82 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingstlag den 15 Junij 1869. Hij meent zeer goed uit de punten van opdragt te kunnen af leiden, dat het wel degelijk in de bedoeling van den Raad lag ook ten aanzien van den afvoer der faecale stoffen de noodige voorstellen te ontvangen. Dat de commissie dit ook wel eenigermate aldus heeft opge vat blijkt daaruit, dat ze voorstellen doet aangaande de publieke secreten over die in de huizen wordt echter door haar niet ge sproken Spr. betreurt het daarom dat de commissie niet ver der is gegaan en dit aan de commissie voor de strafverordenin gen wenscht over te laten. De beraadslagingen over het verslag van de commissie van rapporteurs worden hierop door den Voorzitter gesloten en punt 1 der conclusie in behandeling gebragt. De heer Bloembergen zegt, dat het hem niet duidelijk is welke bedoeling de commissie van rapporteurs heeft gehad met de door haar voorgestelde omzetting in de beide eerste punten van conclusie. Door haar wordt de exploitatie van wege de gemeente op den voorgrond gesteld, terwijl bij de Raadscommissie de plaats waar de verzameling zal geschieden voorop staat. Spr. verbeeldt zich dat de commissie van rapporteurs daarmede op 'toog gehad heeft, dat de verpachting van het aschland wel dra ten einde loopt en dat ze vóór dien tijd de zaak van ge meentewege wenscht geregeld te zien, om dan reeds de exploi tatie harentwege te kunnen doen plaats hebben, daargelaten of het tegenwoordig aschland voortdurend tot verzamelplaats be stemd zal blijven. Wanneer dat de bedoeling is zal Spr. in de omzetting kunnen berusten. Het is hem echter, toen hij de beide conclusiën tegen elkander vergeleek, voorgekomen, dat bij de Raadscommissie het tegenovergesteld denkbeeld bestaat, namelijk cm eerst uit te maken of het tegenwoordig daarvoor gebezigde terrein, voor 't aangewezen doel zal worden bestendigd en zoo ja, alsdan de eigen exploitatie te doen plaats hebben. Spr. zou het niet verkieslijk achten het laatste zoo geheel af hankelijk te stellen van het eerste. Intusschen zou hij gaarne omtrent de bedoeling in dezen, zoo van de zijde van heeren rap porteurs als van de Raadscommissie worden ingelicht. De heer Asman geeft te kennen, dat de heer Bloembergen de juiste redenen heeft geraden, die de commissie van rappor teurs tot de gedane omzetting hebben geleid. Afgaande op de discussiëii welke hierover in de secticn zijn voorgevallen mag men aannemen, dat men algemeen de eigene exploitate geheel van de plaats waar de opZameling zal geschic- den, onafhankelijk ,wil laten blijven. De heer Bruinsma valt het moeijelijk dit punt te beoordee- len. Wanneer de tegenwoordige plaats definitief voor het be oogde doel zal worden bestendigd, komt hem het voorstel van rapporteurs niet onaannemelijk voor. Mogt daarvoor eene andere plaats moeten worden aangewe zen, dan zal dit een groot verschil kunnen opleveren in de be raamde kosten. Op de thans voor de verzameling gebezigde plaats zal dit steeds op de voor de gemeente voordeeligste wijze kunnen plaats vinden, omdat.in de onmiddellijke nabijheid der gemeente geene andere zoodanig geschikte gelegenheid te vinden is. Overigens meent Spr. dat de beide punten in naauw verband staan en dat ze geheel bij elkander behooren, want, mogten de pogingen om het aschland in eigendom te verkrijgen mislukken, dan zal er niets anders overschieten dan de zaak op den bestaanden voet te laten continueren. De heer Attema meent, dat, naar aanleiding van het ge sprokene door den heer Bruinsma, de omzetting zeer juist is. Ilij is van oordeel dat