92
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag den 5 Julij 1869.
liet is waar, Spr. zal zulks niet tegenspreken dat de grond
in het St. Jobsleen niet die waarde heeft als die gelegen bij de
Sociëteit Amicitia, en in zooverre zou het ook van belang zijn
dat eene hoogere som werd gevorderd, doch, men dient tevens
in aanmerking te nemen, dat eerstbedoelde grond geheel ter vrije
beschikking van den kooper is overgedragen, hetgeen met die,
aan de Sociëteit Amicitia af te staan, niet het geval is.
Bij die overdragt worden verschillende bezwarende voorwaarden
gemaakt, die in de vrije beschikking belemmering zullen te weeg
brengen en waaarop bij de bepaling van het bedrag der koopsom
gerekend moet worden.
De heer Attema zegt, dat hij alleen den afstand van grond
aan Ds. Romenij heeft aangehaald, omdat door Burgemeester en
Wethouders er op gewezen wordt, dat de door dien kooper be
taalde som, met die door de Sociëteit Amicitia te betalen ge
lijk staat.
Vorige spreker heeft beweerd dat aan de eigendoras-over-
dragt bezwarende bepalingen verbonden worden. Het komt Spr.
voor, dat die bezwaren meer schijn dan wezen zijn. In zekeren
zin zijn ze wel van eenig belang, doch ze stemmen volkomen
overeen met hetgeen de Sociëteit zelf wil. Al verbond men
dezelve Diet aan de overdragt, dan nog zou Spr. meenen, dat de
Sociëteit geene veranderingen of bijbouwingen zal doen, die niet
tot verfraaijing van het gebouw leidenhet belang van de inrig-
ting brengt zulks mede.
Spr. acht de voorgestelde bezwarende bepalingen van zoo luttel
belangdat daarop bij de bepaling van de te betalene som, niet,
althans niet tot een groot bedrag mag worden gerekend.
Het verschil tusschen de door Burgemeester en Wethouders
en den Gemeente-Architect voorgedragene som is te groot. Voor
dat verschil zijn de aangevoerde gronden niet voldoende. Spr.
is van meoniDg dat in dezen cene koopsom mag worden be
dongen, gelijk staande met die vastgesteld voor de in bebouwing
uit te geven terreinen.
De Voorzitter geeft te kennen, dat hij zich met het gevoelen
van vorigen Spr. niet kan vereenigen en dat hij blijft persisteren
bij het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
Mooijelijk valt het eene berekening te maken in verband met
den prijs van den grond aan Ds. Romenij afgestaan, omdat die
in eene andere buurt der stad is gelegen.
Die grond is echter geheel ter vrije beschikking aan den koo
per overgegaan hij kan daarmede handelen naar goedvinden.
In dit geval heeft het omgekeerde plaats. De sociëteit ont
vangt den grond onder zekere bezwarende bepalingen, waardoor
zij belet wordt daarvan zoodanig gebruik te maken als zij zelf
wil. Voor deze bezwarende bepalingen een juist cijfer aan te
geven van de mindere waarde van den grond, kan moeijelijk
plaats hebben.
De heer Brüinsma wenscht aan het gesprokene nog toe te
voegen, dat men bij de vaststelling der voor de overdragt te be
talen som, niet in aanmerking heeft genomen aan wie de grond
wordt overgedragen, maar alleen het cijfer heeft genomen wat van
ieder ander persoon gevraagd zoude worden overigens vereenigt
hij zich geheel met het bereids aangevoerde door de hh. Voor
zitter, Gorter en Rengers.
De heer de Haan heeft zich, zoowel reeds voor de behandeling
van het voorstel, als gedurende de beraadslagingen daarover, af
gevraagd of er wel moverende redenen bestaan om alsnog de be
trekkelijke terreinen in eigendom over te dragen.
In de adressen der sociëteit worden biervoor ook geene gron
den aangevoerd die de afstand zoo noodig maken.
