66
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
40G0.00, te verhoogen met ƒ33,000.00 en te brengen op
37,000.00.
Dientengevolge het totaal van dit artikel te bepalen op
ƒ43,000.00 en dat van Afdeeling I op ƒ86,015.00.
Afdccling III.
Art. 3. Gratificatiën, vastgesteld op ƒ550.00, te verhoogen
met j 257.00 en alzoo te hepalen op 807.00.
Voorts aan deze Afdeeling toe te voegen
Art. 6. Teruggave aan H. Cremer van de 20 pet. afloopende
korting op zijne jaarwedde over 1869, als leeraar aan de burger
dag- en avondschool ƒ260.00.
In verband hiermede nader vast te stellen, het totaal dezer
Afdeeling op 4765.00 en dat van Hoofdstuk VIII op 90,780.00.
Hoofdstuk IX.
Onder dit hoofdstuk aan te brengen
Afdeeling IV,
Art. 1. Strijk- en verhooggelden bij- en ter zake van den
verkoop van gebouwde en ongebouwde eigendommen J 2650.00.
Voorts tot dat bedrag vast te stellen het totaal van Afd. IV
en nader te bepalen het totaal van Hoofdstuk IX, nu bedragende
ƒ3925.00, op ƒ6575.00.
Hoofdstuk XI.
Art. 1. Onvoorziene uitgaven, aangebragt tot /"7600.00, te
verminderen met ƒ4378.00 en nader te bepalen op ƒ3222.00.
Tengevolge dezer wijzigingen het totaal der Uitgaven nader
va£t te stellen op 462,219.74;
en de Balans der begrooting als volgt
Inkomsten ƒ462,238.38.
Uitgaven - 462,219.74.
Waarschijnlijk batig saldo IS.64.
18. De Voorzitter geeft te kennen, dat het nu, volgens den
oproepingsbrief, aan de orde zijnd voorstel van Burgemeester en
Wethouders, betrekkelijk het in eigendom overnemen van eene
plek gronds gelegen tusschen de buitengracht en het Stations
gebouw der staatsspoorwegen alhier, voorloopig door dat Collcgie
wordt teruggenomen, ten einde hetzelve later gewijzigd den Raad
aan te bieden.
19. Wordt in behandeling genomen de in de vorige verga
dering ter tafel gebragte ontwerp-instructie voor de onderwijzers
aan de gemeentelijke gijmnastiekschool alhier.
De Voorzitter opent de beraadslagingen over de algemeene
strekking dezer instructie.
De 'neer Plantenga heeft eene vraag te doen, die, hoewel niet
de algemeene strekking der instructie betreftende, toch voor de
arlikelsgewijze behandeling behoort te worden uitgemaakt.
Hij vindt namelijk daarin onderscheidene artikelen opgenomen,
die ook in de verordening houdende algemeene bepalingen voor
"t onderwijs aan de gemeentelijke gijmnastiekschool voorkomen.
Hij vraagt is dit wel noodig? Zou men door het weglaten
daarvan de instructie niet aanmerkelijk kunnen bekorten? Vele
van de artikelen der instructie zijn gelijkluidend met die der
verordening en van daar dat hij vraagt of men niet volstaan
kan, blootweg naar de verordening leverwijzen?
De heer Saringar geeft te kennen, dat de Commissie erkent
dat de instructie eenigzins uitvoerig is, doch dat dit met opzet
is geschied, ten einde de instructie, die den werkkring van de
onderwijzers behoort te omvatten, een op zich zelf staand geheel
te doen zijn en zooveel mogelijk het verwijzen nuar de verorde
ning te vermijden.
Tot de artikelsgewijze behandeling overgegaan zijnde worden
de art. 1, 2 en 3, buiten beraadslaging onveranderd vastgesteld.
Art. 4.
De heer Bloembergen merkt op, dat in dit art. gesproken
wordt van een vastgesteld reglement; daarmede zal men zekerde
verordening op 'toog hebben, waarom hij in overweging geeft
dit art. aldus te wijzigen.
De heer Suringar zegt, dat dit ziet op het door de Commissie
vastgesteld huishoudelijk reglement.
De heer Bloembergen geeft hierop te kennen, niet geweten te
hebben dat zoodanig reglement bestond; bij kan daarom in de
redactie van 't art. berusten.
Het art. wordt vervolgens buiten hoofdelijke stemming onver
anderd vastgesteld.
Art. 5.
De heer Duparc stelt voor, om ter vermijding van het parti
cipium, de in dit art. voorkomende woorden daarbij lettende1
te veranderen in „en let daarbij
De heer Suringar ziet het gewigt dier verandering niet in,
doch is er overigens niet tegen.
Het voorstel van den heer Duparc wordt, na ondersteud te
zijn, met twaalf tegen zes stemmen, die van de heeren Asman,
Wijbrandi, Zeper, Hommes, Brunger en Suringar, aangenomen.
Het geamendeerde art. 5 zoomede art. 6 worden vervolgens
zonder verdere beraadslaging vastgesteld.
Art. 7.'
