176
Ci EM EEN! ERA Al) TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 14 November 1868.
ziet door verbooging van belastingen fondsen beschikbaar testel
len voor buitengcwoue aflossing.
De lieer Rengers zegt: bij deze discussie zijn reeds zeer ver
schillende denkbeelden aangaande, het voor aflossing van schuld
aan tc brengen bedrag geopperd. Intusschen staat hot vast
dat een bedrag van 6000 moet worden afgelostdc verpligting
tot aflossing van het meerdere, is meer van vrijwilligcn aard.
Daarom stelt Spr. voor, het art. tc splitsen en in uitgaaf te
stclien gewone en buitengewone aflossing van schuld.
Den hoer Bloembergen komt het voor dat men thans dient
uit te maken, welke som de Gemeente uit de gewone inkomsten
beschikbaar zal stellen voor aflossing van schuld en deze niet
behoort tc worden geregeld in verband met de vraag, wat zal
daarvoor disponibel blijven.
Wanneer men eerst vaststelt hoeveel de Gemeente jaarlijks be
hoort af te lossen en dan beslist omtrent de vraag welk bedrag
dit jaar onder de middelen voor aflossing moet worden aange
wezen, dan zal men meer rationeel handelen, dan als men vraagt
hoeveel zal er voor aflossing overschieten. De middelen moet
men kiezen naar de behoeften.
Men noemt een bedrag van ƒ6000 verpligte aflossing, maar
Spr. beweert dat de Gemeente tot meerdere aflossing verpligt
is. Wel is waar is slechts in sommige plans van leening spe
ciaal een bedrag als minimum voor de aflossing aangewezen, 't
welk de geldschieters dus kunnen vorderen dat jaarlijks worde
afgelost, als 't ware tengevolge van een met de Gemeente geslo
ten contract, doch men zal wel niet willen beweren, dat, of
schoon in andere plans van lccning een bedrag dat afgelost moet
worden niet bepaald is uitgedrukt, ten opzigtc van die geldlee-
ningen geene verpligting tot aflossing bestaat. De bedoelde plans
houden naar Sprs. meening eei:e daartoe strekkende bepaling wel
degelijk in, en nu behoort de Raad te bepalen, hoeveel zal wor
den afgelost. Bovendien 't zou tegenover dc deelnemers eene
vreemde houding hebben, zoo de Raad wegens laatstgenoemde
leeningen niet eene verpligting tot aflossing zou willen erkennen.
De heer Attema zegt dat het denkbeeld van den heer Ren-
gers, om liet artikel te splitsen, hem aanvankelijk toelachte, doch
bij nadere overweging komt het Spr. voor dat men dezen post
dadelijk kan afdoen. Er valt alleen te beslissen de vraag, zal
dc Gemeente zich strikt houden aan dc bepalingen der plans van
lccning, of zal zij meer aflossen dan daarbij is uitgedrukt, en
dan gelooft Spr. dat een besluit in laatstgemeldcn zin dient te
worden genomen. Het gaat toch niet aan om voor aflossing van
de overige leeningen, na de sluiting waarvan reeds verscheidene
jaren zijn verloopen, nog geene gelden beschikbaar te stellen.
Spr. is het in dat opzigt met den heer Bloembergen eens, en
zal er derhalve vóór stemmen om tot dadelijke behandeling van
dit artikel over te gaan. Spr. zou er zelfs gaarne toe medewer
ken om, wanneer de middelen dit gedoogden, de som van ƒ13,000
voor aflossing beschikbaar te stellen, docli dit komt hem in de
gegeven omstandigheden wel wat hoog voor. Echter ziet hij er
geen bezwaar in om dc directe belasting iets te verhoogen tot
vinding der voor aflossing te bestemmen som.
De heer Westenberg kan het gevoelen van den vorigen Spr.
tot op zekere hoogte wel deelcn, maar hij wenscht nog eene vraag
daarnevens te stellen. Spr. aarzelt niet oïn de vraag, zal men
meer dan 6000 aflossen, toestemmend te beaintwoorden, doch
het cijfer dier buitengewone aflossing wenscht hij afhankelijk te
stellen van de met betrekking tot dc bcgrooling nog tc nemen
besluiten. Daarom kan hij zich verccnigen met het denkbeeld
van den heer Rengers, om het artikel te splitsen en eerst te be
handelen dc verpligte, daarna de buitengewone aflossing.
