64
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
de publiek verkochte vastigheden hebben opge'oragt, ingevolge
het door sommige koopers geuite verlangen om den geheelcn
koopschat in eens te voldoen. Daar tegenover wordt onder
hoofdstuk V, art. 8 der uitgaven, in uitgaaf gesteld eene som
ƒ2650 voor kosten ter zake den verkoop van gebouwde en on
gebouwde eigendommen.
Nu rijst bij Spr. de vraag of in dit geval niet de gewone
uitgaven worden belast met ecne buitengewone uitgaafdie aan
gewend is moeten worden ter verkrijging van het kapitaal, waar
door men tot eene buitengewone aflossing van schuld kan ge
raken
Spr. keurt do buiteDwone aflossing van schuld goed, docb
vindt het ongeraden zulks te doen tot zoodanig bedrag, dat
daardoor de gewone uitgaven, zij het ook indirect, worden be
zwaard, waarom hij er voor is het bedrag van het voor buiten
gewone aflossing aan te wenden kapitaal, uit te trekken tot dat
cijfer, 't geen na aftrek van de kosten op den verkoop gevallen,
zuiver resteert en die zuivere opbrengst mede onder het in be
handeling zijnd artikel in ontvang te stellen.
Bovendien heeft Spr. nog een bezwaar tegen de omschrijving
van den uitgaafpost, omdat welligt, ook bij beoordeeling door
hoogere autoriteit, het vermoeden kan ontstaan, dat de gemeente de
kosten voor den onderwerpelijken verkoop gemaakt, voor hare
rekening heeft genomen, 'tgeen toch werkelijk niet het geval
is. Burgemeester en Wethouders bedoelen dan ook bier met het
woord „kosten" enkel de strijk- en verhoog gelden. Hij zou dus
liever zien dat het art. werd omschreven als „strijk- en verhoog-
gelden, betaald bij en ter zake van den verkoop var. gebouwde
cn ongebouwde eigendommen." Spr. gelooft dat daardoor alle
bedenkingen worden weggenomen.
De heer Bloembergen meent, dat de wijze waarop het voor
buitengewone aflossing te bestemmen bedrag is aangebragt, geheel
overeenstemt met die, daarvoor door den vorigen Spr. aangevoerd
en dat die Spr. zeker door ecu misverstand tot het door hem
gesprokene is geleid.
Onder afd. 2, art. 1, wordt, wegens opbrengst van verkochte
gebouwde en ongebouwde eigendommen, aangebragt de onzuivere
opbrengst van dien verkoop, ten bedrage van ƒ36,489, terwijl
onder hoofdstuk V, art. 8, der uitgaven, in uitgaaf wordt gesteld
eene som van 2650, zijnde het bedrag der kosten op dien ver
koop gevallen. Wanneer men nu het bedrag der uitgaven van
dat der ontvangst aftrekt, dan schiet er eene som van f 33,839
over, om aan te wenden tot delging van buitengewone schuld.
Daarvan is onder hoofdstuk VIII, afd. I, art. 1, eene som van
ƒ33,000 tot het beoogde doel aangewezen, makende, met het reeds
bij de vaststelling der begrooting op dat art. aangebragte, uit
andere inkomsten te hoeden bedrag van ƒ4000, eene som van
ƒ37,000. Vorige Spr. zeker zal vermoedelijk door de overeenstem
ming tusschen laatstgenoemd cijfer en het daaraan vrij nabijkomend
onzuiver bedrag der opbrengst van den verkoop der vastigheden,
zoover die nu betaalbaar was, tot de verkeerde opvatting zijn ge
komen, dat deze in haar geheel, zonder aftrek der strijk- en ver-
hooggelden, en ulzoo tot een te hoog bedrag ter bestrijding eener
buitengewone aflossing zou worden aangewend. Het tegendeel i3
waar. Er wordt uit de opbrengst nog ongeveer J 800 minder
tot die aflossing besteed, dan na aftrek der kosten beschikbaar
blijft. Dit geschiedt om bij een effen cijfer te blijven het over
schietende, waarvan de noodigc aanteekening wordt gehouden,
kan bij eene volgende beschikking over later nog te ontvangen
koopsommen, dan mede in rekening worden genomen.