Zooals nu de sociëteit den grond in gebruik heeft, heeft deze
daarvan geen financieel bezwaar, en de beperkende bepalingen
omtrent het gebruik des gronds, hebben haar nimmer behoeven
te hinderen. In verband met het bezwaar door den heer Attema
aangevoerd omtrent den prijs, kan het vooralsnog lalen van den
zaak in den stand zooals nu, geen reden van beklag voor de so
ciëteit zijn, en dan wijst Spr. op de mogelijkheid dat de gemeente,
door de verbreeding van de gracht bij de Wirdumerpoortsbrug
en de rigting van den weg langs Amicitia wclligt later een ge
deelte van den grond benoodigd is. Draagt men het nu in on
herroepelijk eigendom over, dan is men naderhand misschien ge
noodzaakt, tot bekoming van een gedeelte eene groote som te
besteden.
Men vestige slechts de aandacht op de moeite cn groote kos
ten die het veroorzaakt om bij de Zuiderwalstecg eene strook
gronds voor de rooijing van den weg te verkrijgen.
De beraadslagingen hierop gesloten zijnde wordt, (nadat de
bceren Plantenga en Asman verklaard hadden zich als directeuren
der sociëteit van medestemmen te zullen onthouden) punt lo. der
conclusie met 11 tegen 4 stemmen, die van de heeren Attema,
de Haan, de With en Oosterhofï, aangenomen.
De overige punten worden vervolgens zouder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd, weshalve is besloten
Voorbehoudens de vereischte goedkeuring van heeren Gedepu
teerde Staten van Friesland, aan de alhier gevestigde sociëteit
„Amicitia" in eigendom over te dragen
a. den grond, waarop de tegenwoordige localen dier sociëteit,
in de schrifturen van het kadaster bekend, gemeente Leeuwarden,
sectie B, nummer 1515, zijn gebouwd, voor zoover die aan de
gemeente toebehoort, ter grootte van vijf vierkante roeden en vijf
tig vierkante ellen en
b. den onmiddellijk ten zuiden van de hiervoren sub a be
doelde localen gelegen, mede aan de gemeente Leeuwarden toe
behoorenden en thans door de sociëteit op den voel van terbeed-
leening gebruikten grond, kadastraal bekend als voren in sectie
B, nummer 1991, groot drie vierkante roeden en tachtig vier
kante ellen, een en ander tegen betaling harerzijds eener som van
een duizend zes honderd gulden, bij de verteekening der acte van
overdragt in een termijn te voldoen ten kantore van den heer
ontvanger der gemeenteonder voorwaarde
lo. dat aan de sub a bedoelde localen, noch op, noch over
den grond sub b vermeld, aan- of bijbouwingen mogen worden
gedaan, zonder goedkeuring van den Raad der gemeente Leeuwarden.
2o. dat al de kosten op deze eigendoms-overdragt vallende,
geene uitgezonderd, komen ten laste van- en op de eerste aan
maning moeten worden betaald door de sociëteit „Amicitia."
3o. dat, bijaldien de genoemde sociëteit zich niet binnen drie
maanden, nadat dit besluit ter harcr kennis zal zijn gebragt,
schriftelijk aan den Raad heeft verklaard, of de daarbij bedoelde
eigendoms-overdragt op de gestelde voorwaarden door haar wordt
aangenomen, de Raad zich door dat besluit niet meer gebonden acht.
7. Wordt in behandeling genomen het in de vorige vergade
ring ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wethouders,
betrekkelijk het aan hun in de vergadering van 22 April jl., ten
fine van nader onderzoek, in verband met de daartegen gerezen
bedenkingen, teruggezonden voorstel van 8 April te voren, tot
oprigting eener schietbaan ten behoeve van de schietoefeningen
tier dienstdoende schutterij in deze gemeente, op een gedeelte van
't aan de gemeente toebehoorende perceel land, gelegen achter de
Hoven, in de schrifturen van het kadaster bekend, sectie G,
no. 1866.
De heer Westenberg wenscht te verklaren, dat de commissie
die indertijd heeft gerapporteerd, dat op het bedoelde stuk land
eene schietbaan kan worden gemaakt zonder dat bij het doen der
oefeningen gevaren bestaan, daarvan, door de pertinente verkla
ring van den kommandant der schutterij, is teruggekomen.
