112 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 Mei 1868. wel niet als bepaling in 't reglement van orde opgenomen be hoeven te worden. Ilij herhaalt het, de argumenten tegen zijn voorstel aangevoerd hebben hem niet van het ondoelmatige daarvan overtuigd hij heeft gezocht naar middelen die een meerderen waarborg geven dat geen besluit bij verrassing zou kunnen worden genomen; dit alleen was zijne bedoeling en het kwam niet in hem op om op deze of gene wijze een klad te werpen daar waar men trachtte het gemeentelijk welzijn te bevorderen. Hij geeft zelfs toe dat deze vergadering in vele opzigten als een model van bezadigdheid is te beschouwen en dat er bij dien goeden geest weinig vrees behoeft te bestaan dat een besluit bij verrassing zal worden genomen, maar men heeft hier een reglement te maken dat voor de toekomst zul werken, dat ook onder minder gunstige omstan digheden doeltreffend behoort te zijn. De door den heer Duparc geopperde zwarigheid vervalt, wanneer Spr. nuig wijzen op het voorgestelde in art. 34, dat van indienen en behandelen spreekt die vrijheid i3 derhalve in geen enkel opzigt beperkt. De heer Duparc zegt, dat wanneer de heer Rengers verklaartnietover- tuigd te zijn geworden door de argumenten van den kant der be strijders van zijn voorstel Spr. hetzelfde kan betuigen van de verdediging door den geëerden voorsteller, want zijne repliek was niets anders dan eene verdediging van zijn voorstel niet eene weerlegging van de daartegen geopperde punten van bezwaar. De aangehaalde bekorting van het regt van spreken in art. 27 beteekent niets want een Spr. voert soms zonder bezwaar van den kant zijner mede-leden meer dan tweemalen het woord. Op de voorgestelde wijze zou men inderdaad huiverig worden een voorstel ter tafel te brengen. Doch hij wcnscht de aandacht der vergadering niet langer te vermoeijen en de zaak nu aan haar oordeel over te laten. De Voorzitter wil de voorstellen van den heer Rengers nu maar in ééns in stemming brengen. De heer Rengers acht het beter eerst art. 33 af te doen 't kan zijn dat op art. 34 een amendement wordt ingediend bovendien in art. 33 ligt reeds het beginsel opgesloten. Art. 33 door den beer Rengers voorgesteld wordt daarop in rondvraag gebragt cn verworpen met 10 tegen 7 stemmen (die van de hceren Bruinsma, Bloembergen, Rengers, Gorter, Suringar, Tigler Wybrandi en Brungcr. De lieer Rengers geeft te kennen dat daardoor nu vervalt zijn voorgesteld art. 34. Dc Voorzitter brengt nu art. 33 van de Commissie in rond vraag, dat daarbij met algeraeenc steramen wordt aangenomen. Ten aanzien van art. 34 geeft de heer Bloembergen te ken nen dat hij tegen dit artikel eene tweeledige bedenking heeft. Het is hem niet regt duidelijk hoe zich die opvolgende stemming zal regelen en hij begrijpt evenmin hoe men de voorkeur wil geven aan eene stemming volgens de presentie-lijst. Immers de tot dus ver gevolgde wijze voldoet goed en beeft nimmer tot cenig be zwaar aanleiding gegeven. Maar dit nog daargelaten, allerminst zal hij zich kunnen vereenigen met het voorstel dat de Voorzitter zijne stem het laatst zal uitbrengen. Dit acht hij, tenzij van het tegendeel overtuigd wordende niet goed. Men weet toch dat soms belangrijke besluiten worden genomen met eene meerderheid van ééne stem en in dat geval wordt het uitbrengen van die laatste stem, voor hem die stemmen moet, van te meer gewigt. Zal men nu altijd die beslissing laten rusten op den Voorzitter Wanneer hij lid is van den Raad in welk geval deze bepaling alleen doei treft, dan heeft hij ook gelijke en geene meerdere of mindere regten of verpligtingen dan de overige leden. De Voorzitter teekent als lid ook de prcsentie-lijst, ofschoon geen prescntie-geld genietende, en kan dus, bij bet regelen der stemmingen volgens de presentielijst, ook in eene andere orde tot het uitbrengen zijner stem geroepen worden. De heer Gorter heeft dezelfde bezwaren als de heer Bloem bergen ook hij acht het beter de stemming te regelen naar de orde door loting aan te wijzen, dan wel volgens de presentic-lijst. 