleen te beslissen of de post op de begrooting voor memorie gesteld of wel geroijcerd dient te wor den. Nu moet Spr. verklaren dat hij vóór het laatste is ge stemd. Immers zoolang de particuliere onderneming in de behoefte aan lokaliteit voor het houden der handelsbeurs voor ziet, zal de gemeenteraad zich wel eerst mogen bedenken, vóór hij besluit daartoe 60 a 70,000 gulden te besteden en de ge meentenaren gedurende verscheidene jaren met de renten cd af lossing van dat kapitaal en de onderhouds-kosten van het ge bouw te bezwaren. Toen een paar jaren geleden Spr. met twee zijner medeleden het voorstel deed een onderzoek-te doen instellen, met betrek king tot de plaats waar een beursgebouw zou behooren te worden geslicht, was de stand van zaken geheel anders dan nu. Dc gemeente had een gebouw voor eene beurs beschikbaar gesteld, maar 't voldeed niet aan de behoefte. Zoolang nu geen ander er in voorzag, behoorde de gemeente, eens zekere verplichtingen op zich hebbende genomen, die naar eisch te vervullen. Maar naar Spr.'s meening is het er echter verre af, dat de ge meente in elk geval verpligt is eene beurs te stichten, terwijl op andere wijze in de behoefte daaraan is voorzien. Waartoe zou het nu nog langer noodig zijn Dc handelaren die vroeger vele en zeker ook niet ongegronde klagten aanhieven over den onvol doenden toestand, verklaren nu ten volle tevreden te zijn. Wat wil men nog meer Spr. zegt het daarom den heer Attema na, wat kan den Gemeeuteraad bewegen om nu, in dc gegeven om standigheden, tot de stichting van een beursgebouw te besluiten. Men vergete niet, dat, wil de Raad, in weerwil van het aange voerde, zonder af te wachten hoe de lokalen van den heer v. d. Wielen op den duur zullen bevallen, toch besluiten eene beurs te doen verrijzen, hij spoedig ook zal komen tot dc discussie over eene andere beurs, niet die van de handelaren, maar die van de ingezetenen, ten wier laste dan eene jaarlijksche uitgaaf van 4 a 5000 gulden meer zal worden gebragt. Doch Spr. komt terug op hel straks in deze discussion aan gevoerde. Er is gezegd de gemeente behoort een beursge bouw te stichten en het gebruik daarvan te regelen bij goede bepalingen. Het houden der beurs in een koffijhuis is be lemmerend voor de vrijheid van den handel. Maar Spr. vraagt: wat heeft dc gemeente zelf indertijd gedaan? Tot vóór twee jaren is ten behoeve van den handel van gemeentewege een hulp beurs lokaal beschikbaar gesteld, doch dat lokaal heeft dc Raad zelf ten bate der gemeente productief trachten te maken door het buffet te verpachten. Hoe men overigens denke over liet hou den der beurs in een koflïjhuis, 't genoemde antecedent bestaat. Waar dus de gemeente op die wijze is voorgegaan, daar komt het Spr. voor dat de Gemeenteraad niet zoo angstvallig behoeft te zijn, waar cr sprake van is dat in zoodanig lokaal beurs worde gehouden. Het voorstel der commissie van rapporteurs aelit Spr. daarom voorshands zeer aannemelijk, omdat het uittrekken van den betiokken post voor memorie, zoouls B. en W. bij de or.twcrp-begrooting hebben voorgesteld, zijns inziens in zich sluit eene dadelijke uitvoering en Spr. daartoe niet wenscht mede te werken. Mogt na eenig tijdsverloop blijken dat er noodzakelijkheid be staat om van gemeentewege een beursgebouw te stichten, dan zal Spr. er niet voor terugdeinzen om daarvoor gelden beschikbaar te stellen. Nu evenwel meent hij dat daarvoor geene urgentie aanwezig is. Hij zal er derhalve vóór stemmen dat deze zaak worde uitgesteld. De heer Bloembergen heeft opgemerkt, dat door twee Sprs. als hun gevoelen is te kennen gegeven