men zoodoende eene betere houding tegenover de eigenaren van het aschland kan aannemen. In de sectie waarvan hij lid is, heeft men de zaak ook op die wijze besproken. Den heer Westenberg is hel niet helder waarom men tot de beide eerste punten slechts in beginsel wenscht te besluiten. Hij vraagt dienaangaande eenige inlichtingen van rapporteurs. De heer Asman zegt, dat dit, altans wat het 2e punt be treft, wordt voorgesteld omdat men niet de zekerheid bezit, of men het aschland in eigendom kan bekomen. De heer Rengers heeft ook gestuit op die woorden de in lichtingen van den heer Asman hebben zijne bezwaren niet op geheven. Hij acht het onnoodig om in beginsel tot het in het le punt omschrevene te besluiten. Ten aanzien daarvan zou hij het dus willen doen vervallen. Op het 2e punt zal hij bij de behandeling daarvan een amen dement voorstellen, waardoor het woord beginsel overbodig wordt. Eene kleine opmerking aangaande de redactie wenscht hij even wel nog te doen, namelijk dat het aan de punten voorafgaande woord „dat" achterwege kun blijven, omdat het niet op de pun ten 3 en 4 slaat. Den heer Bloembergen komt het ook voor dat het in beginsel te besluiten niet noodzakelijk is. Het volgend jaar reeds eindigt de pachttijd de mogelijkheid kan echter bestaan dat het verkrijgen in eigendom eenige moeije- lijkbeden oplevert, tengevolge waarvan de pachttijd inmiddels verstreken zal zijn. Dit behoeft evenwel niet te beletten, Spr. altans ziet er geen overgroot bezwaar in, desniettemin tot de eigen exploitatie over te gaan. De heer van Sloterdijck zegt, dat het voorstel tot het beslui ten in beginsel, het gevolg is van eene in de sectiën gemaakte opmerking. Hij kan echter niet inzien dat die toevoeging het besluit niet positief genoeg maakt. Ten aanzien van het 2e punt is de bijvoeging noodzakelijk, omdat dit geheel afhankelijk is van het treffen van schikkingen met de eigenaren van het land. De heer Westenberg acht het noodzakelijk dat het le punt definitief en niet in beginsel worde aangenomen. Hij stelt daarom voor te lezen „wat het 2e punt beti'eft slechts in beginsel." De heer Dliparc zegt, dat ook dit laatste overbodig is, nu een amendement op punt 2 is aangekondigd, waardoor de noodzake lijkheid om in beginsel te besluiten geheel weg vall. De heer van Eijsinga doet uitkomen, dat nu punt 1 van de conclusie in rondvraag zal worden gebragt, men daarbij geen be sluit neemt omtrent hetgeen voorafgaat. Dat voorafgaande kan later wclligt dienen tot interpretatie maar vormt geen integrerend deel van het besluit. Spr. doelt hier op den tusschenzin „wat de beide eerste punten betreft slechts in beginsel." Hij wenscht te constateren, dat deze wijze van behandeling dien tusschenzin, waartegen sommige leden bezwaar hebben, buiten het besluit laat en geeft aan rapporteurs in overweging, wanneer zij die bijvoe ging wenschelijk achten, bij een van beide of bij beide punten, die dan ook op te nemen en uit te drukken ontler de bepaalde nummers, waarin als zoovelo onderdeden de conclusie is vervat. De Voorzitter geeft te kennen, geene andere opvatting te hebben gehad dan dat het aan de conclusie voorafgaande, daar mede niets te maken heeft; niet dat het behoorde tot de con clusie, maar heel eenvoudig eeue omschrijving is om tot de conclusie te geraken. Hij meende dan trouwens ook, dat bij punt 1 niets anders besloten werd, dan datgene wat daarbij omschreven is. De heer van Sloterdijck geeft te kennen, dat tegen die op* vatting de text van deze punten van conclusie spreekt. nalgr 4 Jr m a -r GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869. 