180 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 14 November 1868. stemmig aangenomen, zoomede het voor memorie gestelde art. 2 der Ie en art. 1 der lie afd. van het Ve hoofdstuk. Alsnu aan de orde zijnde het aangehouden art. 3 der IVe afd. van hoofdst. VI, uitgaven, stelt de Voorzitter namens B. en W. voor, om, in verband met het genomen besluit tot het blijven heffen van 25 opcenten op de personele belasting, het onderwcr- pelijk artikel van uitgaaf vast te stellen op 975.00, waartoe wordt besloten. Hierop geeft de heer Bloembergen iu overweging, om, ten gevolge der vermindering van de in ontvang gestelde geldleening tot 48,000.00, hoofdst. VIII afd. I art. 1 der uitgaven, „Renten van aangegane geldleeningen" te verlagen met ƒ165.00 en mits dien te bepalen op 29115.00, waartoe hij, namens B. en W., liet voorstel doet. Dit voorstel wordt eenstemmig goedgekeurd. Hiermede genaderd zijnde tot de behandeling van hoofdst. VIII afd. I art. 3b der uitgaven, waaromtrent een door den heer Wes tenberg in deze vergadering gedaan voorstel onbeslist is gebleven, omdat de stemmen daarover hebben gestaakt, stelt de Voorzitter voor, de nadere stemming daarover te doen plaats hebben in eene op heden namiddag ten 5 ure te houden vergadering, en alsdan tevens de ontwerp-begrooting verder te behandelen en zoo mogelijk vast te stellen. Daartoe wordt besloten en dientengevolge sluit de Voorzitter deze vergadering. VERSLAG van het verhandelde ter buitengewone ver gadering van den Raad der gemeente Leeu warden, gehouden op Zaturdag den 14 No vember 1868, des namiddags te 5 ure. Tegenwoordig 16 leden. Afwezig de heeren Gorter, Jongsma, Brunger, Rengers en de Haan. Voorzitter de heer D. Zeper, die op het bepaalde tijdstip de vergadering opcr.t en voorstelt dc resumtie der notulen wegens de heden voormiddag gehouden zitting aan te houden tot eene volgende bijeenkomst., waartoe wordt besloten. 1. Aan de orde is de voortzetting der behandeling van de door B. en W: aangeboden ontwerp-begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente, voor het dienstjaar 1869, Alvorens daarmede aan te vangen resumeert dc heer Bloem bergen kortelijk den stand der begrooting voor zoo ver de uit gaven en inkomsten bereids zijn vastgesteld, en komt daarbij tot het volgend resultaat De voorgedragen uitgaven zijn verminderd met 9390.00. Hierbij gevoegd het bij de verzameling der uit gaven op de ontwerp-begrooting te veel in bere kening gebragte wegens totaal van hoofdstuk IX ad - 125.00. Bedraagt de verminderingƒ9515.00. Daarentegen zijn uitgaven vermeerderd met - - 370.00. Zoodat de werkelijke vermindering der uitgaven beloopt ƒ9145.00. De inkomsten zijn verminderd met 15090.52. Vermeerderd met- 60.00. Rest verminderingƒ15030.52. Hieraf getrokken hetgeen de uitgaven zijn ver minderd, ad - 9145.00. Blijft er nog te voorzien in een te-kort op de inkomsten van 5885.52. Tot dekking van dat te-kort stellen B. eu W. voor lo. dc wegens aflossing van schuld aangebragtc som van ƒ13000.00, te verminderen metƒ8000.00. en alzoo boven de bereids aangebragte 6000.00 voor verpligte aflossing nog f 4000.00 uit te trekken voor buitengewone aflossing, dus te zaracn ƒ10000.00. 2o. dc voor onvoorziene uitgaven gestelde som van 9000.00, te verminderen met- 1400.00. 