Wat de bedenking tegen de omschrijving van den post voor
kosten op den verkoop gevallen aangaat, daarop wenscht Spr. bij
de behandeling van 't betrekkelijk artikel terug te komen.
De heer Suringar heeft tegen de omschrijving van den uit
gaafpost voor kosten op den verkoop gevallen, dezelfde beden
kingen als de heer Attema, doch stuit tevens op het hoofdstuk
waaronder die uitgaaf wordt aangebragt. Hoofdstuk V toch wijst
aan de kosten van onderhoud der gemeente-eigendommen en de
wegens dezelve verschuldigde lasten. En daar nu toch de kos
ten, gevallen op den verkoop, wel niet onder die van onder
houd noch onder die van verschuldigde lasten kunnen worden
gerangschikt, meent Spr. dat deze uitgaaf niet onder dit hoofd
stuk kan worden aangebragt.
Hij zou ze liever wcnschen te bestrijden uit de buitengewone
middelen.
De heer Bloembergen merkt op dat dit art. thans niet aan
de orde is bij de behandeling van de uitgaven zal men er op
kunnen terugkomen.
Hoofdstuk V, afd. II, art. 1 der ontvangsten wordt vervolgens
zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Alsnu wordt overgegaan tot de behandeling der uitgaven.
Hoofdstuk I, afd. I, art. 12 cn hoofdstuk III, afd. VI, artt.
6, 8 en 12 worden achtereenvolgens buiten beraadslaging, zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
Hoofdstuk III, afd. VI, art. 13.
De heer vail Sloterd|jck vraagt of de onder dit artikel aan
gebragte kosten voor mcubclair in de burger dag- en avondschool,
zoomede die van 't volgend artikel in de school voor lager cn
meer uitgebreid lager onderwijs, niet zouden behooren tc worden
gebragt onder hoofdstuk VII, afd. II, art. 9
Hij meent dat dit de post is waaruit dergelijke uitgaven be
hooren te geschieden.
De heer Bloembergen geeft te kennen, dat bij het reeds vroe
ger genomen, doch in deze vergadering weder ingetrokken besluit,
de uitgetrokken posten onder dezelfde artikelen voorkwamen en
ook teregtmen beschouwde ze als uitgaven in verband staande
met die van eerste aanleg of inrigting der bedoelde scholpn niet'
als die van onderhoud. Het is hier eene primitieve aanschaffing
van raeubelair, waarvan de kosten, ware men in «Ie gelegenheid
geweest dit werk gelijktijdig met den aanbouw der scholenaan tc
besteden, zeker met de kosten hiervan, als voor oen buitengewoon
werk strekkende, zouden zijn aangemerkt. Daarom heeft men
geineend, ze nu ook onder deze afdeeling, die voor soortgelijke
werken bestpmd is, te moeten aanbrengen.
Voor 't overige merkt Spr. nog op, dat ook ter bestrijding der
kosten, buitengewone inkomsten worden dienstbaar gemaakt.
Artt. 13 en 14 worden hierna zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd.
Art. 15.
De heer van Sloterdijck vraagt of het onder dit artikel uit
getrokken bedrag niet behoort voor te komen onder art. l/van
hoofdstuk IV, alwaar reeds tot dat einde een post voor memorie
is uitgetrokken P
De heer Bloembergen erkent dat deze vraag gegrond is het
was hem ontgaan dat hiervoor een' memorie-post bestond de
zelfde opmerking zou welligt ook bij heeren Gedeputeerde Staten
gerezen zijn, waarom hij namens Burgemeester en Wethouders
voorstelt, dezen post hier te doen vervallen en bij verdere Ipehan-
dcling, het bedrag in uitgaaf te stellen onder hoofdstuk IV, art. Ij.
Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten.
Art. 16, nu 15, wordt vervolgens buiten beraadslaging goed
gekeurd.