83 Bij het eerste punt zal men hieromtrent geen bezwaar ontmoe ten, doch het tweede punt hangt zamen met het aan de con clusie voorafgaande woordje „dat." Hij zou evenwel geneigd zijn de omschrijving aan de beide punten van conclusie toe te voegen, doch hij aarzelt daartoe thans over te gaan, omdat de redactie van een punt van conclu sie in eene vergadering zeer moeijelijk juist te maken is. De Voorzitter geeft te kennen, dat hij, door het op het 2e punt voor te stellen amendement, de toevoeging van de woorden „wat de beide eerste punten betreft slechts is beginsel" over bodig acht. Dc beer Duparc zegt, dat men ten aanzien van het 2e punt niet bepaald kan besluitendaaraan zal echter door het reeds straks geanonceerde amendement worden tegemoet gekomen. Punt 1 der conclusie hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De beraadslagingen over punt 2 worden vervolgens doer den Voorzitter geopend. De heer Rengers stelt namens de Commissie de volgende nieuwe redactie voor: „2o als plaats voor het verzamelen van „die stoffen en voorwerpen zal worden bestemd het tegenwoordig „daartoe gebezigd aschland, indien het door de gemeente in „eigendom zal zijn verkregen, om alsdan in hoofdzaak te worden „ingerigt, op de wijze omschreven in liet rapport der Commissie „uitgebragt ter Raadsvergadering van 11 Maart 1869." De heer Jongsma geeft de Commissie in bedenking het woord „eigendom" te veranderen in „vrije beschikking." De mogelijkheid zou toch kunnen bestaan dat heeren Voogden van 'tSt. Anthonij Gasthuis niet den eigendom in deszelfs volle uitgestrektheid wenschen over te dragen. De heer Rengers zich met het aangevoerde vereenigende, wijzigt zijn voorstel in dien zin, dat worde gelezen„in eigen dom of in vrije beschikking." De heer van Sloterdijck wenscht in overweging te geven om in plaats van „het tegenwoordig daartoe gebezigd aschlandte lezen „het tegenwoordig daartoe gebezigd perceel sectie G no. 808." Oogenschijnlijk zal men deze wijziging van weinig belang ach ten. Spr. meent echter te moeten opmerken, dat hier sprake is van het verzamelen niet alleen van vuilnis en asch, maar ook van puin, dat dit laatste thans niet op het eig'enlijke aschland maar op de streng aan de Potraargc, de zoogenoemde puinplaats wordt opgeslagen, dat dus deze plaats door de woorden van het onderwerpclijke amendement wordt omvat, zeker tegen dc bedoe ling der Raadscommissie welke alleen het perceel sectie G no. 808 voor de berging ook van puin op het oog had. De heer Rengers geeft te kenner., dat, in navolging van het primitieve voorstel der Raadscommissie, ook in dit alleen van aschlandgesproken wordt. Dc gemaakte opmerking wordt echter door hem beaamd, waarom hij liet voorstel aldus wijzigt. De door den heer Rengers voorgestelde nieuwe redactie van punt 2, met de later daarin aangebragte wijzigingen, wordt ver volgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Alsnu komt in behandeling punt 3 der conclusie en worden de beraadslagingen over litt. a daarvan door den Voorzitter geopend. De heer Westenberg moet herhalen dat de commissie bezwaar heeft aan Gedeputeerde Staten te vragen of bij hun collegie tegen do uitvoering van het plan ook bezwaren bestaan. Daifrgelaten of zij de vraag voor beantwoording vatbaar zullen achten, acht Spr. het doen dier vraag geheel overbodig. Eene mededeeling van liet genomen besluit is zijns inziens voldoende mogten bij Ged. Staten bedenkingen bestaan, dan zal door hen, tengevolge van die mededeeling, wel het noodige wor den gedaan om den Raad hiermede in kennis