dat het niet goed zou zijn de principieele kwestie aangaande de beursstichting tusschen de beraadslagingen over de begrooting te behandelen. Spr. is het te dien opzigte met die hceren wel eens, doch het komt hem voor dat de rigting door die Spr.'s aan den loop der discussion gegeven, er onwillekeurig toe heeft geleid om de principieele kwestie weder ter sprake te brengen, terwijl hij tevens van mee- ning is dat het voorstel van de commissie van rapporteurs, om den betrokken post te roijeren veel meer aanleiding geeft om de zaak ten principale te behandelen, dan het idee van B. en W. om den post voor memorie uit te trekken. De laatste Spr. liceft het gevoeleu geuit dat het uittrekken voor memorie eene dadelijke uitvoering zou in zich sluiten. Spr. verklaart daarmede niet te kuunen instemmen. Wat toch is het een post' voor memorie uit te trekken? Niets anders dan om aan te loonen dat men er op bedacht is de uitvoering van de zaak die het geldt voor te bereiden. Is dan die voorbereiding zoo ver gevorderd dat de uitvoering zou kunnen plaats hebben, dan zal natuurlijk een voorstel van B. en W. bij den Raad in behandeling moeten komen, ten einde de vcreischte fondsen aan te wijzen. Wenscht dan de Raad niet tot de uitvoering over te gaan, hij zal bij die behandeling gele genheid hebben een daartoe strekkend besluit te nemen. Spr. herhaalt het een post op de begrooting aan te brengen voor memorie, dus zonder cijfers, waarover men zou kunnen beschik ken, bindt tot niets. Spr. meent voorts nog even in herinnering te moeten brengen dat de stand der zaak deze is. Dc Raad heeft eerst besloten dat een beursgebouw zal worden gesticht en daarna eene plaats voor dat gebouw aangewezen, met uitnoodiging aan B. en W. om de vereischte plannen en voorstel len in gereedheid te brengen. De zaak is dus in staat van voorbereiding. Oordeelt nu de Raad dat ze nog niet rijp is voor afdoening, welnu men besluite de post voor memorie te stellen, daardoor wordt de uitvoering geschorst. 't Komt Spr. inder daad bedenkelijk voor om te besluiten den post te roijeren en zoo doende de z; ok tot een geheel ander standpunt te brengen. Daardoor immers zou het primitief besluit incidenteel worden veranderd. Ligt het werkelijk in de bedoeling van den Raad ora op dc zaak terug te komen, dat men dan een definitief besluit neme. De voorgenomen uitbreiding der gemeente, die met de beurs stichting in naauw verbami staat, zal, door het nog langer onbe slist laten van deze aangelegenheid, slechts worden vertraagd. Meent men echter de ervaring te moeten raadplegen, Spr. zal er vrede mee hebben, doch hij acht het niet overeenkomstig met de waardigheid van deze vergadering en den eerbied voor vroe gere besluiten om de onderwerpelijke post te roijeren. Besluit men daarentegen om de post voor memorie aan te brengen, zoo als door B. en W. is voorgedragen, wat Spr. ver kieslijker acht, dan zal zich eerlang, bij dc behandeling van het GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 14 November 1868. ingekomen adres der handelaren, de gelegenheid aanbieden om op nieuw ten dezen te beraadslagen en dan zal tevens ter sprake kunnen komen of men al dan niet van liet vroegere besluit zal terugkomen. Voor het tegenwoordige acht Spr. het in de ge geven omstandigheden, ook tegenover het publiek, onraadzaam dc post te roijeren. Wat betreft het voorzien in de behoefte aan lokaliteit voorde beurs door dc onderneming van den heer van der Wielen, Spr. is van raeening dat cr veel zou zijn aan te voeren daartegen, dat dc handel zich tevreden zou gevoelen; dit hangt voorname lijk af wie gerekend kunnen worden den handel te vertegenwoor digen. 