16
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 6 February 1869.
een gadingmakende niet gekend zijn, dan kan hij een ander last
geven om voor hem de aanvrage te doen deze zal dan van de
noodige lastgeving voorzien moeten zijn.
De heer Attema heeft ook bedenkingen tegen het woord eigen
handig en stelt daarom voor de eerste zinsnede te doen luiden
„De op zegel geschreven en door de gegadigden onderteekende
aanvragen" enz.
De heer Plantenga wil alleen het woord eigenhandig doen
vervallen wat de voorgestelde verandering van „aanvragers" in
„gegadigden" aangaat, daarmede kan hij niet instemmen.
De heer Attema ziet zeer weinig verschil tusschen gegadig
den en aanvragers hij heeft alleen op het oog gehad aan het
art. eenc goede redactie te geven.
liet voorstel van den heer Attema hierop in stemming ge-
bragt zijnde, wordt met 14 tegen 3 stemmen, die van de hecren
Brunger, Bruinsraa en Suringar, aangenomen en art. 2 aldus
gewijzigd vastgesteld.
Art. 3.
De heer Bloembergen zegt, dat in dit artikel termijnen wor
den gesteld, waarop de aanvragen door Burgemeester en Wet
houders, in door hen te houden openbare vergaderingen zullen
worden behandeld die termijnen zijn gesteld met tusschcnruim-
ten van 4 weken. Burgemeester en Wethouders hebben het ech
ter raadzaam geoordeeld, die termijnen te veranderen, waarom hij
namens dat collegic voorstelt art, 3 te doen luiden „De in
art. 2 bedoelde bus wordt geopend en de daarin alsdan voor
handen aanvragen worden behandeld op den 3de, 17de en3lstc
Maart en vervolgens om de veertien dagen tot en met den 30
Junij 1869." enz.
Spr. acht het van belang de gelegenheid te bevorderen dat
nog dit jaar met het bouwen kan worden aangevangen en van
daar het voorstel om de gestelde termijnen tot op de helft iu
te korten.
Dit voorstel wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Plantenga zegt, dat dit art. eenigzins in tegenspraak
is met de toelichting op art. 2volgens 't laatste wordt aan de
belanghebbenden het regt gegeven dat alleen zij bij do opening
van de bus tegenwoordig zijn en 't onderwerpelijke art. bepaalt
eene openbare vergadering.
De heer Bloembergen zegt dat er wel verband bestaat tus
schen het art. en de toelichting de opening heeft plaats in eene
openbare vergadering en de belanghebbenden die dit mogten ver
kiezen kunnen daarbij tegenwoordig zijn.
De heer Plantenga zegt, als men aan de belanghebbenden het
regt geeft dat alleen zij bij de opening tegenwoordig zijn, zulks is
in strijd is met de openbare vergadering, Wel is de memorie van
toelichting geen wet doch men zoude zich daarop kunnen
beroepen.
De heer Rengers merkt den heer Plantenga op, dat de toe
lichting op het artikel niet in de voorwaarden wordt opgeno
men de bedoeling is dat de belanghebbenden in de gelegenheid
zullen zijn, om, des verkiezende, bij de opening van de briefjes
tegenwoordig te kunnen zijn.
De heer Attema stelt alsnog eenc kleine verandering voor in
het reeds aangenomen voorstel van den heer Bloembergen, door
in plaats van „3, 17 en 31 Maart" te lezen: „3 Maart en ver
volgens om de 14 dagen."
Dit voorstel na ondersteund te zijn wordt zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
Het geamendeerde art. 3 zoomede de artt. 4, 5 en 6 worden
achtereenvolgens vastgesteld.
Art. 7.
De heer Oosterlioff meent uit dit artikel op te merken dat
aan de belanghebbenden van de goedkeuring der teekening zal
worden kennis gegeven hij acht het echter wensehelijk, dat, ter
voorkoming van kwade practijken, dezelve van een visum van
goedkeuring worde voorzien en stelt daarom voor achter het in
de 1ste alinea voorkomende woord „goedgekeurd" toe te voegen
„en van het bewijs daarvan voorzien is."
