JF jf"jkv m -ar
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 Januarij 1869.
van den heer Bloembergen, aangenomen en het aldus gewijzigde
art. 8, zonder verdere beraadslaging vastgesteld.
Artt. 9 en 10 worden vervolgens, zonder hoofdelijke stemming
onveranderd vastgesteld.
Art. 11.
De heer Oosterhoff vraagt hoe de bedoeling van dit art is?
of de aan den weg te ontstane tuinen ook alleen door een ijzeren
hek bchooren te worden afgescheiden? Dit zou Spr. nietwensche-
lijk achteniedereen heeft zijn tuin niet even sierlijk aangelegd
en om nu dit bezwaar weg te nemen acht hij het verkieslijk dat
men bepale, dat de aan den pnbliekcn weg aar. te leggen tui
nen, door eene muur, tot zekere hoogte, daarvan behooren te
worden afgescheidenSpr. stelt daarom voor het art. te doen luiden
„Voor zoover de perceelen aan den publieken weg over de
geheele lengte niet worden bebouwd, moeten de daarvan over
blijvende gedeelten, door ijzeren hekken of steenen muren" enz.
De heer Westenberg zegt, dat deze zaak reeds bij de bouw
commissie een punt van overweging heeft uitgemaakt, doch dat
dezo het geschikst heeft geoordeeld otn de onbebouwd blijvende
gedeelten alleen door ijzeren hekken van den pubiieken weg te
doen afscheiden muren langs tuinen aan dsn openbaren weg ge
legen ziet meu nergens meer ook zijn de terreinen zoodanig af
gebakend dat de tuinen achter de te bouwen huizen komen te
liggen, zoodat het door den heer Oosterhoff geopperde, hierdoor
geheel wordt uit den weg geruimd.
Dc heer Oosterhoff meent dat de vorige Spr. hem niet juist be
grepen heeftde mogelijkheid kan toch bestaan, dat de kooper
van meer dan een perceel, hetzij vóór of naast zijn huis een tuin
wilde aanleggen; die tuin moet dus van den publieken weg wor
den afgescheiden en van daar dat hij heeft voorgesteld dit door
een hek of muur te doen.
De heer Rengers, deelt geheel dc zienswijze van den heer Oos
terhoff en gelooft niet dat het in de bedoeling ligt om de be
schikbare ruimte aan de straat enkel door huizen te doen innemen.
De heer Westenberg zegt, dat ill dit geval bet door de bouw
commissie toch wenschelijk is geacht, de afscheiding dezer tuinen
door een hek te doen plaats hebben.
De heer Oosterhoff na de gegeven inlichtingen de overtuiging
erlangd hebbende, dat dc bouwcommissie de zaak van alle kan
ten bekeken heeft, wil zijn voorstel niet verder doordrijven, doch
doet de vraag of het niet beter zoude zijn achter het woord ge
vels „en zijmuren" in tc lassehen
Bij hoekhuizen kan zich het geval voordoen dat een gedeelte
onbebouwd wordt en dit zou dan onafgescheiden blijven liggen.
De heer Snringar vraagt of het ook noodig is, dat het in dit
art. voorkomend woord „bebouwd" eenige nadere omschrijving
onderga en bepaaldelijk worde uitgedrukt, dat een gebouw op het
terrein zal behooren te worden gesticht. Tiet woord bouwen heeft
een algcineener beteekenis, dan die van huizen stichten.
Dc Voorzitter zegt dat de terreinen ter bebouwing worden
uitgegeven eu dat men alzoo wel degelijk raag aannemen dat liet
de bedoeling i9 om daarop huizen te stichten.
De heer Jongsma geeft te kennen, dat dc heer Suringar op
lossing van zijne bezwaren omtrent het woord bebouwd zal vin
den, in sub 4o. van het voorstel daar wordt gelezen bouwkun-
dige voorwaardenT\anneer men dus floor „bouwen hier op
deze plaat3 wilde verstaan bouwen van kool" of „bouwen can boo-
nendan moest ter aangehaalde plaatse gelezen worden „land
en tuin- of bosehhonwkundigc voorwaarden."