3o. de directe belasting te bepalen op 3,55 ten 100 van het belastbaar inkomen, waardoor, na af trek van 2 pet. voor oninbare posten, de inkomsten vermeerderen met- 1372.00. Maakt te zaraen 5772.00, Op deze wijze zal het te kort op de inkomsten zijn aangevuld, met dien verstande dat het batig saldo, bij de outwerp-begrooting bedragende232.16 wordt verminderd met .-113.52 en alzoo zal beloopen f 118.64 De Voorzitter, het thans overbodig achtende eene nadere stem ming te doen plaats hebben over het voorstel van den heer Wes tenberg, waarover de stemmen in de heden voormiddag gehouden vergadering hebben gestaakt, omdat het daartoe betrekkelijk arti kel nu aan dc orde is, opent de beraadslagingen over het voor stel van B. en W. tot het vaststellen der buitengewone aflossing van schuld op ƒ4000.00. De liter van Sloterdijck kan zich met dit voorstel niet vcr- cenigen, omdat zoodoende een gedeelte der buitengewone aflos sing door gewone inkomsten zal worden gedekt, n.l. door ver hooging van de directe belasting. Zulks acht hij niet rationeel en in strijd met het aangenomen beginsel, dat buitengewone uit gaven door buitengewone middelen zullen worden bestreden. De heer Bloembergen kan, met het beweerde door den heer van Sloteidijck, niet instemmen. Spr. heeft er heden morgen reeds op gewezen dat de aflossing, waarvan hier sprake is, of schoon bij de betrokken plans van leening niet bepaald is welke som van het opgenomen bedrag jaarlijks zal worden afgelost, toch geacht moet worden vcrpligtend te zijn en derhalve niet als buitengewone maar als gewone uitgaat is aan te merken. Spr. heeft de vroegere plannen ingezien en daarbij is liet hem werkelijk voorgekomen, dat in de daarin voorkomende bepaling, „dat de Raad de aflossing regelt zooals het belang der gemeente zal vor deren" voor de deelnemers wel degelijk dc bcdoeliug doorstraalt, niet om de schuld te laten bestaan, maar integendeel, om die door jaarlijksche aflossing te verminderen. Vraagt men waarvoor die leeningen indertijd zijn aangegaan, clan antwoordt Spr. voor openbare werken, waarvan dc vruchten zeker destijds geacht zijn op te wegen tegen de renten en trapsgewijze aflossing der daar voor nan te ganc schuld. Bovendien vraagt Spr. wat zal er van het crediet der gemeente worden, wanneer dc Raad nu verklaart eene zoo geringe aflossing slechts verpligtend te achten. Bij het einde van 1867 toch bedroeg dc schuld der gemeente de aan zienlijke som van /*767,OOO.Oü, waaronder is begrepen wegens, ten behoeve der gasfabriek, aangegane leeningen ƒ221,000.00, weshalve voor de gemeente rest ƒ546,000.00. Voegt men daarbij 't bedrag der leening ten behoeve van de dienst 1868 benoodigd ad ƒ75,000.00, en van de heden morgen vastgestelde lecning ad 48,000.00, dan blijkt dat met het einde van 1869 de schuld der gemeente, behalve voor de gasfabriek, de kapitale som van f 669,000.00 zal beloopen, min hetgeen over 1868 en 1869 daarvan zal worden afgelost. Met deze cijfers voor oogen vraagt Spr., of tegen eene zoo aan zienlijke schuldenlast niet behoort over te staan eene jaarlijkscho GEMEENTERAAD TË LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 14 November 1S68. 