De heer Jongsma geeft in overweging om de in den aanhef
van 't artikel voorkomende woorden „de formele acte" te veran
deren in „de notariële acte."
Voor den waarborg gesteld bij art. 12 dient men toch eene
notariële acte te bezitten, want hypotheek kan alleen bij zoo
danige acte deugdelijk worden gesteld.
De heer Rengers zegt dat dit alleen het geval behoeft te
zijn met pereeelcn die op grondrente worden uitgegeven.
De heer Attema is het in zeker opzigt met den heer Jong
sma eens; hij is ook van meening dat voor het verkrijgen van
den waarborg, waarvan in art. 12 sprake is, eene notariële acte
van overdragt behoort te worden opgemaakt; aan het gemaakte
bezwaar zal echter naar zijne meening kunnen worden tegemoet
gekomen door nóch van notariële, nóch van formele acte te gewa
gen dan laat men het geheel aan het oordeel van Burgemees
ter en Wethouders over en zal door hen naar bevind van zaken
kunnen worden gehandeld. Spr. stelt daarom voor het woord
formele te doen vervallen.
De heer Jongsma geeft hierop te kennen dat wanneer het
amendement van den heer Attema wordt aangenomen, de door
hem geopperde bedenkingen zullen zijn uit den weg geruimd.
liet amendement van den heer Attema hierop ir. rond vraag
gebragt zijnde wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
De heer Jongsma vraagt hierna den heer Oosterhoff eenige
inlichtingen aangaande het door hem gedane voorstel.
De heer Oosterhoff geeft daarop te kennen, dat volgens do
primitieve voorwaarden aan Burgemeester en Wethouders door de
belanghebbenden moeten worden ingezonden, teckeningcn van de
door hen op de aangekochte perocelen te stichten gebouwen;
wanneer nu die tcekeningen worden goedgekeurd zal daarvan
volgens 't in behandeling zijnde artikel aan de belanghebbenden
worden kennis gegeven; ten einde echter de mogelijkheid te
kunnen voorkomen, dat na de goedkeuring in die teekeningen
veranderingen worden aangebragt zou Spr. het wensehelijk ach
ten, dat dezelve ten blijke der goedkeuring, door Burgemeester
en Wethouders worden gewaarmerkt.
De Voorzitter zegt dat de goedgekeurde teekeningen in het
archief worden gedeponeerd.
De heer Westsnberg zou het in dat geval wensehelijk ach
ten, dat bepaald werd, dat de belanghebbenden zich van een
copy der goedgekeurde teekeningen moeten voorzien.
De heer Bloembergen zegt hierop dat volgens do bouwkun
dige voorwaarden, door de belanghebbenden eene teekening
van de door hen te stichten huizen zal moeten worden aango-
bodenwanneer die teekening goedgekeurd is, ontvangen zij
zij daarvan kennis; de teekening blijft in het archief be
rusten. Dit zal echter niet behoeven te verhinderen dat de be
langhebbenden voor zich eene copy der teekening kunnen houden.
De heer Oosterlioff zegt, nu het hem gebleken is, dat de
goedgekeurde teekening in het archief der gemeente wordt ge
deponeerd, zijn voorstel in te trekken.
Het gewijzigde art. 7, zoomede de artt. 8 en 9 worden zon
der verdere beraadslaging vastgesteld.
Art. 10.
De heer Plantenga stelt voor de woorden „grove en vrij gang
baar geld" te roijeren ofschoon dusdanige uitdrukking in koop
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 6 Fcbruarij 1869.
17
en verkoop dikwerf gebezigd wordt acht hij die geheel overtollig.
Dit voorstel niet ondersteund zijnde, wordt buiten beraadsla
ging gehouden.
Art. 11.