Art. 11, zoomede art. 12 worden hierop zonder hoofdelijke
stemming, onveranderd vastgesteld.
Art. 13.
De heer Attema acht de laatste bewoordingen „hoedanig ech
ter haar niet bekend zijn" in verband beschouwd met art. 1542
van het burgerlijk wetboek, als geheel overbodig.
Het eerste gedeelte. „De gemeente zal niet verpligt zijn tot
vrijwaring van verborgene gebreken van de te verkoopen percee
len" maakt volgens zijne meening, de laatste zinsnede van'tart.
niet noodig en deze zoude alzoo kunuen vervallen, waartoe hij het
voorstel doet.
De heer Rengers wil nog verder gaan dan de vorige Spr.
het geheele art. zou volgens zijn inzien kunnen worden geroi-
jeerdin punt 4 wordt gesproken van „bouwkundige voorwaarden
en dat het in behandeling zijnde artikel gcenc voorwaarde van
bouwkundigen aard bevat, zal wel door niemand ontkend kun
nen worden.
De Voorzitter geeft in overweging ora eerst het amendement
van den heer Rengers, als de uitsluiting van het geheele artikel
betreffende, in omvraag te brengen.
De heer Jongsma, wensclit art. 13 gewijzigd, gelijk door den
heer Attema is voorgesteld, te behouden.
Hij stemt den heer Rengers wel toe dat het eene bepaling i9
die in tie op te maken contracten plaats behoort te vinden, doch
hij meent tevens, dat, daar iedereen iets over het, hoofd kan zien
en vergeten, een dugclijksch bestuur dit ook kan doen en dus
bij de op te maken contracten kan vergeten deze bepaling op tc
nemen. Om nu deze mogelijkheid af tc snijden, wenscht hij dit
artikel gewijzigd te behouden er zijn toch onder deze bouwkun
dige voorwaarden, meer bepalingen opgenomen die een ander ka
rakter dragen.
De heer Bruinsma blijft het wenschelijk achten deze bepaling
te behouden.
De heer Rengers is er volstrekt niet tegen om deze bepaling
te behouden, doch acht ze hier niet op hare plaats hij wenscht
ze te hebben opgenomen achter punt 7o. van het voorstel van
Burgemeester en Wethouders en dan zou hij zich met het voor
stel van den heer Attema wel kunnen vereenigen.
De heer de Haan zegt, dat in dc conditiën nog verschillende
andere bepalingen behooren te worden opgenomende ondcrwer-
pelijkc bepaling keurt hij ook zeer goed de koopers hebben al
thans eene aanwijzing, dat gcene gebreken van de aan te bicden
perceelen bekend zijn.
De heer Attema zegt, dat wanneer het denkbeeld van den
heer Rengers opgaat, dan ook art. 16 niet op zijne plaats is,
dat evenmin als art. 13, bepalingen van bouwkundigen aard bevat;
Spr. meent cch er dat aan de gemaakte bedenkingen kan worden
tegemoetgekomen, door de omschrijving van punt 4o. eenige uitbreiding
te doen ondergaan door te vermelden „bouwkundige en andere
bepalingen"; daardoor zou art. 16 ook kunnen blijven bestaan
hij stelt derhalve voor punt 4 te doen luiden: „de uitgifte der
perceelen sub 3o bedoeld geschiedt, onder anderenop de navolgende
bouwkundige en verdere voorwaarden en bepalingen
De heer van Eijsinga geeft, ter wille van eene goede redactie,
in overweging punt 4o te lezen „De uitgifte der perceelen sub
3o bedoeldgeschiedt, onder anderenop de navolgende voorwaarden
en bepalingen van bouwkundigen en anderen aard."
De heer Attema keurt deze omschikking goed.
Dc Voorzitter zegt, dat punt 4o nog niet is geresumeerd,
zoodat ten dezen niet op een reeds genomen besluit behoeft te
worden teruggekomen.
