138
G E MEENT P/RAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 1 Augustus 1868.
2o. B. cn W. uit tc noodigen, deze regeling door tusschen-
korast van genoemden directeur, aan de goedkeuring van den
Minister van Binnenlandsche Zaken te onderwerpen.
Na de lezing van dit voorstel is op voorstel des Voorzitters
eenstemmig besloten, het onmiddelijk in behandeling tc nemen.
Dc Voorzitter geeft alsnu tc kennen dat het collegie van B.
cn W.ten einde voor het vervolg buiten raoeijelijkheden te blij
ven, den heer directeur van dc rijks hoogcre burgerschool al
hier met dit voorstel in kennis heeft gestelddat daarop is
ontvangen een schrijven van Z. Hooggel. dd. 31 Julij jl. en dat
uit de daarbij gemaakte bemerkingen aanleiding is genomen om
het hiervoren vermeld voorstel ecuigzins cn in dezer voege te
wijzigen.
lo. Met wijziging van het 4de lid van het raadsbesluit van
den 13 Febr. 1868, no. 5, te bepalen hetgeen volgt:
De gemeente Leeuwarden verbindt zich om, tegen eene jaar-
lijkschc vergoeding van rijkswege van 550, te betalen in twee
half jaarlijksche termijnen ieder van ƒ275 op declaratie van liet
gemeentebestuur, de door haar te stichten gymnastieksehool, met
het daaraan verbonden onderwijzend personeel en de zich daarin
bevindende toestellen, voor de leerlingen der rijks hoogere bur
gerschool tc Leeuwarden gedurende 12 lesuren in dc weck be
schikbaar te stellen.
Deze verbindtenis vangt aan den 1 October 1868. Zij wordt
aangegaan voor den tijd van vijf jaren, telkens weder gelijken
tijd voortdurende, tenzij door een der partijen een jaar tc voren
opzegging is gedaan.
De bepaling der lesuren cn de verdecling der leerlingen
casu quo in klassen geschiedt door of van wege het
gemeentebestuur in overleg met en met goedvinden van
den directeur der rijks hoogere burgerschool, voorbehoudens de
bevoegdheid van deze om terug te komen op onderdeden van
die regeling, welke raogten blijken in het belang van het onder
wijs aan de hoogere burgerschool noodzakelijk te wezen.
2. B. en W. uit te nocdigen deze regeling door tusschcn-
komst van geuoemden directeur aan de goedkeuring vau tien
Minister van Binnenlandsche zaken te onderwerpen.
De vergadering zich met het aldus gewijzigd voorstel van B.
cn W. vcreenigende, besluit dienovereenkomstig met algcmccne
stemmen.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
4. De Voorzitter deelt der vergadering mede dat op den 25
Julij jl. heeft plaats gehad de aanbesteding van het werk der
verbouwing van het tegenwoordig Gymnasium tot eene inrigting
voor burger dag- en avondschool en dat daarvan aannemer is
geworden de timmerman W. Hoekstra, alhier voor ƒ8428.
Aangenomen voor notificatie.
Bij monde van den heer Bengers wordt namens dc betrokken
raadscommissie, rapport uitgebragt omtrent het haar opgedragen
onderzoek van de rekening en veiantwoording der brandweer
over het jaar 1867.
Ter visie om in eene volgende vergadering behandeld te
worden.
De Voorzitter sluit hierop dc vergadering.
j
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 13 Augustus 1868.
139
VERSLAG van het verhandelde ter vergadering van den
Gemeenteraad van Leeuwarden, gehouden op
Donderdag der. 13 Augustus 1868.
Aanvankelijk 13, later 14 leden tegenwoordig, zijnde afwezig
de heeren G. T. N. Suringar, mr. C. Wiersraa, rar. J. Minnema
de With, H. J. Westenberg, mr. J. L. van Sloterdijck en rar.