De heer Duparc wensohl, in overeenstemming met den tegen-
woordigen welgevenden stijl, de woorden „zullen mogen"
veranderd te zien in „mogen"
De heer Attema stelt eene andere redactie van dit art. voor
en wel „Het is den onderwijzers verboden de leerlingen oefenin
gen te laten doen, welke der Commissie te gewaagd voorkomen.
De heer Suringar kan zich hiermede vereenigen.
Op (1e vraag des Voorzitters of de heer Duparo ook bij zijn
gevoelen blijft persisteren, geeft laatstgemeldc te kennen, dat hij
zich met de door den heer Attema voorgestelde redactie wel kan
vereenigen.
Art. 7 wordt dienovereenkomstig vastgesteld.
Art. 8.
De heer Attema stelt voor, den aanhef van dit art. te lezen
„De eerste onderwijzer brengt herhaald verzuimen van de les," enz.
Nadat de heer Suringar verklaart had zich hiermede te kun
nen verecnigen, wordt art. 8 aldus gewijzigd vastgesteld.
Art. 9.
De heer Suringar zegt, dat, wil men consequent blijven, ook
dit art. behoord te worden gewijzigd, hij stelt daarom voor het
art. te lezen: le alinea „Hij verwijdert uit de oefenbaan de leer
lingen, die zich" enz.; 2e alinea: „Hij straft met het wegzenden
van de les de zoodauigen, die zich," enz.
De heer Attema, hoewel de door don heer Suringar voor
gestelde verandering goedkeurende, merkt op, dat het 2e lid van
dit art. niet 9trookt met art. 10 van de verordening op het,
gijmnastisch onderwijs, waarin het wegzenden van de les faculta
tief wordt gelaten; in dit art. is het echter imperatief gesteld.
Spr. geeft daarom in overwoging dit art. met de verordening in
overeenstemming te brengen. Naar Spr.'s mceniug raag bij de
instruclio aan den onderwijzer geen uitgebreider magt worden
verleend dan hem bij de algemeene verordening ten deze is
gegeven.
De heer Suringar kat! zich hiermede vereenigen, waarom hij
het 2de lid van zijn amendement intrekt en daarvoor in de plaats
stelt: „Bepaalde ongehoorzaamheid en ernstig vergrijp tegen de
orde kan hij straffen" enz.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Donderdag den 27 Mei 1869.
67
Het, overeenkomstig 't voorstel van den heer Suringar, nieuw
geredactccrde art. 9 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld.
Art. 10.
De heer Bloembergen stelt voor het laatste woord der 2de
alinea „schijnt" te doen vervangen door „voorkomt."
De heer Jongsma verlaat de vergadering.
De heer Suringar is niet tegen de door den hoer Bloembergen
voorgestelde verandering, ofschoon hij meent dat het woord schijnt
nog verder strekt dan „voorkomt."
liet voorstel van den heer Bloembergen, na ondersteund te
zijn, wordt met 10 tegen 7 stemmen, die van de heeren Asman,
Wijbrandi, Zeper, Attema, Hommes, Plantenga en Suringar aan
genomen.
Het gewijzigd art. 10, zoomede art. 11, worden vervolgens
zonder hoofdelijke stemming vastgesteld.
Art. 12.
De heer Duparc is van gevoelen, dat, als men de onderwijzers
oplegt zich bekend te maken met de algemeene verordening voor
de gymnastiekschool in haar geheel, het geheel overbodig is, dit
van eenige bepalingen nog speciaal te vorderen, gelijk aan het
slot wordt voorgeschreven. Het zou ook kunnen strekken, om
de kracht van het voorschrift ten aanzien van andere artikelen
te verzwakken. Hij stelt daarom de weglating van het slot voor.
De heer Suringar geeft te kennen, dat deze bijvoeging door
de commissie volstrekt noodzakelijk is geacht, omdat in die artt.
wordt aangewezen, welke personen tot het bijwonen der lessen
bevoegd of geregtigd zijn.
De heer Bloembergen heeft bedenkingen tegen de lste alinea
wanneer deze op art. 4 der verordening slaat zou hij van de com
missie wenschen te vernemen wat men daarmede op 'toog heeft.
De heer Suringar geeft te kennen, dat de eerste zinsnede op
art. 4 der verordening slaat, alwaar gesproken wordt dat ouders
en voogden door de commissie tot het bijwonen der lessen kun
nen worden toegelaten, mits hunne tegenwoordigheid tot geene
stoornis of belemmering van het onderwijs a inleiding geve.
l)e heer Bloembergen is van meening, dat alsdan de redactie
behoort te worden gewijzigd in dien zin, dat de toegang open is
voor hen tot wier toelating dc onderwijzers door de commissie
gemagtigd zijn.
De heer Suringar ziet volstrekt geen onderscheid tusschen dc
door den vorigen Spr. aangegevenc redactie en die der commissie.
De heer van Sloterdijck is na de discussion van beide vorige
Sprs. van meening, dat het slot van de eerste alinea niet met de
verordening overeenstemt.