De door dc heerer, Attema en van Eijsinga voorgestelde
wijziging hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt zonder hoof
delijke stemming goedgekeurd.
Vervolgens het voorstel van den heer Attema om de woorden
„hoedanig echter baar niet bekend zijn" van art. 13 weg tc laten,
in stemming gebragt zijnde, wordt hiertoe met algemcene stem
men besloten en art. 13 dienovereenkomstig vastgesteld.
OEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 Januarij 1869.
9
Art. 14.
De heer Bruinsma acht het wenschelijk het woord privaten
te doen vervallen hij zou er voor zijn dat in de voorwaarden
worde opgenomen, dat geene privaten of zinkputten op de aan
te bieden perceelen mogen worden daargestelddeze toeh beder
ven den grond en werken nadeelig op den gezondheidstoestand.
Hij stelt derhalve voor
lo. „het in dit art. voorkomend woord „privaten" te doen
vervallen.
2o. In dc voorwaarden eene bepaling op te nemen, dat geene
privaten of zinkputten mogen worden gemaakt."
De heer Asman ondersteunt dit voorstel.
De heer Rengers is van meening, dat wanneer het 2e gedeelte
van het voorstel van den heer Bruinsma wordt aangenomen, het
woord „privaten", dan zeer goed in dit art. zou kunnen blijven
bestaan; dan toch is men genoegzaam gewaarborgd.
Het le gedeelte \an 't voorstel van den heer Bruinsma, om
het woord „privaten", voorkomende in art. 14 sub b. te doen
vervallen, in omvraag gebragt zijnde, wordt zonder hoofdelijke
stemming goedgekeurd.
De Voorzitter vraagt hierop den heer Bruinsma of hij het
2e gedeelte van zijn voorstel aan art. 14 wenscht toe te voegen.
De heer Bruinsma acht het wenschelijk hiervan een afzonder
lijk art. te maken.
De behandeling van art. 14 wordt daarna weder aangevangen.
De heer Rengers stelt voor eene kleine wijziging in het le
gedeelte van 't art. aan te brengen, door „van wege de gemeente"
te veranderen in „van wege en op kosten van de gemeente",
daar het toch niet alleen de bedoeling is, dat de aan hooging
door van wege de gemeente aan te wijzen personen zal geschie
den, maar dat ook de daarop vallende kosten ten haren laste komen.
Dit voorstel na door den Voorzitter te zijn ondersteund, in
rondvraag gebragt, wordt eenparig goedgekeurd.
Vervolgens wordt door den beer Rengers voorgesteld, het
einde van alinea a te doen lezen „zullen zijn opgetrokken" in
plaats van „zijn opgetrokken".
Deze tusschenvoeging wordt mede met algeraecne stemmen
aangenomen.
De heer Surungar wenscht bet in alinea b voorkomende woord
„privaten", tot het wegnemen waarvan op voorstel van den heer
Bruinsma is besloten, te behoudenhij is het met den heer Ren
gers eens, dat als het 2e gedeelte van 't voorstel van den lieer
Bruinsma wordt aangenomen, daardoor het behoud van dit woord
volstrekt niet schaadt.
Dit voorstel niet oudersteud zijnde, wordt buiten beraadslaging
gehouden.
Het gewijzigde art. 14 wordt hierop vastgesteld.
Alsnu stelt de heer Bruinsma voor, van het 2e gedeelte van
zijn voorstel een artikel te maken en dit als art. 15 in de voor
waarden op te nemen.
De heer Wijbrandi geeft den heer Bruinsma ir. overweging,
zijn art. met de woorden „tot het bergen van faecalc stoffen"
aan te vullen.
De heer BmiüSma zijn voorstel in den aangegeven zin wijzi
gende is hetzelve van den volgenden inhoud
Het is verboden in de perceelen zinkputten aan te leggenbestemd
tot opname van faecale stoffen
Het voorstel hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt hetzelve
zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd en opgenomen onder
art. 15, waardoor de volgorde van de overige artikelen wordt
veranderd.
Bijvoegsel tot de Provinciale Fbieschb Courant.