C. W. A. Buma.
Voorzitter de heer D. Zoper, die, na de vergadering op het
daarvoor bepaalde tijdstip geopend te hebben, mededeeling doet
dat van den heer Suringar is ingekomen een schrijven, te kennen
gevende, dat hij door afwezigheid verhinderd is de vergadering
bij te wonen, zoomede dat hij van den heer de With een schrij
ven ontvangen heeft waarin deze te kennen geeft de vergadering
niet te kunnen bijwonen.
1. Is gelezen cn onveranderd vastgesteld het genotuleerde
zoo vau dc gewone vergadering, gehouden den 23 Julij jl., als
van de buitengewone vergadering welke op 1 Augustus daaraan
volgende heeft plaats gevonden.
2. Aan de orde is de behandeling van het rapport der com
missie aan welke is opgedragen geworden het onderzoek der reke
ning en verantwoording wegens de kosten der brandweer over 1867.
De vergadering zich vereenigende met de conclusie van gezegd
rapport, besluit dienovereenkomstig:
De rekening en verantwoording van het collegie van brund-
mccstcrs over 1867 goed te keuren, onder dankbetuiging voor
het naauwkeurig beheer.
Uit te voeren vóór de resumtie der notulen.
3. Foorstel van den heer P. '1\ Plantenga betrekkelijk den
aanleg tan een tweeden verschwa ter vijverwaarbij in overweging
wordt gegeven te besluiten
lo. Aan B. en W. op te dragen een plan tot daarstelling van
een versekwatervijver te doen vervaardigen, in het land op het
grondplan van de uitbreiding der bebouwde kom van dc gemeente,
aangeduid met letter K, en dit den Raad ter goedkeuring aan
te bieden.
2o. Aan heeren kerkvoogden der Nederduitsche Hervormde
Gemeente te berigten, dat de Raad de uitvoering zijner besluiten
van 9 Julij jl. verdaagt tot tijd en wijle het door B. en W. in
te dienen plan van een tweeden veischwatervijver, door den Raad
zal zijn goedgekeurd.
Op voorstel van den Voorzitter wordt eenstemmig besloten
dit voorstel in overweging te nemen.
De beraadslaging daarover geopend zijnde, geeft de heer Plan
tenga tc kennen dat hij, bij zijne overweging in het voorstel
vervat, ten betooge van dc noodzakelijkheid tot daaistelling van
een tweeden verschwatervijver, zijne keuze heeft gevestigd op het
terrein letter K, als daartoe zijns oordeels liet meest geschikt te
achten, vooral omdat door de onmiddellijke nabijheid van de tc
stichten brug, het water uit dien vijver gemakkelijker naar het
zuidelijk en westelijk deel der stad zou kunnen worden vervoerd
dat het bouwterrein I daarvoor miuder preferent voorkomt, eens
deels omdat het water niet zoo gemakkelijk van daar zal kunnen
vervoerd worden, anderdeels omdat het onzeker is of niet de
onmiddellijke nabijheid van de Harlingervaart niet van nadeeli
gen invloed op het vijverwater zou kunnen zijn. Voorts kwam
het Spr. voor dat de daarstelling van den vijver ter voorgestelde
plaatse zich aanbeval door den aanleg van plantsoen en het
daardoor verfraaijen van het terrein.
De heer Bloembergen kan het denkbeeld door den geëerden
voorsleller voorgestaan, dat het daarstcllen van een tweeden
verschwatervijver verkieslijker is te achten dan het aanbrengen
van regenbakken bij de groote kerk, volkomen beamen cn gelooft
dat het allezins overweging verdient dat een onderzoek worde
Bijvoegsel tot db Provinciale Friesche Courant.
ingesteld of zulk eer. vijver niet verre weg verkieslijker zoude zijn.