De vergadering, zich vervolgens met de conclusie van het voor
stel vereenigende, besluit buiten hoofdelijke stemming;
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag 5 Julij 1869. 93
lo. ten behoeve van de schietoefeningen der dienstdoende
schutterij te Leeuwarden, wordt van wege en op kosten der ge
meente eene schietbaan opgerigt, zoodra het daarvoor geschikt
terrein zal zijn aangewezen.
2o. Burgemeester en Wethouders worden uitgenoodigd, aan
den Raad voorstellen te doen zoo omtrent de plaats waar, als
ten opzigte van de wijze waarop de sub lo. bedoelde schietbaan
behoort te worden aangelegd met opgave der kosten, welke op
een en ander zullen vallen.
8. Wordt in behandeling genomen het in de vorige verga
dering ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wethou
ders, betrekking hebbende op het bij besluit dezer vergadering
van 28 Jan. jl. no. 12, aan hun gerenvoijeerd adres van Johan
nes Ruding en Baltus Pieterson, aannemers van het eerste ge
deelte der werken tot uitbreiding van 't bebouwd gedeelte der
gemeente, daarbij hunne bedenkingen mededeclende tegen de op
den negenden termijn der aannemingssom gedane kortingen,
wegens
a. nog te doene werken aan de leuningen, hardsteenen enz.
der (toen nog) te leveren brug ad ƒ700
b. te late herstelling der scheepvaart, gedurende 37 dagen,
bcloopen boete ad f 370
c. te late oplevering der werken, beloopen boete ad 100
met verzoek tevens dat aan hun de gemelde som van 700 uit
betaald en de boete ad 470 gerestitueerd moge worden.
Bij de conclusie van het voorstel wordt in overweging gege
ven om te besluiten
Aan J. Ruding en B. Pieterson, aannemers van het eerste ge
deelte der werken tot uitbreiding van het bebouwd gedeelte der
gemeente Leeuwarden, naar aanleiding van hun adres dd. 22
Jan. 1869, te kennen te geven
a. met betrekking tot het eerste gedeelte van 't daarbij gedaan
verzoek
dat, blijkens daaromtrent van Burgemeester en Wethouders ont
vangen inlichtingen, de uitbetaling der door hen bedoelde som
van f 700 bereids heeft plaats gehad en de Raad overigens geene
termen heeft gevonden om hen wegens beweerd renteverlies scha
deloos te stellen, en
b. ten opzigte van het tweede gedeelte van dat verzoek
dat aan hen, van de ingehouden boete, wegens te late open
stelling der graclit voor de scheepvaart, ad drie honderd zeven
tig gulden 370) eene som van een honderd zeventig gulden
ƒ170) uit de gemeentekas zal worden gerestitueerd, doch er
overigens, na»r 's Raads mcening, geene reden bestaat, om de
restitutie verder uit te strekken.
De beraadslagingen over het voorstel worden dooi den Voor
zitter geopend.
De heer Attema zal zich met het voorstel niet vercenigen
hij gelooft dat in dit geval inderdaad van de zijde der aannemers
geen schuld bestaat welke aanleiding geeft dat boete behoort te
worden toegepast.
In het eerste gedeelte van het verzoek om uitbetaling van de
ingehoudene som van f 700 is, volgens de mededeeling van Bur
gemeester cn Wethouders, door de uitbetaling dier som, reeds
voorzien. Ten dezen opzigte hebben de aannemers dus niets meer
te vorderenalleen blijft slechts over dat zij gedurende eenige
maanden He rente van die som gemist hebben.
Het 2e punt helreft het opleggen van geldboete wegens te
late herstelling der scheepvaart. Spr. meent dat die boete niet
kan worden toegepast omdat de architect in gebreke is gebleven,
de aannemers, volgens 48 van de algemeenc voorwaarden, met
de overtreding in kennis te stellen en bovendien die boete niet
is ingehoudeu van den 8en termijn der aannemingssom, 't geen vol
gens 47 moest hebben plaats gehad, aangezien de boete bij
de betaling van dien termijn reeds verschuldigd was geworden.
