22
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 11 February 1869.
naar liet verslag der zittingen van dezen Raad van 27 February
en van 26 November 1868. „Maar," zoo vervolgen Burgemeester
en Wethouders, „de aanvragen om zoodanige vrijstellingen als
„'twarc nict-ontvankelijk te verklaren omdat in het algemeen
„de risico op de aannemers is overgebragt, zou te ver gaan en
„in sommige gevallen tot onbillijkheid leiden. Ik wcnsch geene
aanvraag van dien aard, om welke reden ook, nict-ontvankelijk
te verklaren, maar elk geval op zich zelf beoordeeld en aan de
billijkheid getoetst te hebben, maar de risico in het algemeen
op de aannemers te doen rusten, ja, dat wil ik, op giond van
het hoofdmotief waarom de gemeente aanbesteedt. Verder be
twisten Burgemeester en Wethouders mijne meening, dat het
schenken van zoodanige remissieti door den Raad voor het ver
volg de aannemers tot vertraging in de oplevering zou leiden,
op grond van het toezigt van gemeentewege op het werk en van
het financiële belang der aannemers bij eene spoedige uitvoering
maar mijnheer de Voorzitter l ik geloof, dat ook het meest naauw-
keurige toezigt het gewenschte effect mist, wanneer de daardoor
geconstateerde vertraging niet het bedreigde gevolg heeft, en
het financiële belang der aannemers, ja ik heb ook altijd ge
meend, dat (lit door eene spoedige uitvoering gediend zou zijn,
doch dc ondervinding leert mij het tegendeelimmers, bijna
ieder werk wordt te laat opgeleverd en ik maak hieruit de ge
volgtrekking, dat de aannemer niet altijd bij eene spoedige uit
voering financieel belang heeft en dat dit laatste ook van an
dere omstandigheden afhankelijk kan zijn, b. v. overvloed of
schaarschte van werkvolk, en moet nu de aannemer voor eene
spoedige uitvoering hoogere loonen betalen, dan ligt het dunkt
mij voor de hand, dat hij die meerdere uitgaaf vergelijkt met
het bedrag der boete welke hem bij vertraging wacht, maar dan
is de keus voor hem ook niet moeijelijk zoodra hij op grond van
antecedenten vooruitzigt heeft op vrijstelling. Ten slotte erken
nen Burgemeester en Wethouders de raocijelijkheid om dc juiste
grens te stellen, waar het verzuim den aannemer moet worden
toegerekend, wa&r niet, en zeggen, dat, wanneer men om die
moeyelijkheid te ontkomen de boete onvoorwaardelijk ging vor
deren, het remedie erger dan dc kwaal zou zijn als dit eene
bestrijding is van mijn gevoelen, dan ben ik verkeerd begrepen
liet on voorwaardelijk vorderen van de boete wensch ik volstrekt
niet en heb hiervan dan ook duidelijk doen blijken in (le zitting
van 27 February 1868 door het noemen van omstandigheden
welke doorgaans tot vrijstelling kunnen leiden, en het stellen
van de juiste grens van aansprakelijkheid, van een regel die voor
ieder geval zou passen, acht ik niet slechts moeijelijk, maar ge
heel onmogelijk doch ik beweer, dat men zeer goed een nlge-
raeene maatstaf kan aannemen en daarnaar elk bijzonder geval
bcoordeelen. En wanneer ik nu terug kom op het beginsel
waaromtrent we eenstemmig zijn, dat lil. zooals in het rapport
staat, geene vrijstelling van boete moet worden verleend, dan
wanneer de aanspraak daarop op afdoende wijze is gebleken, dan
merk ik al dadelijk op, dat deze lormule mij te streng is, om
dat zoodanige evidente aanspraak alleen op de wet of op over
eenkomst zou kunnen rusten, en dat ik ze liever aldus lees, „dat
„de billijkheid daarvan op aannemelijke gronden steunt en
voor het bestaan nu dier billijkheid kunnen algemeone regelen
worden gesteld, waaraan ieder geval kan worden getoetst; zoo
zal b.v. wanneer men in aanmerking neemt, dat het hoofdmotief