't Zou kunnen zijn dat iemand er gewoonte van maakte om wat laat ter vergadering te komen en daardoor meestal laatst stem mend lid te zijn bij loting acht hij de zaak beter te regelen mogelijk wel dat eene halfjaarsche lotiug de voorkeur zou ver dienen. l>e heer Duparc verwijst den heer Bloembergen naar de toe lichting ten dezen aanzien bij art. 15 gegeven, waaraan hij de vrijheid neemt zich te refereren. Op de wijze als door de Com missie is voorgesteld, krijgt men veel beter zelfstandig stemmende leden. Hij wil in dit opzigt niets ten nadeele der tegenwoordige raads leden hebben gezegd, maar men moet niet vergeten, «lat men bepalingen maakt ook voor de toekomst, bepalingen die er tegen moeten waken dat men elkander bij het steramen lijdelijk volgt en naar de oogen ziet, en daarom ook acht de commissie het vau belang dat de Voorzitter zijne stem het laatst uitbrengtom- dat de invloed van een Voorzitter dikwijls zeer groot is, vooral bij weifelende leden. In meer dan een collegie of vergadering vindt men dezelfde wijze van handelen gevolgd, in vele vergade ringen zelfs heeft de Voorzitter eene beslissende stern. Spr. weet wel dat de tegenwoordige wijze van stemmen meer gemak aan biedt, maar dit kan niet als motief gelden. Spr. kan eigenlijk niet begrijpen wat men tegen het voorstel der commissie heeft, bijna in iedere parlementaire vergadering is de stemming dus geregeld. De beer Bruinsma zal zich niet met alinea 2 kunnen vereeni gen. Behalve het reeds aangevoerde blijft het bij bem steeds de vraag hoe of het mogelijk is dat men volgens de presentie-lijst stemmende, buiten verwarring blijft. Op de tegenwoordige wijze geschiedt dit zeer geleidelijk. Voor den Secretaris wordt eene stemming als door dc commissie wordt voorgesteld, althans zeer lastig want hij moet ook de namen der steramenden noteren, cn somtijds vallen er in eene vergadering veelvuldige stemmingen voor. Een en ander kan zeer ligt tot verwarring leiden. Ook tegen het voorgestelde bij alinea 4 heeft Spr. nog al bezwaar, want men is niet zeker dat de Voorzitter wel altijd lid van den Raad is, en is hij het niet dan is die bepaling ten ecDemalc overtollig. De heer Bloen?bergen is door de toelichting van den heer Duparc nog niet tot eene andere zienswijze gekomen. Ook Spr. is niet ontgaan dc toelichting bij art. 15 gegeven maar daarbij vindt hij voor zijne geopperde bedenking volstrekt geene bevre diging, en geene overtuiging waardoor het hem goed zou voorkomen om de tegenwoordige wijze van handelen door eene andere te doen vervangen. Zijns inziens zou het zyn nut kunnen doen om bij den aanvang van dkc zitting uit te maken wie het eerst zijne stem zal uitbrengen, maar om dit bij ieder te behandelen punt te doen, daarin ziet hij inderdaad bezwaar, en voor die wijze van doen, hij moet het erkennen, bestaat geen voldoenden grond. Dc opmerking van den heer Gorter is niet geheel juist, want men zou door later te komen, niet de plaats van laatsten stemmer kun nen behouden, juist omdat het lot den stemmenden persoon aanwijst. Wat het laatst stemmen van den Voorzitter betreft, daarvan is hij geenzins overtuigd dat het nuttig zou zijn. Men vergete niet de dubbele betrekking die hij bij de raadsvergaderingen bekleedt, hij teckent dc presentielijst als lid en parafeert die als Voorzit ter. Hij stemt als lid en niet als Voorzitter, en waarom zou men hem dan dit prerogatief toekennen? Spr. heeft nog ver geten een derde punt, namelijk de onthouding van stem, inge volge het 5de lid van art. 34. Waarom zoodanig lid van de stemming verschoond Hij kan immers, dit verkiezende, zich verwijderen. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 Mei 1868. 113 De heer Duparc wenscht op dc aanmerking van den heer Bruin sma, dat het zeer lastig zou wezen voor den secretaris, wanneer voor elke stemming een eerst stemmend lid wordt aangewezen, nogmaals te doen uitkomen dat men hier niet moet vragen wat al of niet lastig is; dit is eene kwestie van ondergeschikt be lang, niet dc drijfveer waardoor men zich moet laten leiden. Men dient slechts het nut op het oog te houden. Hij wenscht den beer Bloembergen op te merken dat, is de Voorzitter geen lid van den Raad, het dan wel van zelf spreekt «lat hij geen stem heeft. Eene toelichting daaromtrent zou vrijoverbodig zijn geweest. De verbetering hij herhaalt het, bestaat daarin «lat «Ie zelfstan- «ligheid der lc«len meer zal uitkomen. Wat de bedenking van «len heer Bloembergen betreft aangaande het zich van stem ming onthouden van leden, herinnert Spr., «lat «lie bepaling uit het oude reglement is overgenomen, en indertijd geen be zwaar bij Ged. Staten heeft ondcrvoiulen. l)e commissie heeft er echter niets tegen haar te roijeren. Dc heer Suringar heeft cenige aanmerkingen op art. 34. Hij wil in de eerste plaats aan «Ie commissie gevraagd hebben, of in de eerste alinea céne bepaling van imperatieven aard wordt gegeven «lan wel of het twee voorschriften bevat in het laatste geval zal incn «le redactie dienen tc verbeteren, «laar zij amlers alleen de bepaling bevat hou men zijne stem zal uitbrengen en niet uitdrukkelijk zegt, dat ietier lid vcrpligt is aan de stemming deel te nemen; twecdens moet hij verklaren dat hij het eens is met dc commissie om de stemming te doen plaats vinden naar dc volgorde door de presentielijst aangewezen het komt hem voor dat de stemmingen te zelfstandiger zullen kunnen ge- schie«len en in dat opzigt is hij het niet eens met tien heer Bruinsma, want de leden zullen daardoor juist scherper zijn op het tijdstip waarop ze geroepen zullen worden hunne stem uit te brengen. Met het 3e lid zal hij zieh kunnen vereenigen wanneer daaruit worden weggelaten dc woorden „voor iedere stemming." Blijft dit behouden «lan zal het tc omslagtig worden. De bepaling van liet 4c lid wil hij hebben weggelaten omdat hij zich volkomen vcreenigt met de zienswijze dergenen «lie den Voorzitter, lid van den Raad zijnde, met betrekking tot dit ge val gelijk stellen met de andere leden. Wat de volgende alinea, regelende «le bevoegdhei«l om zich van stemming te onthomlcn, aangaat, deze zou hij willen behouden. Raadplegende zijne eigene ervaring, opge«laan toen hij de eerste Raadsvergadering bijwoonde, toen men hem liet stemmen over «le notulen der vorige vergadering die hij niet kon af- of goedkeuren, cn toen men hem liet deelnemen aan de behandeling van de aan de orde gestelde punten, waarvan hij de stukken niet had kunnen lezen, dan moet hij verklaren dat eene bepaling als de ondervverpelijke wel degelijk haar nut heeft, in zulk een £.cval dient men ver- schooneml te werk te gaan. De heer Duparc antwoordt «len heer Suringar dat het le lid van art. 34 geenszins eene tweeledige, maar eenvoudig eene zamcngcstelde bepaling bevat. Men brengt zijne stem uit inet vóór of tegenzie«laar alles. Dergelijke bepaling wordt in reglementen als deze steeds aangetroffen. De heer Suringar sprak er van om deze bepaling te splitsen, doch Spr. acht hem een te goed stijlist dan dat hij bij eenig nadenken zelf zal moeten erkennen, dat door invoeging der woorden en zulks, gelijk hij aan de hand gaf, verbetering in de redactie zou worden aangebragt. Spr. zegt ten slotte, eigenlijk zijne bevreemding niet te kunnen verbergen daarover, dat de Raad in der tijd zoo zonder eenig bezwaar heeft willen besluiten, eene commissie te benoemen tot herziening van het reglement van orde. Hij vindt grond voor die