181 aflossing van minstens f 10,000. Vroeger was het denkbeeld om jaarlijks '/50 gedeelte der schuld af te lossen. Dat is ech ter nu geenszins het geval, want wanneer men jaarlijks 10,000.00 aflost, dan zullen er reeds meer dan 60 jaren moeten zijn ver- loopen eer de schuld is gedelgd, en indien men de jaarlijksche aflossing bepaalde op f 6000.00, zooals er denkbeeld schijnt te bestaan, dan zou er minstens eene eeuw moeten verstrijken om de bestaande schuld te kunnen aflossen. Daarom meent Spr. dat er in geen geval minder aflossing behoort plaats te vinden dan ƒ10,000.00 's jaars. Men zal hem kunnen tegenvoeren dat ook aflossing van schuld kan worden bewerkstelligd, door daarvoor te bestemmen de opbrengst van de volgens het door B. cn W. ingediende voorstel te verkoopen vastigheden, zooals bereids is voorgesteld. Dit is zoo, doch de som die uit dien verkoop zou profluërcn kan naar raming wel niet meer dan 30,000.00 bedragen. Zoodanige aflossing i3 echter niet van zooveel beteckenis te achten, wanneer men althans daaraan het denkbeeld verbindt om zich vervolgens tot 6000.00 jaarlijk sche aflossing te bepalen, want dan zou met het einde van 1869 de schuld nog altijd meer dan 6 ton bedragen en daartegen kan eene aflossing van 6000.00 niet opwegendeze moet hooger gesteld worden. B. en W. hebben wel degelijk overwogen de bezwaren die aan hun voorstel verbonden zijn, doch meenende daartoe te moeten overgaan hebben zij, ten einde den hoofdelij- ken omslag voor 1869 nog beneden ƒ100,000.00 te kunnen doen blijven, het dienstig geacht om, in plaats van, zooals hun aanvankelijk idéé was, de directe belasting te stellen op 3.60 ten honderd van het belastbaar inkomen, deze voor te dragen op 3.55 ten honderd, en het fonds voor onvoorziene uitgaven te verminderen met ƒ1400.00 De heer Westenberg zegt, toen hij het in behandeling zijnd artikel onder dc oogen kreeg, juichte hij het toe, dat B. en W. behalve dc verpligte aflossing ook nog eene som in uitgaaf had den gesteld voor buitengewone aflossing. Spr. acht zulks in het belang van het crediet der gemeente allczins noodig, doch wij staan thans voor het dilemma, verhooging der directe belas ting of vermindering der voor aflossing van schuld voorloopig aangebragte som, en omtrent de beslissing daarvan verschilt hij met den heer Bloembergen. Spr. meent evenwel dat hier een middenweg kan worden betredeu. Er is gezegd dat met 1400.00 verhooging van de directe belasting, de buitengewone aflossing op ƒ4000.00 kan worden gesteld. Als dit juist is dan blijkt er, zonder verhooging van de directe belasting, voor die aflossing disponibel te zijn 2600.00. Nu wenscht Spr. daarbij te voe gen ƒ400,00 van het fonds voor onvoorziene uitgaven, cn daar door thans in het geheel voor aflossing van schuld beschikbaar te stellen 9000. Naar Sprs. overtuiging zal dc gemeente wel in staat zijn om in 1869 nog f 4000.00 voor aflossing aan te wijzen, en daarbij heeft hij het oog op de exploitatie van terreinen bestemd voor de uitbreiding der gemeente, waarvan in 1869 in ieder geval ec- nige zullen kunnen worden uitgegeven. Bij Spr. althans is de verwachting dienaangaande tamelijk hoog gestemd, en rnogt hij daarin ook eenigzins worden teleurgesteld, hij houdt zich overtuigd dat toch wel een bedrag van f 4000.00 beschikbaar zal komen. Om deze redenen zal Spr. stemmen tegen ver hooging van den hoofdelijken omslag. De heer Bloembergen moet bekennen dat hij den laatsten Spr. niet heeft kunnen volgen bij diens betoog, dat er buiten verhooging der directe belasting nog 9000.00 zou kunnen wor den afgelost. Dc heer Westenberg antwoordt den heer Bloembergen, dat zijne berekening was als volgt Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant. Bij verhooging der directe belasting met 1400.00 kan cr 4000 worden afgelost, derhalve is tot dat einde, buiten dio verhooging disponibel f 2600.00. Hierbij gevoegd van het fonds