De heer Oosterhoff vraagt of het de bedoeling is, dit op 12
November 1869 van de perceelen die op grondrente ziju uitge
geven, die rente over een vol jaar moet worden betaald?
Hij acht het onbillijk dat iemand die in Junij of Julij een per
ceel koopt, reeds op 12 November de rente van een geheel jaar
zal moeten voldoen, daar hij het dan nog maar 4 a 5 maanden
in gebruik beeft gehad.
Het komt hem billijk voor, dat de eerste betaling, maandsge-
wijze geregeld worde, en wel naar het getal maanden waarop
de verkoop voor den 12 Nov. heeft plaats gehad.
De heer Bloembergen zegt, dat men een bepaald tijdstip voor
de betaling der rente heeft aangenomenhet eerst zal dit moe
ten geschieden op den 12 November 1869 hoeveel dan betaald
moet worden daarvan is geen sprakedit zal natuurlijk af
hangen van den korteren of langeren tijd dien het perceel in han
den van den koopcr is.
Do heer Rengers ziet geen onbillijkheid dat de koopers te
gen grondrente reeds den 12 November 1869 een voljiar rents
betalen, vooral met het oog op diegenen die de perceelen tegen
contante betaling koopendeze toch zuilen onverschillig of ze
in Mei, Junij of Julij eigenaar worden, gehouden ziju den 12
November 1869 de helft van den vcrschuldigden koopschat te be
talen.
De heer Bloembergen is geheel van do tegengestelde opinie
van den heer Rengers; het zal toeh eene in 'toog loopende on
billijkheid zijn de aankoopers van perceelen tegen grondrente,
wanneer ze b. v. in Julij eigenaar van de perceelen worden, reeds
den 12 November 1869, de rente over een geheel jaar te laten
voldoen, daar ze slechts een klein gedeelte van dat jaar de per
ceelen in gebruik hebben gehad.
De heer Wijbrandi stelt hierop voor te bepalen dat de koo
pers van perceelen tegen grondrente den 12 November 1870
een jaar rente verschuldigd zullen zijn.
De heer Bloembergen merkt den heer Wijbrandi op, dat reeds
in art. 10 het denkbeeld is uitgedrukt, dat de eigendom in
gaat bij de verteekening der koopacte, in verband waarmede dc
koopers tegen contante betaling dan ook op 12 Nov. 1869 en
12 Mei 1870 boven de alsdan te betalen geregte helft, nog
daarenboven eene rente gerekend van die verteekening af tot aan
de voldoening zullen hebben bij te betalen. Op dien grond zal
ook naar Sprekers inzien de grondrente gerekend moeten worden
te zijn ingegaan op het tijdstip van de verteekening der acte
van overdragt.
De heer Wijbrandi ziet hierna van zijn voorstel af.
De heer Rengers zegt dat wanneer de bewering van de vorige
Sprs. opgaat, dc koopers van perceelen tegen contante betaling
bij die welke tegen grondrente koopen in minder gunstige
positie zullen zijn evengoed als aan de laatsten behoorde dan
ook aan de eersten eene vermindering van het door hen ver
schuldigde, naar gelang van het aantal maanden dat ze in 't bezit
van den grond zijn, moeten worden toegestaan.
De heer Jongsma is het geheel met den heer Rengers eens
hij voor zich ziet ook geen onbillijkheid dat de koopers tegen
grondrente, den 12 November 1869 de rente van een geheel
jaar moeten voidoeD. Dit bezwaar is toch zoo groot niet, het
drukt slechts voor ééns en de koopers weten het, wanneer zij
den koop sluiten. Bovendien zal men door de bewuste bepaling
in den zin op te vatten, door den heer Rengers aangegeven,
zeer eene ordelykc administratie bevorderen.