De heer Rengers geeft nog tc kennen, dat hot door hem ge
daan voorstel in 't geheel niet in den weg staat om eerst de
verpligte aflossing te bepalen en daarna, 't zij dadelijk of wol
later, te besluiten over de andere aflossing, die Spr. wel verpligt
acht, doch in dien zin, dat het geheel ligt in de bevoegdheid
van den Raad, om daarvoor al dan niet fondsen beschikbaar tc
stellen, naarmate hij zulks in het belang der gemeente meest
wenschelijk oordeelt. Uit dien hoofde acht Spr. dat de voorge
stelde splitsing is aan te bevelen.
De heer Bloembergen moet nogmaals bestrijden het voorstel
van den heer Rengers, omdat hem dit voorkomt niet goed tc zijn.
Bij eene vroegere gelegenheid, toen in deze vergadering werd
behandeld een voorstel van B. en W. tot aanwijzing der geld-
leeningen, waarvan aflossing zou plaat9 vinden, gingen er stemmen
op tegen het in dat voorstel neergelegd beginsel, om 't eerst af
te lossen van de leeningen die tegen de meest bezwarende rento
waren aangegaan, en wel omdat men de gemeente evenzeer ver
pligt achtte tot aflossing ook van die leeningen, welker rente
minder bedroeg, ofschoon bij de betrokken plans geen tijdstip of
bedrag der aflossing was bepaald. Hetgevolgdaarvan was dat werd
besloten, ook voor aflossing van die leeningen eene som aan tc
wijzen. Nu echter zal men ze willen stellen onder geldleeningen,
waaromtrent geene verpligting tot aflossing bestaat, en dit
meent Spr. kan wel niet opgaan. Hij laat daar, in hoeverre zulks
vau nadeeligcn invloed zou zijn op de waarde der betrokken
obligalien, doch ziet daarin gevaar voor het crediet der gemeente
en acht het daarom niet wenschelijk dat thans iu dien zin een be
sluit worde genomen.
De Voorzitter hierop de discussien sluitende, brengt het voor
stel van den heer Rengers in rondvraag, waarbij het aangenomen
wordt met 12 tegen 6 stemmen, die van de hceren Bruinsma,
Brunger, Bloembergen, Hommes, Zeper en Attema, weshalve is
besloten art. 3 te splitsen.
Daarna wordt buiten verdere beraadslaging en rondvraag een
stemmig bepaald, op art. 3a in uitgaaf te stellen „verpligte af
lossing van schuld 6000.00."
De heer Westenberg stelt alsnu voor, de behandeling van
art. 34 aan te houden tot bij de behandeling van hoofdst. II,
afd. IV, art. 1 der inkomsten.
Na ondersteund te zijn, wordt dit voorstel in stemming gebragt,
doch onbeslist gelaten, vermits zich 9 stemmen vóór en 9 stem
men tegen verklaren, zoodat, ingevolge het bepaalde bij art. 50,
2e al. der gemeentewetdaarover in eene volgende vergadering
nader stemming zal moeten plaats hebben.
Vóór stemden de hceren Curaa, Wijbrandi, Westenberg, Surin-
gar, Oostcrhoff, v. Eijsinga, Plantenga, Duparc en Asman, terwijl
zich tegen verklaarden dc heeren Attema, Gorter, Brninsma,
Brunger, de With, Rengers, Bloembergen, Hommes en Zeper.
Vervolgens wordt art. 4 dezer afd. zoomede afd. Ill, artt. 1—
j 4, hoofdstuk IX, afd. I, art. 1, afd. II, art. 1 en afd. III, artt.
i I en 2 eenstemmig onveranderd vastgesteld en de behandeling
van hoofdstuk XI, art. 1 aangehouden.
5. Dc Voorzitter het noodig keurende dat tot het houden
eener bcslotene zitting de deuren voor een oogenblik worden ge
sloten is daartoe overgegaan en de openbare vergadering alzoo
tijdelijk opgeheven.
Na het eindigen der bcslotene vergadering de openbare we
derom heropend zijnde, wordt de behandeling der gemeentc-be-
grooting voor de dienst 1869 voortgezet als volgt
(Wordt opgemerkt dat de lieer van Sloterdjjck tijdens de bc
slotene zitting ter vergadering is gekomen en de heer Gorter
dezelve heeft verlaten.)
6. Genaderd zijnde tot dc behandeling der inkomsten, wordt
hoofdst. I, art. I onveranderd goedgekeurd.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 14 November lSbS.
