80
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869.
doelde stoffen eenigzins voldoende geregeld zijn en uiteen hygiënisch
oogpunt doel treffen, er bovenal in dit opzigt verandering dient
te komen en een verbeterd stelsel van afvoer dier stoffen uit de
woningen der ingezetenen, zal moeten worden ingevoerd. Spr.
deelt in dezen niet de zienswijze van de commissie alsof die
zaak later wel tot stand kan komen en daarop voor 't. oogen-
blik minder behoeft te worden acht geslagen. Het tegendeel is
zijns inziens wenschelijk.
Hij kan moeijelijk afgaan op het denkbeeld dat, wanneer thans
tot eigen exploitatie wordt besloten, later dan wel tot het aan de uit
voering ontbrekende kan worden overgegaan. Spr. betwijfelt dit zeer.
Hij zou meenen dat het eene in naauw verband staat met het andere.
Wanneer toch de zaak geregeld wordt naar den bestaanden toe
stand en later besloten wordt om het tonnensijsteera in te voe
ren, of wel op andere wijze de faecale stoffen regtstreeks uit de
woningen te verwijderen, komt het Spr. voor dat daardoor eene
groote verandering in het voor de verzameling te bezigen perso
neel als anderzints, zal moeten plaats hebben, waardoor natuur
lijk de kosten van bezoldiging aanmerkelijk zullen vermeerderen.
Daarom betreurt Spr. het dat de commissie zich bij dit punt
niet meer heeft bepaald. Gaat Spr. den bestaanden toestand van
het rioolstelsel na, dan moet hij erkennen dat de inrigling daar
van goed is, voor zoo ver namelijk dat gedeelte betreft, wat in
den laatsten tijd door de gemeente is aangelegd.
In de ontruiming van de faecale stoffen uit de met het hoofd
riool verbondene putten, zou daarenboven volgens het rapport
nog al eenige verbetering tot stand kunnen worden gebragt en
liet daaromtrent voorgeslagene zal zeker van veel nut kunnen zijn,
doch het gebrekkige wordt hierdoor niet opgeheven.
Het grootste bezwaar toch behoort niet te worden gezocht in
't gemeentelijk riool, maar kleeft hoofdzakelijk aan de afvoerka
nalen uit de huizen die de stoffen aan het hoofdriool moeten
toevoeren. Die worden in de meeste gevallen met weinig zorg
gemaakt, de gemeente heeft op den aanleg daarvan niet het min
ste of geringste toezigt. Spr. vraagt daarom wat baat riu het
beste hoofdriool zoo de toevoerriolen in ecnen slechten toestand
verkeeren
Dikwijls hoort men klachten over slecht putwater, over bederf
van 't water in de regenbakken, enz. doch, Spr. gelooft dat wan
neer men de eigenlijke oorzaak daarvan opspoorde, dan veelal de
ervaring kan worden opgedaan, dat in de nabijheid zich een ri
ool bevindt dat niet aan dc vcreischten beantwoord.
Spr. herinnert zich nog dergelijk geval toen men in zeker huis
eensklaps een walgelijk bederf van het water in een' put op
merkte, en, waaraan was de oorzaak daarvan toe te schrijven
Het langs dat erf loopend riool eens buurraans was ontgraven
en opgeruimd, zonder dat (Ie noodige voorziening was getroffen
om aan het daarin van elders uitloozende riool dc noodige af
voer te geven, tengevolge waarvan (le van daar uitvloeijende stof
fen in den bodem drongen en het water verontreinigden.
Spr. gelooft dat het thans de tijd is waarop de oorlog aan
dergelijke riolen moet worden verklaard. Voorziening behoort er
plaats te vinden en dit acht hij thans het beste daarvoor te kie
zen tijdstip. In sommige buurten bestaan riolen die, zoowel de
vaste als vloeibare stoffen, onmiddelijk in de gracht uitloozen
daar wordt de maatregel gemist om, zooals zulks bij de andere
riolen plaats heeft, de vaste stoften in tot dat einde aangebragte
putten te doen bezinken. Van daar dat die stoffen voor de ge
meente verloren gaan en regtstreeks in de kanalen geraken.
Ofschoon de commissie heeft moeten toestemmen dat de thans
bestaande toestand niet kan worden bestendigd, hadt Spr. toch
gewenseht dat zij eencn daaromtrent te nemen maatregel in haar
rapport had weggelegd.