't Is mogelijk dat vele verkoopers tevreden zijn, doch Spr. houdt zich overtuigd, ook na bevoegde deskundigen over de inrigting der bedoelde lokalen te hebben gehoord, dat de beurs voor den handelaar, die vele zaken in een kort tijdsbe stek heeft af te doen, nu niet goed is geregeld en dat een van beiden moet plaats vinden: óf het openbaar gezag moet zich de zaak aantrekken en ccnc goede regeling tot stand brengen, hetzij door een eigen beursgebouw te stichten, hetzij door, zoo een particu lier gebouw daarvoor wordt dienstbaar gemaakt, hot gebruik daarvan als beurs naar eisch te regelen, óf de handel zal uit zijn midden een corporatie moeten vormen die de zaak op vol doende wijze regelt, Mogt dit laatste het geval worden dan, zegt Spr., waar de handel toont zich zelf te kunnen redden, daar behoeft een Gemeentebestuur niet tussehenbeiden te treden; dan ook zal hij niet aarzelen zich te scharen aan de zijde van hen die geene beurs als gemeentelijke inrigting wenschen te zien daargesteld; doch is de zaak niet goed geregeld, dan behoort het Gemeentebestuur zich die noodzakelijk aan tc trekken. Kan door eene overeenkomst met den heer van der Wielen eene gewenschte verbetering worden tot stand gebragt, dit is Spr. wel, doch zonder twijfel behoeft dit ouderwerp betere regeling en, zoolang zulks niet heeft plaats gehad, komt het hem voor dat het besproken artikel op dc begrooting voor memorie behoort te worden gesteld. De heer Attema wenscht een paar punten van den heer Bloera- bergen te wederleggen. Die Spr. heeft gezegd, dat het roijórcr. van den ontworpen begrootingspost zou verraden eene zucht om niet te eerbiedigen een vroeger genomen besluit. Spr. gelooft dat men, ook tegenover het publiek, daarvoor niet zooveel vrees behoeft te koesteren. Het zou thans de eerste maal niet zijn dat een genomen besluit, waarvan men later het nut niet inzag dat er mede was beoogd, werd ingetrokken. Bekend genoeg is het dat in verschillende zaken, maar vooral betrekkelijk de beursaangelcgenheid, zoo vele genomen besluiten zonder gevolg zijn gebleven, omdat ze naderhand werden inge trokken. Wat in dezen dc raeening van het publiek betreft, Spr. houdt zich verzekerd dat de ingezetenen zich zullen verheugen wan neer zij ontwaren dat deze po3t van de bcgrooting is geschrapt en zij dien ten gevolge niet zullen worden verpligt, om bij tc dra gen tot eene zoo aanzienlijke uitgaaf, waarvan het nut in dc gegeven omstandigheden betwistbaar is. Naar Sprs. meening is het geopperd bezwaar een gevaarlijk ar gument, want het ingekomen adres is werkelijk belangrijk tc ach ten, wijl de adressanten verklaren, niet te wenschen dat van wege de gemeente een beursgebouw worde gesticht. Wat verder het door den heer Bloembergen aangevoerde aan gaat, die Spr. brengt zelf, zijns ondanks, zich op het terrein, dat zou kunnen leiden tot intrekking van het vroeger genomen besluit. Wat toch is er gebeurd Na de genomen besluiten tot stich ting van een beursgebouw en aanwijzing van de plaats daarvoor, is ten dienste van den handel een lokaal verrezen dat de ver wachting verre heeft overtroffen. Welke zijn voorshands hier- Bijvoegsel tot de PliOVINCIALE Fkiesche Courant. var. de gevolgen? Deze, dat bij het onderzoek der ontwerp- bcgrooting voor 1869, op Sprs. voorstel, in de 3e sectie het besluit werd genomen om, met behoud van de vroegere beslui ten, vooralsnog, althans in 1869, geen beurs te stichten en in verband daarmede den betrokken post van de begrooting te schrappen. Rapporteurs hebben zich hiermede vereeoigd