Alsnu stelt de heer Bloembergen voor onder hoofdstuk IV,
art. 1 f, onder geringe wijziging der omschrijving, uit te trekken
650 en het totaal van gemeld hoofdstuk en artikel met dat
bedrag te vermeerderen.
Buiten beraadslaging wordt daartoe besloten.
Hoofdstuk V, art. 8.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
65
De heer Süringar komt alsnu terug op zijne, reeds bij de
behandeling der ontvangsten, gemaakte bedenking, dat dit artikel
liier niet op zijne plaats is. De ontvangsten ter zake den ver
koop van de eigendommen worden verantwoord onder de buiten-
gewone, waarom hij het, ter wille van consequent te zijn, ook
noodig oordeelt dat de uitgaven uit de buitengewone middelen
worden bestreden.
Wordt zijne opmerking door de vergadering gegrond bevonden,
dun zou, in verband daarmede levens het aangevoerde door den heer
Attema, aangaande de omschrijving van den post in overweging
kunnen worden genomen.
De heer Bloembergen kan niet ontkennen, dat cr wel eenige
bedenking bestaat om de ondervvcrpelijke uitgaaf onder dit hoofd
stuk aan te brengen; men is er toe geleid omdat onder art. 6,
kosten vallende op verpachtingen worden verantwoord en het
dus rationeel scheen, ook die op den verkoop vallende onder
dit hoofdstuk in uitgaaf te stellen.
Spr. ontkent echter de juistheid der opmerking van den vorigen
Spr. dat het hier niet de kosten van onderhoud enz. betreft,
waarom hij aan hem de vraag doet, of hij tot dat einde een an
der artikel op het oog heeft Zoo niet, dan meent Spr. dat
het beoogde doel het best kan worden bereikt door aan hoofd
stuk IX ecne nieuwe of IVe afdeeling toe te voegen, waartoe
hij het voorstel doet en tevens om het onder hoofdstuk V, art.
8 te roijeren.
Hiertoe wordt buiten hoofdelijke stemming besloten.
Hoofdstuk VIII, afd. I, art. 3b en afd. III, artt. 3 en 6 worden
achtereenvolgens buiten beraadslaging goedgekeurd.
Hoofdstuk IX, Afd. IV, art. 1.
De heer Attema stelt alsnu voor de omschrijving van den on
der dit artikel aan te brengen post te doen luiden
„Strijk- en verhooggelden betaald bij- en ter zake van den
verkoop van gebouwde en ongebouwde eigendommen."
Nadat dit voorstel ondersteund was en nog eene kleine woor
denwisseling tusschen de hoeren Bloembergen en Attema had
plaats gehad, is het buiten hoofdelijke stemming goedgekeurd,
zoomede de tengevolge van de aanbrenging van dit artikel noo
dig zijnde verhooging van het totaal bedrag van hoofdstuk IX.
Hoofdstuk XI, art. 1 en vervolgens het gewijzigde ontwerp
besluit met memorie van toelichting worden buiten beraadslaging
cn zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd, zoodat is besloten,
vast te stellen het volgend besluit
De Raad der gemeente Leeuwarden,
Gelet op zijn besluit van den 8 Mei 1869, no. 17a/32, tot
wijziging der begrooting van de inkomsten en uitgaven dier ge
meente, voor het dienstjaar 1869
Gezien de resolutie van heeren Gedeputeerde Staten van Fries
land, dd. 21 Mei 11. no. 17
Overwegende dat er noodzakelijkheid bestaat in voormelde be
grooting eenige meerdere wijzigingen aan te brengen dan bij
't boven aangehaald besluit zijn vastgesteld
Gelet op art. 213 der Gemeentewet;
Heeft, voorbehoudens goedkeuring van heeren Gedeputeerde
Staten voornoemd, besloten
Met intrekking van zijn meergemeld besluit, dd. 8 Mei 1869,
no. 17o/32, de gemeentebcgrooting voor het dienstjaar 1869,
vastgesteld bij Raadsbesluit van 14 November 1868 en goedge
keurd door heeren Gedeputeerde Staten, bij resolutie van den 24
December 1868, no. 30, te wijzigen als volgt:
INKOMSTEN.