Liefst zou hij gezien hebben dat door haar een bepaald voorslel,
aangaande een in de gevolgen in te voeren bepaald sijsteem tot berging
van faecale stoffen in tonnen, ware gedaan cd, zoo zij gemeend had
dit niet te kunnen doen, alsdan eene bepaling ware aan de
hand gegeven betrekking hebbende op de inrigting van de toe-
voer- of spuitriolen, ten einde daarop de noodige surveillance te
kunnen uitoefenen, waartegen volgens sprs. meening gcene on
overkomelijke bezwaren kunnen bestaan.
Men zou b. v. hebben kunnen bepalen, dat geene nieuwe
riolen mogen worden aangelegd en in het gemeente-riool of een
der stads kanalen uitwaterende, mogen worden gemaakt dan met
toestemming en, wat de gehcele aanleg en inrigting betreft, onder
goedkeuring van 't gemeentebestuur. Dan heeft de gemeente
het regt daaraan zoodanige voorwaarden te verbinden als zij
dienstig zal oordeeleu mogt de belanghebbende zich daaraan
niet willen onderwerpen dan kan hem eenvoudig de gevraagde
toestemming ontzegd worden.
Spr. herhaalt het daarom dat, wil men een' afdoende maat
regel tot stand brengen, men ook in het genoemde opzigt wijzi
ging in den bestaanden toestand zal moeten brengen.
Vraagt men Spr. evenwel of hij ter zake van dc aangevoerde
bedenkingen aan het voorstel zijne goedkeuring zal onthouden,
dan antwoordt hij, neen.
Integendeel moet hij erkennen dat in het rapport de wensche-
lijkheid van de eigene exploitatie zoo volledig wordt besproken
en in 't licht gesteld dat hij in elk geval daaraan zijne goed
keuring kan schenken. Hij zal dit te eerder doen, omdat de
gelegenheid nog open blijft om op het besproken punt terug te
komen. Volgens het voorstel toch zullen B. en W. worden
uitgeneodigd om, zoodra de bezwaren bij punt 3 zullen zijn op
geheven, een volledig plan van afvoer, opzameling enz. aan den
Raad aan te bieden. De zaak, die op zoo loffelijke wijs. door
de Raadscommissie is voorbereid, zal dus nog nader in behan
deling moeten komen en bij den Raad ter beslissing worden
gebragt.
Inmiddels zou Spr. van dc commissie wenschcn te vernemen
of, en in hoeverre, het invoeren van een ander stelsel van op
zameling, op de exploitatie van invloed zal kunnen zijn. Heeft
zij daarop in hare berekening van kosten niet gerekend dan
vreest Spr. dat dit in 't vervolg tot een ander resultaat kan
leiden, dan men zich thans daarvan voorstelt.
Mogt de commissie in die verandering geen bezwaar zien, het
zal Spr. zooveel tc aangenamer zijn.
Spr. verklaart ten slotte dat hij gemeend heeft zijne opinie
omtrent deze zaak kenbaar te moeten maken om aan te toonen
dat, hoe uitvoerig het rapport ook is, het eigenlijke doel dat
men op het oog heeft, toch nog meerdere maatregelen, vooral
in opzigt tot den afvoer of de opruiming der faecale stoffen uit
de woningen, noodzakelijk maakt.
De heer Westenberg geeft namens de Commissie op de vraag
van den heer Bloembergen te kennen, dat hetgeen nader zaL
geschieden altijd tot meerdere werkzaamheden aanleiding geeft
en waarschijnlijk ook tot eenige meerdere uitgaaf, doch dat dc
organisatie van het verzamelen er.z., die geheel geschiedt in na
volging van Groningen en waar men zich daarbij best bevindt,
geheel dezelfde kan blijven.
Omtrent dc rioolkweslie heeft de commissie in haar rapport
breedvoerig uitgeweid het is en blijft eene zeer tecre kwestie.
In de laatste jaren zijn met groote kosten vele gemeente
riolen aangelegd en dit maakt de zaak niet gemakkelijker, want er
bestaan twee soorten van riolen die welke in gemeentelijk riool
en die welke onmiddelijk in de grachten uitloozen.
Verbied men nu de eene dan behooren ook de andere niet
te worden toegelaten het gevolg hiervan zal zal zijn dat hier
over vele onaangenaamheden zullen ontstaan.