waarom de gemeente aanbesteedt is, de risico te ontgaan, deze
steeds voor rekening van de aannemers komen en wanneer ver
traging in de oplevering het gevolg is van weersgesteldheid, den
aard van het terrein, van den grond of van andere omstandig
heden welke de risico uitmaken, dan bchooren deze geene rede
nen van vrijstelling van boete zijn, evenmin wanneer de vertra
ging veroorzaakt wordt door nalatigheid van onder-aannemers of
leveranciers met welke de aannemer contracteert, omdat deze
de keus heeft der personen met welke bij overeenkomsten sluit
en dus over hunne uitvoering tegenover den aanbesteder verant
woordelijk is; daarentegen kan in het algemeen de billijkheid
tot vrijstelling leiden wanneer het oponthoud gevolg is van eene
daad of nalatigheid der gemeente of van een haver ambtenaren
of van de opstandigheid b.v. dat een terrein waarop de aanne
mer moet werken buiten zijn toedoen niet tijdig voor hem be
schikbaar is. Ik beweer niet, dat bij het aannemen van deze
regelen onbillijkheid onmogelijk zal zijn, maar geloof ook, dat
deze meer het gevolg is van den maatregel zeiven dan van zijne
toepassing wil men ze ontkomen of verminderen, men verlengo
over het geheel de termijnen voor de uitvoering toegestaan, men
verrnindere het bedrag der bedreigde boete of stelle ze met een
maximum of minimum, of zoeke een ander middel van contrainte
of eindelijk men stelle bij ruimer termijn eene premie voor vroe
gere oplevering daarvoor in de plaats.
En wat nu het ondcrwerpelijke voorstel betreft, ik zal mij
daarmede vereenigen doch niet geheel op dezelfde gronden
waarop het advies van Burgemeester en Wethouders steunt; de
Architect, naar wiens berigt Burgemeester en Wethouders ver
wijzen, verklaart alle de door de adressanten bijgebragte motieven
gegrond omtrent het eerste kan ik mij met dat oordcel niet
vercenigen, immers het luidt: „dat adressanten bij de aanbeste
ding niet hadden gedacht, dat de werken van zoodanigen omvang
„waren, als bij de uitvoering is gebleken, en met de daaruit
„voortvloeiende werken buiten bestek", dus ze beroepen zich
daarop, dat ze het bestek niet goed hebben gelezen, eene omstan
digheid die zeker wel nimmer tot kwijtschelding zal kunnen lei
den, en in de tweede plaats op buitenwerk, waaruit naar 44
der ulgemeene voorwaarden geene aanspraak op verlenging van
den termijn ontstaat. Maar (1e overige motieven der adressanten
regtvaardigen mijns inziens eene gedeeltelijke kwijtschelding omdat
de aannemers onverpligt het gerief der ingezetenen in dc uit
voering der noodige vergravingen hebben bevorderd en dat in
een tijd waarin wegens de buitengewone droogte en warmte
zoodanige vergravingen zeker lastige en alligt schadelijke gevol
gen hadden kunnen hebben.
De heer Westenberg zou zich na 't aangevoerde van denbeer
van Sloterdijck, met het voorstel van den heer Gorter, om de
aannemers geheel van de betaling der boete te ontheffen kunnen
vereenigen.
Aangezien toch de door adressanten opgegeven motieven, dat
zij in 't belang van de gemeente de werken hebben vertraagd,
door den gemeente-architect worden erkend, ucht Spr. het billijk
voor dit geval geene boete hoegenaamd te heffen en vindt hij
alzoo redenen om het voorstel van den heer Gorter te onder
steunen.
l)e Voorzitter merkt den heer Westenberg op dat door den
heer Gorter nog geen voorstel tot het verleenen van geheele
vrijstelling van boete is gedaan.
De heer Gorter zegt hierop, dat hij alleen heeft te kennen
gegeven, dat hij zich tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het verleenen van gedeeltelijke vrijstelling van
boete zal verklaren.