De heer Bloembergen meent dat de beschouwing van beide
laatste Sprs. niet juist is. De uitgifte tegen grondrente zou naar
zijn oordeel zeer goed vergeleken kunnen worden met het lee-
tien van geld iemand toeh die een kapitaal opneemt om daar
van jaarlijks op een bepaald tijdstip eene zekere rente te be
talen, betaalt immers op het tijdstip waarop de rente het eerst
verschijnt, naar gelang van het aantal maanden dat hij van het
kapitaal genot heeft gehad. Wanneer nun b.v. met 12 Mei
eenc som opneemt om daarvan jaarlijks op den 12 November
de verschuldigde interest te betalen, zal men op den eersten
verschijndag der rente, de helft daarvan behoeven te voldoen en
vervolgens jaarlijks de geheele rente. De koopers tegen grond
rente zullen dus volstrekt in geen gunstiger positie zijn dan de
kooper3 tegen kontante betaling. Voor genen gaat met de ver
teekening der koopacte de verpligting tot betaling van grond
rente in, evenzeer als voor dezen die tot bijbetaling van rente
van de later op de daarvoor aangewezen tijdstippen te voldoene
koopsom.
De heer Düparc vindt het ook onbillijk om op den 12 Novem
ber 1869 een vol jaar rente te vorderen, te meer omdat de
Raad zelf eerst met 3 Maart de gelegenheid opent om gronden
in eigendom te verkrijgen en de koopers dus in de volstrekte
onmogelijkheid zullen zijn geweest één jaar voor het gestelde
tijdstip in 't bezit van den grond te geraken.
De heer van Sloterdijck is het volkomen met den heer Bloem
bergen eens; hij heeft dc bedoeling niet anders opgevat, dau
dat op den 12 November door de koopers tegen grondrente,
zooveel rente zal moeten worden betaald, als waartoe het getal
maanden dat het gekoehte in hun bezit is geweest, hun verpligt,
't geen ook allezins billijk mag worden geachtwijziging van het
artikel acht hij derhalve onuoodig.
De heer Suringar is hetzelfde gevoelen toegedaan wanneer
toch de stelling van de heercu Rengers en Jongsma doorging,
zouden ook zij, die eerst in 1S70 of nog later als koopers mog
ten worden aangenomen, de rente evenzeer van den 12 Novem
ber 1868 af moeten aanzuiveren. Zij (de koopers) hadden zich
immers ook eerder kunnen aanmelden.
De heer Jongsma is op grond van art. 101 van de wet van
3 Prcmuire an VII, de thans nog geldende wet op de grond
belasting, van oordeel dat bij dit art. eene bepaling dient te
worden opgenomen, om te verhoeden, dat de koopers tegen
grondrenten (route fencierc) geen gebruik maken van hun regt
van aftrek (rctcnue) hun bij die wet gegeven voor het geval dat
niet het tegendeel is bedongen. Hij meent althans het aange
haalde art. hetwelk hij voorleest, in verband met art. 98 aldus
te moeten opvatten, en zoude gaarne daarover hooren het advies
van de beide specialiteiten in belastingzaken en belastingwetten,
welke deze vergadering het geluk heeft in haar midden te zien.
De heer Westenberg zou uit de wet op de grondbelasting
afleiden dat, wanneer hieromtrent geene bijzondere bepaling wordt
gemaakt, de gemeente voor de voldoening van de grondbelasting
voor zoover de ongebouwde eigendommen betreft, aansprakelijk
blijft.
De heer Rengers zegt den heer Jongsma dank voor zijne op
merking, waarop bij het ontwerpen der voorwaarden niet is ge
let ook hij is van gevoelen, dat omtrent dit punt in dc voor
waarden een art. behoort te worden opgenomen.
De heer Jongsma stelt daarna voor aan de eerste alinea van
art. 11 toe te voegen: „Zonder korting wegens eenige hoege-
r.aamde tegenwoordige of toekomende belasting en dus tot haar
volle bedrag zooals ze in de koopacte is bepaald."
De heer van Sloterdijck heeft tegen de strekking van dit
amendement geen bezwaartegen den vorm daarvan, zoomede