Hij zou het daarom beter oordcelen, dat de laatste zinsnede
„of aan wien toegang mag worden verleend," werd vervangen
door„of aan wien door de commissie toegang is verleend.
Dc heer Attema vindt door de gevoerde discussion aanleiding
om voor te siellcn, de tweede zinsnede van den eersten volzin
der eerste alinea te doen luiden „doch openen dcu toegang
„alleen voor hen, wien krachtens art. 4 der algemeene vcrorde-
„ning het regt gegeven is, de lessen bij te wonen."
De heer Suringar merkt op, dat niet van ouders en voog
den gezegd kan worden, dat hun het regt gegeven is dc lessen bij
te wonen. Die bijwoning kan hun, onder zekere voorwaarden,
altoos worden vergund.
Wordt het amendement van den heer Attema aangenomen dan
ontstaat daardoor alligt misvatting.
De heer Attema geeft hierop te kennon, dat zijn amendement
juist stiekt om tweeërlei magtiging iu cénen volzin te om
vatten, zonder dat daarvoor afzonderlijke termen worden gebezigd.
In art. 4 van de algemeene verordening wordt aan sommige
personen zonder eenig voorbehoud, aan anderen onder zekere
voorwaarden het regt van toegang tot de lessen verleend. Bij
dit art. 12 van de instructie wordt den onderwijzers de verplig
ling opgelegd het locaal gesloten te houden en het alleen te
openen voor diegenen welke tot het bijwonen der lessen krach
tens dit art. 12 geregtigd zijn.
Nu zullen dc onderwijzers slechts alleen te onderzoeken hebben
of de personen die zich aanmelden aan dc gestelde voorwaarden
voldoen.
Spr. gelooft dat door de aanneming van zijn araendement wer
kelijk aan de bezwaren tegemoet gekomen wordt.
Het amendement van den heer Duparc, om dc woorden „ten
dezen speciaal met het bepaalde bij artt. 3 en 4," te doen ver
vallen, wordt, na ondersteund te zijn, met 14 tegen 3 stemmen,
(lie van de heeren Asman, Plantenga en Suringar, aangenomen.
Het amendement van den heer Attema ondersteund zijnde,
werden de discussiën daarover geopend.
De heer van Sloterdijck geeft te kennen, dat door dit amende
ment aan zijn bezwaar wordt tegemoet gekomen, doch Spr. heeft
nog een ander bezwaar. In de geheele instructie komt name
lijk geen enkele bepaling voor, dat het locaal, gedurende de les
voor dc Raadscommissie opengesteld is. Ploewel het niet aan
te nemer, is, dat der Commissie den toegang zal worden gewei
gerd, acht Spr. het toch noodzakelijk dat hierin bij de instructie
worde voorzien. Hij zal daarom, zoo niet de heer Attema dit
in zijn amendement wenscht op te nemen, een sub-amendement
hieromtrent voorstellen.
De heer Suringar heeft nog bedenking tegen het amendement
van den heer zUtema; hij wenscht onderscheid gemaakt te heb
ben tusschen hen die tot het bijwonen der lessen geregtigd zijn
en hen aan wie de toegang voorwaardelijk kan worden verleend,
tusschen hen die moeten en hen die mogen worden toegelateu.
De heer Attema vult, naar aanleiding van de opmerking van
den heer van Sloterdijck, zijn amendement aan met de bepaling,
dat dc onderwijzers den toegang zullen verleenen aan „de leden
van den Raad." Spr. zegt, dat wanneer de toegang aan de
leden van den Raad is verleeüd, de Commissie daaronder ook
begrepen is.
Dc heer Suringar zegt, dat de Commissie het niet noodig
heeft geacht eene dergelijke bepaling in deze instructie op te
nemen. Kan zij echter dienen om de leden van den Raad, die
vreezen mogten anders door de onderwijzers niet te worden toe
gelaten, dc toelating te verzekeren, zij zal zich bij dit amendement
nedcrleggen. Een te groote dwaasheid echter zon Spr. het vinden,
een afzonderlijke bepaling in deze instructie op te nemen waarbij
aan de Commissie, onder wier bevelen de onderwijzers staan en
aan wie de regeling van het onderwijs en het toezigt op geheel
deze inrigting is opgedragen, den toegang tot de lessen werd ver
gund, en waarbij de onderwijzers gemagtigd werden haar den toe
gang te verleenen. Hij acht het niet noodig dit nader te bctoogen.
De Voorzitter zou het wcnschelijk achten, dat ook nog de
Burgemeester in het amendement werd begrepen, ten einde te
voorzien in het geval dat deze geen lid van den Raad is.
liet araendement van den lieer Attema door hem aange
vuld met het woord „Burgemeester" en alzoo luidende„doch
openen den toegang alleen voor den Burgemeester, de leden van
don Raad en hen wien krachtens art. 4 der algemeene verorde
ning het regt gegeven is, de lessen bij te wonen, wordt zonder
hoofdelijke stemming aangenomen en het geamendeerde Art.
12 dienovereenkomstig vastgesteld.
Art. 13. Wordt buiten beraadslaging onveranderd vastgesteld.