Het staat bij hem vast dat waar van geen overtreding van
de zijde der aannemers sprake is, daar ook gecnerlei boete kan
worden toegepast.
Wanneer derhalve het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders wordt verworpen, zal hij voorstellen volledige kwijtschelding
van boete te verleenen.
De heer Westenberg stelt hierop voor de aannemers van de
betaling der hen opgelegde boete geheel vrij te stellen.
Dit voorstel wordt door den lieer Gorter ondersteund.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 11 February 1869.
28
De lieer van Sloterdijck merkt op, dat wel is waar door Bur
gemeester en Wethouders is erkend, dat de aannemers dc ont-
gravingen van de tocvoerriolcn, in 't belang van het publiek
niet gelijktijdig hebben aangevangen, doch bestaat er bij hem twijfel,
dat al was dit geschied, de aannemers dan toch niet aan het
beloopen van eenige boete zouden zijn ontkomen.
De heer Westenberg zegt, dat hij veronderstelt dat de wijze
van ontgraving heeft plaats gehad in overleg met en onder voor
kennis van den Architect en dat er alzoo in dezen met ge
meenschappelijk overleg is gehandeld. Bovendien is het voor
gestelde cijfer van J 140 niet gemotiveerd ook uit dien hoofde
kan hij daaraan zijne goedkeuring niet schenken.
l)e heer Asman merkt op, dat als grond voor het verleenen
van vrijstelling van boete in dezen wordt aangenomen, dat de
onlgravingen in 't belang van het publiek niet gelijktijdig zijn
aangevangen. Dit kan even goed in 't belang van de aan
nemers zijn geweest c-n raogt dit het geval zijn, dan is hij er
tegen aan hen geheele vrijstelling van boete te verleenen.
Geen der leden over deze zaak verder het woord verlangende
wenseht de Voorzitter nog mede te deelen, dat hij zich met
het voorstel van den heer Westenberg niet kan vereenigen de
zomer var. het jaar 1868 heeft toch ontegenzeggelijk de uit
voering van dc door adressanten aangenomen werken in de hand
gewerktandere omstandigheden hebben echter den gercgelden
gang van het werk vertraagd en acht hij het daaróm billijk dat
de aannemers voor deze vertraging eene boete van 140 betalen.
Het voorstel van den heer Westenberg hierop in rondvraag
gebragt zijnde wordt hetzelve met 17 tegen 2 steramen, die van
de heeren Westenberg en Gorter, verworpen.
Daarna de conclusie van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in stemming gebragt zijnde, wordt dezelve met 13
tegen 4 stemmen, die van de heeren Gorter, van Eijsinga, Asman
en Jongsma aangenomen en diensvolgens besloten
Aan de adressanten B. J. Kuurstra en G. H. Brouwer, aan
nemers van het werk der demping van de gracht, welke ge-
loopen heeft van het kadastrale perceel sectie C no. 210 af,
tot aan het westeind der Oldehoofster waterpoort, met een ge
deelte der buitengracht, kwijtschelding te verleenen van de boete
door hen beloopen, ter zake te late oplevering van dat werk,
tot een bedrag van vijf honderd gulden (ƒ500).
15. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering van 2S
Januarij jl. ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wet
houders, op het bij Raadsbesluit van 23 December 1868 no.
4/3i in hunne handen gestelde adres van L. L Ilosbach en P.
Jansma, aannemers van de inrigting der oude Manége c. a. tot
lokaal voor het onderwijs in dc gijmr.astiek in deze gemeente,
verzoekende kwijtschelding te mogen erlangen van de door hen
beloopen boete, ten bedrage van 75, ter zake 15 dagen te
late oplevering van vorenomschreven door hen aangenomen werk.
De heer vail Sloterdijck kan zich met de conclusie van het
voorstel om geheele kwijtschelding van boete te verleenen wel
vercenigen, omdat na de uitbesteding van het werk cn nadat
daarmede een aanvang was gemaakt een gebrek aan het gebouw
is ontdekt, hetwelk noch door de gemeente, noch door den aan
nemer kon worden voorzien waardoor de aannemer werd belet
te werken en genoodzaakt op dc herstelling daarvan te wachten.