Dit, en de groote finantiële bezwaren aan verandering of ver
betering in dezen verbonden, heeft de commissie er toe gebragt
om voorloopig in den bestaanden toestand te berusten, waarmede
overigens ook nog niets verloren is.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869.
81
De beer Asman wenscht zich ah rapporteur te regtvaardigen
van de in 't verslag voorkomende beschuldiging, dat de com
missie niet voldoende aan de haar gedane opdragt heeft be
antwoord.
Die uitdrukking toch is ontsproten uit de in de sectiën hier
omtrent gemaakte opmerking.
Die beschuldiging grondt zich hierop, dat de commissie of
schoon zij zeer duidelijk hare afkeuring over den thans bestaan
den toestand te kennen geeft desniettegenstaande daarin blijft
berusten. Het verlangen werd in de sectiën te keunen gegeven
om in dien toestand verandering te brengen en daartoe had men
een voorstel van de commissie verwacht.
De heer Bruinsma erkent de gegrondheid van de door de
heeren Bloembergen en Asman aangevoerde bezwaren tegen het
thans bestaande rioolstelselhij merkt echter op, dat rappor
teurs hierover ook hunne afkeuring te kennen geven, doch dat,
naar het schijnt, noch in de sectiën, noch door hen een enkel
motief wordt aangevoerd, om daarin te voorzien en ook niet het
middel wordt aar. de hand gedaan om daarin zoodanige wijziging
aan te brengen als door hen verlangd wordt.
Het is eene kwaal welke jaren lang onderzoeks vereischt om
zoodanig doeltreffend middel te vinden, dat de bestaande be
zwaren kunnen worden opgeheven. Tot nog toe heeft zich nog
nergens zoodanig middel opgedaan. Mogt een der leden van
den Raad een beter stelsel weten aan te hevelen, de commissie
zal het mot belangstelling vernemen.
Wat aanbetreft de kosten bij de invoering van het tonnen-
systeem, alzoo uit eene veranderde opzameling voortvloeijendc,
waarop de heer Bloembergen wijst, geeft Spr. tc kennen, dat
deze zich alleen daartoe zullen bepalen, dat dan niet zoo als
thans met pramen, maar meer met karren de faecale stoffen
zullen moeten worden opgehaald.
De heer Rengers meent uit dc gevoerde discussiën te kunnen
afleiden, dat ten aanzien van dc aan de commissie gedane op
dragt eene verkeerde opvatting bestaat. Hij hoopt dat de ge
achte Sprs. Bloembergen en Asman hem deze uitdrukking ten
goedo zullen houden, waarom hij zich veroorlooft even in her
innering te brengen, do opdragt die aan de commissie is ver
strekt, hierop neer komende, „dat men het dienstig acht eene
„speciale commissie tot onderzoek in te stellen, die hoofdzakelijk
„de vragen zal le behandelen hebben, welke de gebreken zijn
,.van dc thans gevolgde wijze van opruiming en verwijdering der
„faecale stoffen welk systeem van afvoer en opzameling dier
„stoffen, met het oog op de locale omstandigheden cn de
„finantiële krachten der gemeente, het meest doeltreffend moet
„worden geacht; welke verbeteringen in de thans bestaande mid
delen van afvoer zijn aan te brengen, en of eindelijk by een
„veranderd sijsteem van opzameling, meerdere finantiële voordee-
„len voor de gemeente konden worden verwacht, dan het thans
„gevolgde afwerpt."
De commissie heeft die opdragt beschouwd als te zijn van
zuiver praetisehen aard; geen harer leden heeft ze zoo ruim op
gevat alsof de Raad van Leeuwarden als 't ware een model
stad zou willen maken, die a tout prix haar rioolstelsel zoodanig
behoort in te rigten, dat daarop geenerlei aanmerking hóe ook
genaamd tc maken zij. De commissie oordeelde daarentegen dat
de opdragt, voortvloeijcnde uit de overtuiging, dat de zaak der
reiniging dringend voorziening eischt, vooral die verbeteringen
beoogde welke de locale omstandigheden en de finantiële krach
ten der gemeente toelaten. Een plan als van den heer Bloem
bergen, dat op eene geheelc afschaffing van het bestaande riool
stelsel, vergezeld van ingrijpende maatregelen opzigtens de bijzon
dere regteu der ingezetenen neerkomt, zou naar 't oordeel van do
commissie op te groote praktische bezwaren stuiten.
Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant.
l)e commissie is volgens zijne meening evenmin eene organi
serende commissiealleen is ze geroepen een beginsel aan te
geven waarnaar de zaken geregeld kunnen worden, zoodat wan
neer hare daartoe leidende voorstellen mogten worden aangeno
men, dan nog zeer veel te verrigten zal zijn, om aan die voor
stellen uitvoering te doen geven.
Die uitvoering is eene zaak, welke door het dagelijkseh be
stuur, naar gelang van tijd en omstandigheden, tot stand zal
moeten worden gebragt.
Spr. verdedigt ten slotte de opvatting der commissie van het
haar opgedragen mandaat, door te wijzen op den korten tijd die
thans nog voor den afloop der verpachting overblijft had zij haar
taak nog ruimer opgevat, zoo als sommige leden verlangen, dan
zou welligt nog een jaar en langer voor het aanbieden harer
voorstellen vereischt zijn, terwijl Spr. zich thans overtuigd houdt,
flat het dagelijkseh bestuur in het rapport der commissie genoeg
zame gegevens zal vinden om eene organisatie tot stand te bren
gen, die volkomen aan dc billijke eischen der ingezetenen be
antwoordt.
De heer van Sloterdijck merkt, aangaande het door den heer
Buinsiua te kennen gegevcnc, dat het plan tot bouwing van
bergplaatsen wel zoodanig kan worden gewijzigd, dat de bezwa
ren omtrent den spoorweg worden vermeden en het ook bij de
spoorweg-maatschappij welligt geen bezwaar zal opleveren, op, dat
art. 28 der wet van 1859 niet alleen het plaatsen van gebou
wen, maar ook het stellen van schuttingen binnen zekeren afstand
van den spoorweg verbiedt en daarom aan de uitvoering van de
plannen der commissie, waarin o. a. van eene schutting aan den
spoorweg sprake is, wel degelijk in den weg staat, tenzij ont
heffing van dat verbod wordt verleend; dat het hier niet de
vraag is of de exploitatie-maatschappij daarin al of niet bezwaar
ziet, omdat de wet van 1859 voorschriften geeft in het alge
meen belang en uitdrukkelijk in art. 29 aan den Koning het
vcrleenen van ontheffing voorbehoudt.
Ook met het oog op zoodanige ontheffing hebben rapporteurs
bij punt da der conclusie voorgesteld, aan Gedeputeerde Staten
to vragen of bij hen tegen de uitvoering van het plan bezwaren
bestonden.
Ten aanzien van de opmerking dat de commissie van rappor
teurs, nu ze zoo eenparig van oordeel was, dat het bestaande
rioolstelsel niet houdbaar was, een beter stelsel had behooren
voor te stellen, geeft Spr. tc kennen, dat dit niet op den weg
van rapporteurs laghij gelooft dat dit een omkeeren van de
rollen zou geweest zijn, waartoe de commissie van rapporteurs
niet geroepen was.
Het primitieve rapport is in de sectiën behandeld die behan
deling liep over dat rapport en naar aanleiding daarvan hebben
rapporteurs eene nieuwe conclusie geformuleerd, die vrij wel
in overeenstemming is met die der commissie.
In enkele opzigten verschilt de conclusie van rapporteurs met
die der commissie, zoo als bij punt 4, waar ze niet alleen, ge
lijk de raadscommissie bij punt 3a had voorgesteld, een plan van
inrigting der verzamelplaats en van de wijze waarop de exploi
tatie zal- moeten geschieden, maar tevens ook van afvoer en op
zameling verlangt.
Het 5e punt der conclusie slaat op dd van die der raadscom
missie rapporteurs achten die bepaling geheel overbodig, omdat
de commissie voor de strafverordeningen niet door een besluit
tot onderzoek behoeft te worden uitgenoodigd, maar eigener au
toriteit onderzoekt of, tengevolge van genomene besluiten, aan
de bestaande verordeningen voortdurend kracht is toe te kennen
en of ze in zekere opzigten ook wijziging behoeven.
De heer Bloembergen komt terug op 't door den heer Ren
gers aangevoerde, als zoude omtrent de aan dc commissie gedane
opdragt eene verkeerde opvatting bestaanSpr. betwijfelt dit.
23