177
De heer DliparC brengt in herinnering dat, toen do Raad ten
vorigen jare bij de behandeling der gemeente-begrooting was ge
naderd tot de afdeeling betreffende de uitgaven voor openbare
werken, de beer Jongsma die afdeeling noemde de hartader der
begrooting. Indien het Spr. vergund ware zich thans ook fi
guurlijk uit te drukken, dan zou hij het hoofdstuk, dat thans io
behandeling komt, wei.schen te noeraeu de grootc aderlating,
toegepast op de beurs der belastingschuldigen. Vooral bij dit
hoofdstuk behoort men derhalve zoo concieutieus en zorgvuldig
mogelijk te werk te gaau en zich af te vragen, of dc belastingen
te Leeuwarden in den laatsten tijd inderdaad zoo hoog zijn op
gevoerd, als waarover meermalen klagten worden vernomeu.
Oppervlakkig beschouwd, zou die vraag toestemmend moeten
worden beantwoord, want, let men op den hoofdelijken omslag,
dan komt men sedert 1866 van circa 64,000.00 tot/96,000.00.
Spr. heeft echter deze zaak reeds sedert cenigen tijd tot een punt
van onderzoek gemaakt, en de uitslag heeft hem doen zien dat
de belastingen, sedert 1866, in plaats van verhoogd, aanzienlijk
verminderd zijn. Hij heeft tot uitgangspunt geuomen de reke
ning van 1865, het laatste jaar voorafgaande aan de groote
hervorming, door dc wijziging der gemeentewet in het plaatselijk
belastingstelsel aangebragt en van welk tijdstip af de verbooging
van den hoofdelijke» omslag dagteckent.
Blijkens die rekening was in 1865 de opbrengst der belastin
gen als volgt 15 opcenten op de belasting der gebouwde en
ongebouwde eigendommen ƒ8356.21, 5 tot 25 opcenten op het
personeel ƒ16724.875, hoofdelijke omslag ƒ63.917.143, accijns
op het geslagt ƒ21430.305, den turf 18024.68, de steenkolen
ƒ1828.99, het gedistilleerd 76,791.303, den wijn ƒ4748.12,
makende te zamen 211,821.63.
En wat zal nu, bij aanneming der hangende voorstellen in
1869 moeten worden opgebragt P 40 opcenten op de belasting
der gebouwde eigendommen 20050.47, 10 opcenten op die der
ongebouwde eigendommen ƒ956.73, 25 opcenten op het perso
neel ƒ17381.28 hoofdelijke omslag 96040,00 te zamen
ƒ134,428.48.
Men komt alzoo tot de aanzienlijke som van 77393.15 die
door de inwoners van Leeuwarden in 1869 minder zal worden
opgebragt tot dekking der plaatselijke uitgaven. Daarbij dient
verder nog in aanmerking tc worden genomen, dat, tegelijk met
de invoering van liet gewijzigd belastingstelsel, het Rijk heeft
afgeschaft de 2l/2 opcenten die het vroeger van de hoofdsom
der belasting op de gebouwde eigendommen hief, hetgeen voor
Leeuwarden maakt de som van pl. m./ 10800.00 terwijl eindelijk
nog de rijksaecijns op den wijn sedert 1866 eene vermindering
heeft ondergaan, die, volgens berekening, voor Leeuwarden eene
som van pl. m. ƒ2000.00 bedraagt. De ingezetenen zijn door
een en ander alzoo gebaat met de totale som van ƒ90193.15.
Daar tegenover staat echter de verhoogde rijksaccijns op het
gedistilleerd, die voor Leeuwarden bedraagt eene som van pl. m.
40000.00. Nog altoos blijft dan echter eene vermindering
over van ƒ50193.15, ongerekend eenige (luizende guldens die
men nu niet meer voor perceptiekosten der aecijnsen heeft te betalen.
Maar Spr. heeft nog eor.e andere berekening waarbij hij het
gedistilleerd en den wijn niet ia aanmerking heeft genomen,
omdat dit inderdaad voorwerpen van weelde zijn en dc deswege
opgebragte belasting eene geheel vrijwillige is. Dit kan evenwel
niet gezegd worden van het vleesch en de brandstoften, die toch
tot de eerste levensbenoodigdheden beiiooren.
Het eindcijfer voor 1865 wordt dan, zonder inbegrip van den
accijns op het gedistilleerd en den wijn 130,282.205 tegen
134,428.48, voor 1869 geraamd, waarvan echter dient te worden
afgetrokken de bate van ƒ10800.00 wegens de afschaffing der
211/2 rijks opcenten op de gebouwde eigendommen, zoodat de
Bijvoegsel tot de Provinciale Fuiesciie Courant.
vermindering voor 1869 nog altoos zal bedragen de som van
ƒ6653,725, behalve de besparing aan perceptiekosten.