bevreem ding in de heden morgen zoo bij herhaling gebleken behoud zucht der leden en hun tegenstand om veranderingen vau slechts eenig belang aan te brengen. Hij wil niet ontkennen, dat het Bijvoegsel tot de Provinciale Friesciie Courant. bestaande reglement veel goeds bevat, maar het is tevens waar, dat er ook vele bepalingen in voorkomen, die dringend wijziging en verbetering vcrcisehen. Spr. zegt dit niet uit gevoeligheid of uit voorlief«le voor eigen werk maar uit innige overtuiging, dat «loor aanneming van dc voorstallen der commissie, waaraan zij, ten gevolge van 's Ra&ds eigene op«Jragt, veel tijd en moeite heeft ten koste gelegd, menige verbetering in de wijze van wer ken zul worden aangebragt. De lieer de Haan stelt voor om het artikel volgens «le ver schillende onderdeden waar uit het bestaat tc splitsen en te behandelen. l)c Voorzitter stelt dit aan de Vergadering voor die dien overeenkomstig besluit. Het le lid wordt «laarop eenstemmig aangenomen. Teil aanzien van het 2e lid geeft «le heer Bloembergen te kermen, «lat hij voor «leze bepaling zijne stern zal uitbrengen. Er is gesproken van behoudzucht, bij «le behandeling van het ontwerp van de commissie gebleken Spr. moet opmerken dat hij daarin niet heeft willen deelen wanneer hij aanmerking maakte omtrent hetgeen hem voorkwam mimler goe«l in «le praclijk te zullen werken. Hij zal «laarora «lan ook zijne stem tegen de volgende alinea's verheffen, niet uit zucht voor het behoud van het bestaande, maar omdat hij voor zich de over tuiging heeft «lat het voorgestchlc inbreuk maakt op «lc regten der Raa«lsle«len. Het 2e lid wordt daarop in stemming gebragt cn aangenomen met 4 tegen 3 stemmen («lie van do heeren Bruinsma, Gorter en Tigler YVijbrandi.) liet 3e li«l wordt «laarop in behandeling gebragt. De heer Slll'ingar stelt voor te lezen „Voor iedere vergade ring wordt door het lot enz." Dit amendement wordt ondersteund. Dc heer Duparc zal zich tegen het amendement moeten ver klaren ouulut het niet met de inzigten «Ier commissie strookt. Mogt echter «le Vergatlemig het gevoelen van den heer Suringar «leelen, dan zou hij in overweging geven het gestelde op andere wijze te verbeteren, omdat «le bepaling, dat de loting vóór iedere verga«lering zal moeten plaats vintleu, zou moeten ten gevolge hebben, dat men «laartoe vóór den aanvang der vergadering zou bchooren over tc gaan, hetgeen toch zeker niet de bedoeling is. De heer Suringar merkt op dat men het gebrekkige kan verhelpen door de weglating van dc accenten boven de oo's. De heer van Sloterdijck wenscht nog een woord te wijden aan dc uitvoering van het bepaalde in deze alinea. Er bestaat vrees voor omslag en «lie geeft aanlei«ling «lat men zich met het voorgestelde niet zou kunnen vereenigen, en dit zou Spr. toch betreuren, vermits hij in dit art. veel goeds ziet. Door den heer Bruinsma zijn de bezwaren in 't brecde uitge meten, welke daartloor den Secretaris zouden berokkend worden met betrekking tot den voor ieder onderwerp aan te wijzen cerst- stcinmcnden persoon, en toch is «le wijze van hamlelcn dood eenvoudigde Secretaris houdt voor de stemmingen eene ge schrevene lijst van leden, opgemaakt naar «le volordc van de presentielijst; elk lid heeft op die lijst zijn nummer en de stemming vangt voor elk tc behandelen onderwerp telkens aan bij het «laartoe door 't lot aangewezen nummer. Waarlijk die omslag is zoo groot niet cn de maatregel bij de Provinciale Staten in gebruik voldoet uitmuntend. De heer de Haan zegt dat door de voorgestelde wijze tevens wor«lt voorkomen het inconvenient waarop is gewezen dat iemand te laat komende, ook later dan of na andere leden zijne stem zou uitbrengen wanneer er telkens een nummer wordt getrokken kan hiervan geene sprake zijn. 31

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1868 | | pagina 4