Hoofdstuk III.
Art. 2. Huur van huizen.
Lett, r, het h uis Bellcvue, lett. L no, 277, aangebragt voor
Bijvoegsel tot de Provinciale Feiesche Courant.
memorieuit te trekken op een bedrag van ƒ400.00, waardoor
het totaal van dit hoofdstuk, begroot op ƒ38,916.405, nader
wordt vastgesteld op ƒ39,316.405.
Hoofdstuk IV.
Onder dit hoofdstuk aan te brengen
Art. 14. Schenking van het Sint Anlhonij Gasthuis te Leeu
warden, ter tegemoetkoming in de uitgaven der gemeente over
1869, voor verpleging van behoeftige krankzinnigen ƒ1000.00.
Dientengevolge het totaal van dit hoofdstuk, primitief vastge
steld op ƒ73,565.15, nader te bepalen op ƒ74,565.15.
Hoofdstuk. V.
Afdeeling I.
Art. 1. Geldleening ter bestrijding der uitgaven voor buiten
gewone werken, vastgesteld op ƒ48,000.00, tc verhoogen met
ƒ5000 en alzoo het totaal van dit artikel, zoomede dat der le
Afdeeling nader vast te stellen op 53,000.00.
Afdeeling II.
Art. 1. Verkoop van gebouwde en ongebouwde eigendommen,
gesteld voor memorie, uit te trekken op t 36,489.00 en tenge
volge daarvan het totaal der He Afdeeling mede tot dat bedrag
vast te stellen.
In verband met vorenstaande wijzigingen wordt nader vastge
steld het totaal van Hoofdstuk V op ƒ89,489.00 en het totaal
oer inkomsten op 462,238.38.
UITGAVEN.
Hoofdstuk I.
Afdeeling I.
Onder deze afdeeling aan te brengen
Art. 12. Jaarwedde cn tijdelijke vergoeding voor huishuur
van den wachter bij de ijzeren draaibrug over de buitengracht
tegenover de Zuiderwalsteeg ƒ200.00, waardoor het totaal dezer
Afdeeling en van Hoofdstuk I, nu begroot op 17,775.00, komt
te bedragen ƒ17,975.00.
Hoofdstuk III.
Afdeeling. VI.
Art. 6. Ordening van het terrein vóór den kavalleriestal,
gesteld voor memorieuit te trekken tot ƒ3600.00.
Art. 8. Tweede gedeelte der werken tot uitbreiding van het
bebouwde gedeelte der gemeente, begroot op f 17,000.00 te ver
minderen met ƒ4000.00 en alzoo nader te bepalen op 13,000.00.
Art. 12. Voor het maken van eene brug bij Odegalileën, vast
gesteld op ƒ6400.00, te verminderen met ƒ1500.00, cn mits
dien nader vast te stellen op f 4900.00.
Onder deze Afdeeling aan te brengen
Art. 13. Kosten van meubelair in de burger dag- en avond
school J 3700.00.
Art. 14. Als voren in de school voor lager en meer uit
gebreid lagor onderwijsƒ1200.00.
Art. 15. Als voren van eene woning voor den gemeente-
architect en van eene bergplaats van turf voor de armen 7350.00.
Tengevolge daarvan het totaal dezer afdeeling, nu begroot op
ƒ61,190.00, nader vast te stellen op ƒ71,540.00 en dat van
Hoofdstuk III op 167,401.60.
Hoofdstuk IV.
Art. 1 lett. Aan de omschrijving van dit op de begroo
ting voor memorie uitgetrokken onderdeel van art. 1 toe te voe
gen „en van eene bergplaats voor eene brandspuit" en daarna
lett. uit te trekken tot 650.00, waardoor het totaal van dit
hoofdstuk, nu bedragende 5416.00, wordt gebragt op 6066.00.
Hoofdstuk VIII.
Afdeeling I.
Art. Zb, Buitengewone aflossing van schuld, bepaald op
19