te stellen. De heer Attema is ook van oordcel dat er geen redenen kun nen bestaan, om de goedkeuring op het vastgesteld plan van Gedeputeerde Staten te verzoeken. In punt '3a van het. primitief rapport der commissie wordt voorgesteld van de genomen besluiten aau Gedeputeerde Stalen mededeeling te doen. Spr. heeft het opgevat dat dio mededeeling geschiede beleefd heidshalve, ten einde op bij dat collegie ingediende klagten te kunnen antwoorden. De commissie van rapporteurs wil echter meer zij wil zich niet alleen bij eene bloote mededeeling bepalen, maar tevens vra gen of tegen het genomen besluit ook bedenkingen bestaan. Hij gelooft echter dat de commissie hem wel zal willen toe stemmen, dat dit geen besluit is waarop de goedkeuring van Gedeputeerde Staten wordt vcrcisclitdat zelfs mededeeling daar van niet noodzakelijk is. Alleen op grond van beleefdheid zou in dit geval mededeeling te pas kunnen komen en, wanneer men daartoe mogt besluiten, acht Spr. het verkieslijk dat men zich slechts bij eene simpele mededeeling bepale, ten einde af te wachten of Gedeputeerde Staten ook van zelfs met opmerkingen voor den dag komen. Spr. geeft daarom rapporteurs in overweging hun voorstel te wijzigen. De heer Duparc is het met den laatsten Spr. geheel eens. Men behoort niet te vergeten dat Gedeputeerde Staten niet uit eigen beweging deze zaak bij den Raad hebben gebragt, maar naar aanleiding van in 1864 bij hun collegie ingekomenc adres sen van ingezetenen uit de Schrans. Burgemeester en Wethou ders werden door hen uitgenoodigd dit punt ter tafel van den Raad te brengen en hun van het genomen besluit in dezen me dedeeling te doen. Spr. gelooft intusschen dat aan het wederzijdsch verlangen kan worden tegemoetgekomen, wanneer aan de primitieve redactie eene kleine toevoeging plaats heeft. Hij stelt daarom voor, punt 3a te doen luiden „3. „Burgemeester en Wethouders te verzoe- „ken, onder overlegging van een afdruk, zoo van het rapport „der Raadscommissie van 11 Maart 1869, als van dat der rap porteurs uit de secticn van 13 Mei 1869, de onder lo. en 2o. „genomen besluiten mede te dcelen aan Gedeputeerde Staten, „naar aanleiding van hunne resolution van 2 November 1S63, „no. 33, 4 April 1S65, no. 33, en 17 December 1868, no. „45, met bijvoeging tevens, dat de Raad vertrouwt, dat de „bezwaren tegen de tegenwoordige verzamelplaats van meststoffen „en straatvuilnis, bij hare inrigting op de voorgestelde wijze zul- „lcn zijn weggenomen." Spr. gelooft dat door de laatste bijvoeging Gedeputeerde Sta ten in de gelegenheid zullen worden gesteld, de altijd nog bij hun collegie aanhangige adressen te beantwoorden. De heer Jongsma is van meening dat dan de beste orde van zaken heerscht, wanneer ieder ligchuam van bestuur zich houdt binnen de grenzen van bevoegdheid, aan hetzelve bij de wet aan gewezen. Het onderwerp van het verzoek waarvan hier sprake is, behoorde niet tot de bevoegdheid van Ged. Staten, daarom hadden deze toen bij hun collegie werd ingediend een adres van inge zetenen van de Schrans, houdende klogten tegen dc verzamelplaats van mest en vuilnis, naar Sprs. oordeel zich onbevoegd moeten verkla ren, met verwijzing van adressanten waar zulks behoort, namelijk bij den Raad der gemeente Leeuwarden dan had dozerzijdsch op het verzoek kunnen worden beschikt. Dit is echter niet geschied. Ged. Staten hebben zich de zaak aangetrokken en het advies van dezen Raad gevraagd, die aan dat verzoek heeft voldaan zonder aan Ged. Staten de opmerking te maken, dat de regeling

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 4