86
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Dingsdag den 15 Junij 1869.
bij haar heeft uitgemaaktop bladzijde 40 spreekt zij als haar
oordeel uit dat deze zaak volstrekt voorziening vereischt.
Voorts wordt op de volgende bladzijde nog opgemerkt, dat deze
aangelegenheid ter harte moet worden genomen, die thans „vol
gens het eenparig oordeel der commissie beneden alle kritiek
kan worden genoemd."
Als men nu verder leest, dat de commissie tot de slotsom is
gekomen, dat de toestand der publieke secreten en urinoirs,
zoowel wat de inrigting als het getal betreft, ten eenenmale on
voldoende is en afdoende verbetering behoeft, (hetgeen ieder lid
van den Raad en ook de ingezetenen geheel zullen beamen) dat
het maken van zinkputten, bestemd tot opname van faecale
stoffen, moet worden verboden en dat er vuilnisbakken moeten
worden geplaatst bij de publieke secreten en op andere geschikte
plaatsen, dan had men ook met regt mogen verwachten dat zij
zich niet alleen bij het opnoemen dier leiten bepaald, maar ook
onder de conclusie eeu hierop betrekking hebbend voorstel opge
nomen had.
Wel is waar zijn het onderwerpen, die niet regtstreeks tot
de exploitatie behooren, maar zij staan er, ook volgens de com
missie, in onmiddellijk verband mede.
Hij zou het daarom wenschelijk achten, dat aan punt 4 eenige
toevoeging in bovengemelden zin werde gedaan.
Overigens meent hij, dat de woorden „zoodra de bezwaren bij
punt 3 genoemd", zullen kunnen wegvallen, nu de Raad door
de aangenomen wijziging van punt 3 heeft erkend, dat er eigen
lijk geen bezwaren meer bestaan. Het gaat dus niet op, hier
nog daarvan te spreken.
Eindelijk merkt Spr. nog op, zal achter het woord opzameling
moeten volgen „der faecale stoffen," omdat, zooals de zin nu
luidt, daaruit zou volgen, dat ook de verzamelplaats zou moeten
worden afgevoerd en opgezameld.
Hij zal aanstonds een amendement tot wijziging van punt 4
indienen.
De heer van Eijsinga is het met het in de tweede plaats
door den heer Duparc aangevoerde volkomen eens. Na de ge
vallen besluiten dient bij punt 4 de redactie eene wijziging te
ondergaan. Bezwaren worden a priori niet erkend alleen blijft
over de poging, die men bij heeren voogden in het werk zal
stellen en waarvan de uitvoering afhankelijk is.
Spr. zou dus wenschen te lezen „Burgemeester en Wethouders
uittenoodigen om, wanneer de poging bedoeld bij punt 3 sub b
tot het gewenschte doel zal hebben geleid", enz.
De heer Bminsma merkt op, dat het door den heer Duparc
aangevoerde in zekeren zin juist is. In een anderen zin echter
valt daarop nog al iets aantemerken. De punten van conclusie
zijn door de commissie zeer eenvoudig geformuleerd. Spreekt
zij van een volledig plan van exploitatie, dan wordt daaronder
alles begrepen. Tot dat einde wenscht hij den heer Duparc te
wijzen op de overgelegde tcekeningen.
De heer Attema heeft een ander bezwaar. De Raad heeft
toch het voorregt gehad in deze zaak eene commissie werkzaam
te hebben gezien, die geene opofferingen en moeite heeft ontzien
om zich volkomen op de hoogte te stellen. Hij acht het daarom
wenschelijk dat aau die commissie ook de verdere behandeling
worde overgelaten.
Spr. erkent dat daardoor veel van de welwillendheid der
commissie wordt gevergd en over een groot gedeelte van den
vrijen tijd harer leden wordt beschikt, doch hij gelooft tevens
dat het belang der zaak het wenschelijk maakt, dat de commissie
zich verder met de uitvoering belaste. Hij doet daarom het
voorstel, dat in plaats van Burgemeester en Wethouders, de com
missie tot het doen der nadere voorstellen worde uitgenoodigd.
De heer Bloembergen geeft te kennen, dat niemand meer
dan hij geneigd kan zijn dit voorstel te ondersteunen hij gelooft
werkelijk dat de commissie, naar aanleiding van de door haar in
dezen gehoudene besprekingen, beter dan Burgemeester en Wet
houders in staat zal zijn de noodige voorstellen te doen.
Den heer Westenberg doet het leed dat de heer Attema het
voorstel oin de commissie met de uitvoering te belasten heeft
gedaan.
De commissie zooals die is zamengesteld, bestaat uit 3 leden;
2 wethouders en Spr. als derde lid.
Nu moet Spr. opmerken, dat hij wegens onderscheidene andere
commissien, zoomede door zijne administratieve betrekking, niet
bij magte is, die opdragt, welke trouwens geheel tot de attributen
van het Dagelijksch Bestuur behoort, naar behooren uittevoeren,
vooral niet bij den spoed die de zaak vereischt.