Art. 16, primitief art. 15, wordt buiten beraadslaging, zonder
hoofdelijke stemming vastgesteld.
Art. 17, primitief art. 16
De heer Rengers is beducht dat dit art. zoo als het nu luidt,
tot moeijelijkheden zal aan biding geven, die hij wenscht te voor
komen. en stelt daarom voor het art. te doen luiden:
„De kooper van elk perceel, moet binnen twee maal vieren
twintig uren, na de gunning van den koop, ten kantore van den
gemeente-ontvanger stortin, eene som gelijkstaande met het bedrag
van 5 procent van den koopprijs" enz.
Dit voorstel door den heer Bloembergen ondersteund zijnde,
wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer van Eijsinga zegt, nog eene bedenking tegen dit
art. te hebben en wel uithoofde daarin gezegd wordt dat de
gestorte gelden wanneer aan alle in de voorwaarden gestelde be
palingen is voldaan, zullen worden lerruggeven
Van dit art. zou het gevolg kunnen zijn, dat de restitutie der
5% in het onbepaalde uitgesteld werd. In het onmiddellijk
voorafgaande art. toch leest men de bepaling, dat, wanneer door
Burgemeester en Wethouders zulks noodig wordt geacht, de
eigenaren het aanbrengen van toestellen tot publieke verlichting
moeten gedoogen. Dit is dus een der bepalingen voorkomende
in de hier gestelde voorwaarden, waaraan de koopers zich heb
ben te houden en waarvan de restitutie der storting afhankelijk
wordt gesteld. De noodzakelijkheid van het aanbrengen van
verlichting, hier en daar, kan wellicht eerst blijken in een ver
verwijderd tijdstip. Tot hoe lang zal dan de restitutie kunnen
worden verschoven
Spr. wenscht alzoo hier een vasten termijn aan te nemen, als
weerslag op art. 7 en stelt als araendement voor te lezen achter
de woorden heeft voldaanuiterlijk na ajloop van het tijdperk
van vier jaren bij art. 7 bedoelt
l)e heer Attema acht liet door den heer van Eijsinga voor
gestelde, ter bereiking van het doel, minder geschikt en stelt
daarom voor de zinsnede tc wijzigen in dier voege dat, „wan
neer hij aan alle in deze voorwaarden gestelde bepalingen, „voor
zoo ver van hem afhankelijk, heeft voldaanenz.
De heer van Eijsinga kan niet geheel instemmen met het
araendement van den heer Attema, dat ontoereikende is bij al
die bepalingen of voorwaarden, welke van de zijde der eigenaars
in een gedoogen of iets niets te doen bestaan. Hij blijft voor
't oogenblik nog hechten aan zijn eigeu amendement, dat door
hem nader wordt toegelicht en dat de strekking heeft de eige
naren te binden aan het nakomen der voorwaarden binnen vier
jaar, na welk tijdstip hun dan ook de restitutie toekomt.
De heer Rengers kan zich met het amendement van den heer
Attema wel vereenigen; dat van den heer van Eijsinga zou, vol
gens zijn inzien, in de toepassing moeijelijkheden kunnen ople
veren de kooper zou in de 4 jaar aan zijne verplichtingen nog
niet volledig kunnen hebben voldaan en dan zou men niet te
min tot terugbetaling van de gestorte gelden genoodzaakt zijn.
De Voorzitter brengt hierop het amendement van den heer
Attema in rondvraag 't welk zonder hoofdelijke stemming wordt
aangenomen.
De heer van Eijsinga doet opmerken, dat hij voor het amen
dement van den heer Attema heeft gestemd, ofschoon bij vreest,
dat de uitdrukking voor zoo ver van hen afhunkelijkde zaak
niet genoegzaam preciseert.
Evenwel daar het amendement van den heer Attema hetzelfde
tracht uit te drukken als door Spr. werd bedoeld, kan het ge
acht worden grootendeels aan zijn bezwaar te gemoet te komen.
Spr. ziet dus van zijn amendement schoon het ondersteund is
af, en trekt het bij dezen in.
3