voor onvoorziene uitgaven. - 400.00 Maakt een bedrag van3000.00. Als men nu die som aanwijst voor buitengewone aflossing cn daar bij voegt dc f 6000 die reeds voor verpligte aflossing is aangewezen, dan wordt in 1869 afgelost een bedrag van 9000. De heer Bloembergen ziet er bezwaar in het fonds voor on voorziene uitgaven zooveel te verminderen, dewijl B. en W. niet dan noode cr toe zijn overgegaan, om voor te stellen dat op dien post slechts ƒ7600.00 worde aangebragt. Later zal zulks wei- ligt moeijclijkheden opleveren en bovendien, mogt men cr toe besluiten den hoofdelijken omslag niet te verhoogen, dit zal, naar Spr. zich voorstelt, om het zoo eens te noemen, slechts uitstel van executie zijn, want later zal men den omslag toch moeten verhoogen om in de uitgaven te voorzien, die, zooals bekend is, niet verminderen, maar voor een volgend dienstjaar al aanstonds worden verhoogd door de 2400.00 rente der in 1869 aan te gane geldleening. Dc heer Attema zegt, toen in do 3e sectic het besluit werd genomen om de opcenten op de personele belasting niet te ver hoogen, was men in die sectie van oordeel, althans bij Spr. stond het vast, dat de hoofdelijke omslag zou moeten worden ver hoogd. Spr. is het daarom ook eens met den heer Bloem bergen, dat, mag men ook uitvlugtcn zoeken, die verhooging nu niet kan worden vermeden. Kan men het voor 1369 vinden op de wijze als door B. en W. is voorgesteld, dan kan hij verklaren dat de stand van zaken hem meevalt. De aflossing tot het strikt noodzakelijke te be palen, komt Spr., met het oog op de schuld die de gemcento thans heeft, niet goed voor.' Hij is derhalve vóór het voorstel van B. en W. om, behalve de bepaaldo 6000.00, nog minstens ƒ4000.00 af te lossen, welk bedrag hij zoo mogelijk gaarne tot ƒ7000.00 zag verhoogd. Wat is het geval, zegt Spr., bij de provincie P Daar neemt men maatregelen om dc opgenomen gelden spoedig af tc lossen. En wat is het gevolg hiervan Dat bij het openstellen van provinciale geldleeningen telkens voor het benoodigd bedrag en som3 meer, a pari wordt ingeschreven. Daarom ziet Spr. cr voor de gemeente ook hoog belang in, dat de aflossing van hare schuld wordt bespoedigd en hiermede reeds dadelijk een aanvang worde gemaakt, door tot dat einde voor 1869 13,000.00 be schikbaar te stellen. Intusscbeu wil Spr. zich in de gegeven omstandigheden laten vinden, om zijne stem te geven aan het voorstel door B. en W. gedaan. De lieer Duparc zal niet ontkennen, dat vlugge amortisatie het crediet verhoogt. Dit is in het algemeen Waar. Doch het staat bij Spr. vast, dat buitengewone aflossing van dc schuld der gemeente dient tc geschieden met buitengewone middelen. In 1869 komen er ongetwijfeld buitengewone baten voor de ge meente, cn deze kunnen worden aangewezen voor schulddelging, maar buitengewone aflossing tc bevorderen door verhooging van belasting, dit acht Spr. niet gepast. Men heeft gesproken van bevordering van het crediet der ge meente door vlugge aflossing. Spr. zegt, dat zij, die dit gevoelen zijn toegedaan, dan ook onlangs bij de vaststelling van het plan der geldleening van 75,000.00. met Spr. en nog anderen had den behooren tegen tc gaan, het opnemen eener bepaling, dat slechts ƒ1000.00 's jaars behoeft te worden afgelost, zoodat meer dan 70 jaren kunnen verloopcu, vóór dc geheele aflossing zal zijn geschied. Op die wijze gelooft Spr. dat het crediet der ge- 51

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 39