Hij zou daarom gaarne zien dat de heer Attema op zijn voor
stel terugkwam, het geheel aan zijnen goeden wil overlatende
om Burgemeester en Wethouders des gevorderd behulpzaam te
zijn, waartoe hij naar vermogen gaarne zal medewerken.
De heer Attema geeft te kennen dat, zooals hij straks reeds
opmerkte zijn voorstel over den vrijen tijd der commissie beschikt.
Het aangevoerde door den heer Westenberg geeft hem derhalve
aanleiding dat voorstel iutetrekken.
Evenwel wil Spr. toch nog verklaren dat de Raad de diensten
van dien heer op hoogen prijs zal stellen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij geheel met het laatste
door den heer Attema gesprokene instemt. De door den heer
Westenberg aangevoerde*redenen moet hij respecteren, hoewel het
hem leed doet, dat de commissie, die zulke sprekende blijken
van naauwgezet onderzoek heeft gegeven, zich niet met de verdere
uitvoering van het plan kan belasten.
De heer Duparc stelt alsnu eene nieuwe redactie van punt 4
voor, luidende „Burgemeester en Wethouders uittenoodigen
„om, zoodra tot de uitvoering van het plan, bij punt 2 vermeld,
„zal kunnen worden overgegaan, den Raad aan te bieden een
„volledig plan van afvoer eu opzameling der faecale stoffen enz.
„en van inrigting der verzamelplaats daarvoor, zoomede van de
„wijze, waarop de exploitatie zal moeten geschieden, vergezeld
„van eene begrooting van kosten van een en ander."
Spr. voegt hierbij, dat hij, na de verklaring van den heer
Bruinsraa, dat de commissie ook urinoirs enz. in het plan heeft
begrepen, heeft gemeend zich te kunnen onthouden daaromtrent
een vooretel te doeti zoo als hij aanvankelijk van plan was.
De heer van Eijsinga heeft het amendement van den heer
Duparc ondersteund, daar ook hij, zoo even reeds eene gewijzigde
redactie heeft voorgedragen. Spr. hecht niet zoo zeer aan de
bewoordingen, waarin hij zijn denkbeeld had vervat, om niet het
amendement van den heer Duparc, met den verderen inhoud
waarvan hij ook volkomen instemt, te ondersteunen.
De heer Bruinsma heeft bezwaar om „een volledig plan" van
afvoer enz. in te dienen.
Het zal moeijelijk zijn om aan die opdragt te voldoen. Hij
geeft daarom den heer Duparc in overweging zijn amendement
ie wijzigen, door te zeggen „zoo mogelijk volledig plan" enz.
De heer Duparc ziet dat bezwaar niet in men wenscht de
zaak in het geheel op afdoende wijze te regelen. Daarvoor heeft
men een volledig plan noodig. De woorden „zoo mogelijk" zijn
te rekbaar.
Het staat den Raad bij de behandeling van dat plan altoos
vrij, de uitvoering bij gedeelten te bepalen.
Het amendement van den heer Duparc hierop in rondvraag
gebragt zijnde, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Vervolgens punt 5 in behandeling gebragt zijnde, wordt door
den heer RengÖES te kennen gegeven, dat de commissie het noo-
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Dingsdag den 15 en Donderdag 24 Junij 1S69.
87
dig oordeelt, de commissie voor de strafverordeningen eene be
paalde opdragt te doen.
Hij stelt daarom voor dat punt te doen luiden
„De commissie voor strafverordeningen, bedoeld bij art. 166
„der gemeentewet, uit te noodigen om, in verband met bovenbe-
„doelde door Burgemeester en Wethouders aan te bieden voor
stellen, aan den Raad de noodige wijzigingen voor te dragen
„in de verordening betreffende de instandhouding enz. der open-
„bare wegen enz. in deze gemeente."
Dit amendement wordt buiten beraadslaging en zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
De gcheele gewijzigde conclusie vervolgens in rondvraag ge
bragt zynde, wordt zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd,
weshalve is besloten
lo. de exploitatie van het ophalen van faecale stoffen, stal
mest, asch, vuilnis, leikaarde, puin enz. zal geschieden regtstreeks
van wege de gemeente
2o. als plaats voor het verzamelen van die stoffen en voor
werpen zal worden bestemd het tegenwoordig daartoe gebezigd
perceel, sectie G, no. 808, indien het door gemeente in eigendom
of in vrije beschikking zal zijn verkregen, om alsdan in hoofd
zaak te worden ingerigt, op de wijze omschreven in het rapport
der commissie, uitgebragt ter raadsvergadering van 11 Maart
1869
3o. Burgemeester en Wethouders te verzoeken, onder overleg
ging van een afdruk zoo van het rapport der raadscommissie
van 11 Maart 1868, als van dat der rapporteurs uit de- sectien
van 13 Mei 1869, de onder lo. en 2o. genomen besluiten mede
te deelcn aan Gedeputeerde Staten, naar aanleiding van hunne
resolutiën van 2 November 1863 no. 33 4 April 1865 uo. 33
en 17 December 1868 no. 45
4o. Burgemeester en Wethouders te verzoeken om te trachten
met heeren voogden van het St. Anthonij Gasthuis alhier, eene
voorloopige overeenkomst te sluiten, tot verkrijging van den
eigendom van of van de vrije beschikking over gemeld perceel,
seotie G, no. 808
5o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen om, zoodra
tot de uitvoering van het plan bij punt 2 vermeld, zal kunnen
worden overgegaan, den Raad aan te bieden een volledig plan
van afvoer en opzameling der faecale sloffen en van inrigting
der verzamelplaats daarvoor, zoomede van de wijze waarop de
exploitatie zal moeten geschieden, vergezeld van eene begrooting
van kosten van een en ander
6o. De commissie voor strafverordeningen, bedoeld bij art.