Een en ander doet alzoo zien dat de klagten over voort
durende belastingverhooging geenzins gegrond zijn. Ir. het alge
meen wordt voorbij gezien dat de gemeenten sedert 1866 van
het Rijk eene tegemoetkoming ontvangen door den afstand van
*/5 der personele belastiug, voor Leeuwarden bedragende de som
van bijna ƒ67000.00. Anders had men natuurlijk de geschetste
uitkomst ook niet kunnen verkrijgen.
Uit hetgeen Spr. in 't midden bragt, leide men daarom niet
af dat hij van denkbeeld zou zijn, dat in onze gemeente weinig
belasting wordt betaald. Het tegendeel is waar, cz daarom ook
zal hij aan dit hoofdstuk steeds zijne meeste aandacht schenken.
De klagten ontspruiten intusschen zijns inziens vooral daaruit,
dat men thans meer dan vroeger weet wat men betaalt. Kan
dit echter eene reden tot klagen geven Of zou men het vroe
gere stelsel terugwenschcn toen men zoo bijna onmerkbaar belasting
betaalde, maar de aecijnsen en de opcenten op de aecijnsen van
jaar tot jaar ook bijna onmerkbaar werden verhoogd P En heeft
het nieuwe stelsel niet tevens het voordeel aangebragt van af
schaffing der zoo belemmerende tolliniën Hoe't intusschen ook
zij, het geboren worden van den tegenwoordigen toestand, die
medebragt eene noodzakelijke verhooging van de directe belasting,
was te voorzien, eu had men dit willen keeren, hetgeen Spr.
echter betwijfelt, dan had men indertijd daartegen moeten op
komen, waartoe ruimschoots de gelegenheid was. Nu echter is
de kwestie reeds lang uitgemaakt. De soorten van belastingen,
die tot dekking der plaatselijke uitgaven kunnen worden geheven,
zijn bij de wet vastgesteld, en de Raad doet niets anders dan
volgens die wet handelen.
Spr. moet verschoouing vragen zijne medeleden eenigen tijd
te hebben opgehouden met dc opsomming van cijfers, waarvau
het aanhooren niet altijd even aangenaam is. Maar hij heeft
het nuttig geacht eens in het openbaar te doen uitkomen, dat
het gezamenlijk bedrag der belastingen, waarmede de ingezetenen
van Leeuwarden in de laatste jaren zijn bezwaard geworden, niet
hooger maar wel lager is dan vroeger.
Dc heer Bloembergen heeft het woord gevraagd om, naar aan
leiding van het gesprokene door den heer Duparc, als zijn ge
voelen te kennen te geven, dat hij niet kan (ieelen het beweren
van dien Spr. als zouden de ingezetenen dezer Gemeente thans
een zoo aanzienlijk bedrag aan belastingen minder hebben op te
brengen dan vier jaren voor dezen. Ofschoon Spr. bij gemis
van de vereischte becijferingen niet in staat is de medegedeelde
bcrekeniugen van den vorigen Spr. op dit oogenblik te weder
leggen en hij het goedkeurt dat de ingezetenen tegenover de
schaduwzijde van het heffen der belastingen ook de lichtzijde
daarvan, zoover die bestaat, kennen, wenscht hij toch niet ge
acht te worden met dc vermelde beschouwingen in te stemmen
en te erkennen, dat voor het tegenwoordige minder belasting
wordt geheven. Zonder cijfers althans is het Spr. niet duidelijk
dat er vermindering kan bestaan. De Gemeente heeft inkom
sten uit vaste goederen en heft regten en looncn, die cehter,
wat dc opbrengst daarvan betreft, geen belangrijk verschil in
meerder opleveren. Voor 't overige voorziet de Gemeente in het
te kort op de inkomsten door heffing van belastingen in die
mate, als noodig is ora de uitgaven te dekken, en dat deze ver
meerderen zal wel niemand tegenspreken. Immers wat al be
langrijke geldleeningen beeft dc Gemeente in dc laatste jaren
aangegaan voor de uitvoering van buitengewone werken, die ten
gevolge hebben dat van jaar tot jaar een hooger bedrag voor
verschuldigde renten en gedeeltelijke aflossing door belastingen
moet worden gedekt Bovendien welke uitbreiding is er niet
gegeven aan de inrigtingen van onderwijs
60