en daarom in dien zin een voorstel gedaan. Zij wenschen niet het genomen besluit incidenteel te vernietigen. Spr. echter wil niet ontkennen, hij voor zich zou gaarne verder gaan hij zou wenschen hoe eerder hoe liever op het genomen besluit, waarbij aan het te stichten beursgebouw eene plaats in de zoogenaamde nieuwe stad wordt aangewezen, terug te komen. Toen Spr. voor eenigen tijd (1e ontwerp-bcgrooting ontving en daarop 't ondcrwerpclijk artikel voor memorie zag uitgetrokken, was hij er mede iugenomenomdat dit hem den in druk gaf, dat B. cn W. nu voorshands geen voornemen zouden hebben de uitvoering van 't genomen raadsbesluit verder voor te bereiden maar, bij inzage der memorie van toelichting omtrent dezen post, ontdekte hij, zich ten onregte te hebben gevleid. Daarom ook kan Spr. niet scheiden het uittrekken van den post voor memorie en het eerlang indienen van een voorstel ter uit voering door B. eu W. De heer Bloembergen zegt, het uittrek ken voor memorie betcekent nietsdoch als Spr. de memorie van toelichting leest, dan vermeent hij dat de post voor memorie is gesteld, omdat de architect niet gereed was met de te ont werpen planneu, derhalve, in het tegenover gesteld geval bad men een cijferpost kunneu verwachten. Het niet gereed zijn der plannen was dus eenvoudig de reden waarom de post voor memorie werd gesteld, niet de inrigting der lokalen van van der Wielen. Spr. had zich gevleid, uit de memorie van toelichting te zullen zien dat B. cn W., tengevolge der inrigting van die lokalen, er toe gekomen waren om den post voor memorie uit te trekken. Ware zulks het geval geweest, dan zou Spr. er geen bezwaar tegen gehad hebben den voorgedragen post te behouder.; maar nu het blijkt dat B. cn W. vasthouden aan het beginsel, dat het genomen besluit uitvoering moet erlaugen, en Spr. zich overtuigd houdt dat het collegie, bij aanneming van den op zich zelf onschuldigen memorie-post, binnen kort den Raad met de plannen ter goedkeuring, tevens een voorstel zal aanbieden tot aanwijzing der voor de stichting benoodigdc fondsen, nu moet hij dien post wrakeu en verklaren, dat hij zich vereenigt met het voorstel der commissie van rapporteurs om den post te roijeren. Er is gezegd dat daardoor tie uitgifte vau bouwterreinen wordt vertraagd. Daaromtrent zal Spr. niet beslissen, maar gesteld dat het zoo ware, ja gesteld zelfs dat de voorgenomen uitbreiding een jaar worde vertraagd, dan gelooft Spr. toch dat die vertraging eene oorzaak heeft, die wel als zeer gewigtig mag gelden. Al vorens de daarvoor vcreischte uitgaaf van pl. m. ƒ70,000.00 te doen, meent Spr., raag de Raad zich wel tweemaal bedenken vóór hij tot de stichting van een beursgebouw overgaat, en daar voor gerust een jaar vertraging der uitbreiding opofferen. Tal van ingezetenen verklaren dat er geen beursgebouw noodig is, en toch zullen de gemeentcnaren, zoo de Raad tot de stichting er van overgaat, zich uit dien hoofde eene belangrijke uitgaaf moeten getoosten. De heer Bloembergen zegt, de laatste Spr. heeft het en ander aangevoerd, wat Spr. bevestigt in de meening, dat aanneming van het door de commissie van rapporteurs gedaan voorstel, om den post te roijeren, gelijk zou staan met terugname van het vroeger besluit. Die Spr. heeft gezegd, dat, zooals nu dc zaak door B. cn W. is voorgesteld en beoogd, het niet uittrekken van cijfers alleen afhankelijk is geweest van het niet indienen der plannen door den architect, en dit hem bezwaar doet vinden den voorgedragen post goed te keuren terwijl het uittrekken van 49

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 35