166 der gemeentewet, uit te noodigen om, in verband met bo
venbedoelde, door Burgemeester en Wethouders aan te bieden,
voorstellen, aan den Raad de noodige wijzigingen voor te dragen
in de verordening betreffende de instandhouding enz. der open
bare wegen enz. in deze gemeente.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.
VERSLAG* van het verhandelde ter vergadering
van den Gemeenteraad te Leeuwarden,
op Donderdag den 24 Junij 1869.
Aanvankelijk 14, later 16 leden tegenwoordig.
Afwezig de heeren Rengers, de With, Asraan, Westenberg en
Jongsma.
Voorzitter de heer D. Zeper, die de vergadering op het daar
voor bepaalde tijdstip opent en mededeelt van de heeren Wes
tenberg, de With en Asman schriftelijke kennisgeving te heb
ben ontvangen, dat zij verhinderd worden deze vergadering bij
te wonen.
1. Is gelezen en onveranderd vastgesteld, het genotuleerde
van het verhandelde ter buitengewone vergadering van den 15
Junij jl.
2. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, aangaande de ter vergadering van 11
Maart jl., om berigt en raad in hunne handen gestelde missives
van de plaatselijke commissie van tocfigt op de scholen van mid
delbaar onderwijs en van den heer directeur der rijks hoogere
burgerschool, in deze gemeente, beide de strekking hebbende,
dat de perceelen met de nummers 29, 30 en 31 op de betrek
kelijke lijsten situatieteekening aangeduid, aan het rijk, ten behoeve
van opgemelde schoolinrigting, in huur mogen worden afgestaan.
Ter visie, om in eene volgende vergadering te worden be
handeld.
3. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, betrekking hebbende op het bij besluit
dezer vergadering van 28 Januarij jl. no. 12, aan hen gcren-
voijeerde adres van Johannes Riiding en Baltus Pieterson, aan
nemers van het eerste gedeelte der werken tot uitbreiding van
't bebouwd gedeelte der gemeente, daarbij hunne bedenkingen
medcdeelende tegen de op den negenden termijn der aannemings
som, wegens toeu nog uit te voeren werken en beloopene boete
ter zake te late herstelling der scheepvaart en te late oplevering
der werken, gedane kortingen tevens het verzoek bevattende,
dat de voor niet verrigte werken ingehouden som, uitbetaald en
de beloopene boete gerestitueerd moge worden.
Ter visie, als voren.
4. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, betrekkelijk het aan hen in de vergade
ring van 22 April jl., ten fine van nader onderzoek, in verband
met de daartegen gerezen bedenkingen, teruggezonden voorstel
van 8 April te voren, tot oprigting eener schietbaan ten behoeve
van de schietoefeningen der dienstdoende schutterij in deze ge
meente, op een gedeelte van 't aan de gemeente toebehoorende
perceel land, gelegen achter de Hoven, in de schrifturen van het
kadaster bekend, secte G, no. 1866.
Ter visie, als voren.
5. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge
meester en Wethouders, op het den 27 Mei jl., om berigt en
raad, in hunne handen gestelde adres van de directie der al
hier gevestigde sociëteit „Amicitia," het verzoek bevattende om
lo. den grond ten zuiden van het sociëteitsgebouw, ter grootte
van 3 roeden, 73 ellen, in eigendom te bekomen, tegen eene
vergoeding nader overeen te komen
2o, de jaarlijksehe som van vijf en twintig gulden, tegen be
taling waarvan aan haar in erfpacht is afgestaan de grond waar
op het gebouw der sociëteit is gesticht, af te koopen tegen den
penning twintig of voor eene hoofdsom van vijf honderd gulden;
3o. opheffing van de beperkende bepalingen, vervat in de
acten van 13 October 1840 en 16 Julij 1853, opdat zij daar
door volle en vrije eigenares worde van den grond, waarop het
sociëteitsgebouw staat en vun de plek gronds ten zuiden, en
4o. hiervan eene behoorlijke titel op te maken ten koste van
requestrante.
Ter visie, als voren.
6. Is ter tafel gebragt en gelezen een adres van P. J. van der Veer,
c. s., politiedienaren van de le en 2e klasse in deze gemeente,
dd. 22 Junij jl., houdende verzoek lmnne tegenwoordige jaar
wedden te verhoogen, in overeenstemming met de duurte der
noodzakelijkste levensbehoeften en de hooge huurwaarde der
woningen.
In handen van Burgemeester en Wethouders, ten fine vsn
berigt eu raad.