Het daarvoor voorgesteld terrein evenwel lacht hem niet toe
wel is het daarvoor niet bepaald ongeschikt te achten, maar in
verband met de beoogde plannen der uitbreiding en de vermoe
delijk aan de bouwterreinen te geven bestemming, komt het Spr.
minder goed voor daar een vijver te maken, omdat het terrein
zijns inziens, zich daartoe minder goed eigent, vooral ook omdat,
wil men van ceu vijver het gewenschte nut hebben, deze dan
moet worden ingerigt op de wijze als den bestaanden vijver. Hij
moet zijn dc verzamelkom van water, niet alleen van't water dat
daarin van boven neervalt, maar ook van dat, 't welk van het
omliggend land zal toevloeijen, en dan moet de verdampende
oppervlakte van den vijver in verhouding staan tot de hoegroo-
heid van het terrein, eene oppervlakte derhalve die men ter
voorgestelde plaatse moeijelijk zou kunnen verkrijgen. Zoo komt
het Spr. oppervlakkig voorhij zegt oppervlakkig, want het is
moeijelijk daarover te oordeelen, onbekend zijnde met de wezent-
lijkc bestemming van het terrein. Bij die bestaaudc onzekerheid
zou het Spr. verkieslijk voorkomen dat de voorsteller eene meer
uitgebreide strekking aan zijn voorstel gave, althans dat hij zou kun
nen goedvinden het in te rigten dat het niet zoo bepaald was als
nu, door de aanwijzing van het terrein letter K. Demogelijkheid
toch bestaat dat het in te stellen onderzoek er toe kan leiden dat
men een beter en geschikter terrein kan vinden, waardoor het de
gelegenheid aanbiedt voor de gemeente, ora hare gelden aan tc wen
den voor de daarstelling van een vijver, in stede van voor regenbak
ken. Dc laatste tijden hebben bij Spr. den indruk gegeven van het
veelzijdig nut van den vijver aan het oostelijk deel der gemeente
gelegen, cn dat nut meent bij dat voornamelijk daarin bestaat
dat zij geheel geïsoleerd en afgesloten is. l)e bestaande vijver
beveelt zich daardoor zeer aan en dat zijn zaken die men op
oj) het terrein K zal missen. Hij zou daarom wel willen voor
stellen dut er een onderzoek plaats vind© ten gevolge van eene
opdragt van uitgebreider strekking.
Dc heer Bmilisma heeft het rapport van 1855 voor zich en
daarin zijn alle gegevens vervat die strekken kunnen om te bc-
oordeelcn of de daarstelling van een' vijver aan de westzijde der
gemeente Noodzakelijk en nuttig is te achten. Daarmede kau
Spr. zich vereenigen. Ook hij geeft de voorkeur aan e^n vijver
boven de aanmaak van bakken bij de Groote kerk, maar met het
terrein in het onderwerpclijk voorstel aangeduid, kan hij zich
minder goed vereenigen, want men zal een grooter terrein be
hoeven. Spr. treedt daarop in eene beschouwing van de uitge
strektheid die zulk een vijver, bij vergelijking van den bestaan-
den, zal moeten erlangen en betoogt dat een groot terrein beter
is, ofschoon het watervlak niet te groot moet wezen vermits hoe
grooter het watervlak is, des te meer water er verdampt. Het
is een vcreischte dat de kom niet al te groot zij, maar daaren
tegen dat het terrein geene kleine oppervlakte hebbe dan van
anderhalf bunder. Zoo groot is het voorgestelde terrein evenwel
nietbovendien is het te laag en strekt zich uit ter plaatse van
dc voormalige Middelzee, zoodat de grond met zoutdcelen is
bezwangerd, die hoewel geen direct nadeel doende, echter nim
mer te verwijderen zijn. Daarbij moet men niet uit het oog
verliezen, dat men ongeveer 2 bunders land voor zulk een vijver
benoodigd is en dat men dat terrein niet alleen met hoogten
en laagten hebbe aan te leggen maar ook dat men, naar liet in
Jürankrijk gevolgde stelsel, het met draineerbuizen hebbe te voor
zien. Evenwel het blijft over, de plaats waar die vijver zal
moeten worden aangelegd, blijft moeijelijk te benalen, en daarom
wenscht Spr. de commissie met het onderzoek tc belasten, vrij
te laten in de keuze van het terrein. Hij moet hierbij nog op
merken dat in vele dorpen onlangs door hem bezocht, waterbak
ken bij de kerken worden aangetroffen die sedert weken ledig
waven doch zeer veel nut zouden kunnen doen, indien ze niet
3S