De conclusie van het voorstel hierop in rondvraag gebragt
zijnde, wordt dezelve met algemeene stemmen aangenomen en is
derhalve besloten
Aan de adressanten L. L. Hosbach en P. Jansma, aannemers
der inrigting van de oude manége c. a. tot een lokaal voor het
onderwijs in de gymnastiek in deze gemeente, kwijtschelding te
verleenen van de door hen, ter zake te late oplevering van dat
Bi/voegsel tot ds Provinciale Fbiksche Courant.
werk, beloopene boete, ten bedrage van vijf en zeventig gulden.
16. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering
van den 28 Januarij jl. ter tafel gebragte voorstel van Burge
meester en Wethouders, met betrekking tot de in dienst stelling
vau eeue nieuwe brandspuit, de verdeeling en plaatsing van de
bestaande spuit no. 1 en de tengevolge daarvan noodzakelijke
wijziging der verordening regelende de brandweer.
De Vergadering, zich met de conclusie van het voorstel veree-
uigende, besluit buiten beraadslaging:
lo. a. De in 1868 voor rekening der gemeente aangeschafte
nieuwe brandspuit wordt geplaatst op, of zooveel mogelijk nabij
de plaats thans voor de bestaande spuit no. 1 aangewezen.
b. Het voor de spuit, no. 1 aangewezen personeel, wat de pomp-
gastcn aangaat, voor zoover die niet op Camstraburen of Olde-
galileën wonen, wordt, van de in dicnststelling der nieuwe spuit
af, gerekend bij die spuit te behooren.
2o. a. De bestaande spuit no. 1 wordt verdeeld en het eene
gedeelte daarvan op Camstraburen en het andere gedeelte op
Oidegalileën geplaatst.
b. Het personeel bij elk gedeelte der sub a bedoelde spuit
zal bestaan uit
Twee directeuren,
Twee pijphouders,
Een korporaal en
Zooveel pompgasten als het collcgie brandmeesters noodig zal
oordeelen.
3o. De verordening regelende de brandweer in deze gemeente
wordt gewijzigd in voege als is omschreven in het volgend besluit
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Overwegende dat er noodzakelijkheid bestaat tot wijziging der
verordening regelende de brandweer in die gemeente,
Besluit:
De artikelen 9, 10 en 41 der verordening regelende de brand
weer in de gemeente Leeuwarden, vastgesteld den 24 Januarij
en 2 5 Julij 1861, gewijzigd den 14 Junij 1866, worden gewij
zigd cn nader vastgesteld als volgt
Art. 9.
Het beheer over de brand-bluschmiddelen en het bestuur bij
de aanwending van dezen, wordt opgedragen aan een collegie
van brandmeesters.
Dit collegie bestaat uit
a. Een' opper brandmeester
b. Een genoegzaam getal brandmeesters evenredig aan het
aantal brandspuiten, te weten voor elke spuit uit eene zuig
en perspomp, ieder van twee cylinders voorzien, bestaande, 3
brandmeesters en voor iedere enkele spuit met zuig- en persver
mogenvoorzien van een of twee cylinders, 1 brandmeestervoor
zoover daarin niet op andere wijze door het collegie van brand
meesters t bij reglement van ordewordt voorzien.
Art. 10.
Elke spuit uit eene zuig- en perspomp, ieder van twee cylin
ders voorzien, bestaande, zal bediend worden door:
a. Vier directeuren
b. Twee pijphouders
c. Twee korporaals en
d. Zooveel pompgasten als het collegie brandmeesters noodig
zal oordeelen.
Elke spuit alleen uit eene zuig- en perspomp, ieder van een
of twee cylinders voorzien, bestaande, door
a. Twee directeuren
b. Twee pijphouders
c. Een korporaal en
d. Zooveel pompgasten als het collegie brandmeesters noodig
zal oordeelen.
7