Hij gelooft dat door dat verzuim de aanspraak op de boete
is komen te vervallen. Aan de toepassing der boete toch is
door de aanbesteders verbonden dat de aannemers bij het bestaan
daarvan kennisgeving ontvangen wordt die kennisgeving ver
zuimd dan vervalt als van zelf de aanspraak op boete.
Ten aanzien van het 3e punt „het te laat opleveren der werken"
merkt Spr. op, dat de architect zelf aan de aannemers heeft te
kennen gegeven dat de nog te leveren ijzeren draaibrug eerst in
dit voorjaar zoude worden geleverd en dus de werken tot de
provisionele oplevering behoorende, niet alle gereed konden wor
den gemaakt, maar gedeeltelijk eerst in den voorzomer van 1869
moesten worden uitgevoerd. Spr. gelooft dat het niet opgaat bij
het bestaan van zoodanige omstandigheden boete toetepassen.
De aannemers hebben gehandeld naar de orders hun door den
Architect verstrektlatere oplevering dan bij 't bestek bepaald
was 'hiervan het noodwendig gevolg, en om dientengevolge boete
te heffen, is niet met de billijkheid overeen te brengen. Bij al
het genoemde nog gevoegd het renteverlies dat de aanne
mers hebben geleden, bestaan er naar Sprs. meening, voldoende
gronden hen van de betaling van boete te ontheffen en hun
verzoek intewilligen.
De heer Asman is van hetzelfde gevoelen als vorige Spr.
de inlichtingen die hij heeft ontvangen, hebben bij h^n een in
druk teweeg gebragt, die hij liefst niet nader wil qualificcercn,
maar die hem dwingt tegen het toepassen van boete tc zijn.
Naar zijne meening blijkt het uit alles voldoende dat de Archi
tect met de zaak verlegen is geweest, getuige de lange tijd die
hij tot het uitbrengen van zijn advies heeft besteed.
De door de aannemers aangevoerde motieven worden zoo vol
doende geregtvaardigd, dat van de toepassing van boete volstrekt
geen sprake kan zijn.
Spr. zal daarom tegen het voorstel stemmen.
De heer Dliparc is van oorderel, dat de Raad zich moet haas
ten, om te herstellen 't geen geschied is tegenover de adressanten.
Men was in de le plaats, al dadelijk door het niet in acht ne
men van de voorschriften der algemeene voorwaarden, in 't ge
heel niet ontvankelijk, niet in zijn regt om boete toe te passen.
Er bestaan echter gelijk ook reeds is opgemerkt, nog andere
redenen die voor het verleencn van kwijtschelding der boete
pleiten. Men mag niet uit het oog verliezen, dat de aannemers
geheel op verzoek van het dagelijksch bestuur zelf, hun door
den architect overgebragt, het vaarwater gedurende de kermis
hebben opengelaten. De architect geeft nu wel in overweging
daarvoor 20 dagen in mindering te brengen, maar zoodanige
berekening kan hier niet opgaan, omdat in eene zaak als deze
het oponthoud niet als met den passer afgemeten, kan worden
bepaald, maar wel moet in aanmerking worden genomen, dat,
is eens een werk gestagneerd geweest, de latere hervatting
daarvan in den aanvang niet met dien spoed geschieden kan,
als anders zou zijn toegepast. Het laatste werk stond overigens
in zoo naauw verband met het eerste, dat al wat te dien aan
zien is in het midden gebragt ook verder vau toepassing is.
De heer van Ejjsinga zal zijne stem niet kunnen schenken
aan het voorstel van Burgemeester en Wethouders, omdat hij
van oordcel is, dat de hierbij betrokken aangelegenheid niet op
meest gewenschte wijze is behandeld. Na hetgeen door de drie
voorafgaande Sprs. is aangevoerd, waarmede hij ten vollen in
stemt, kan hij kort zijn.
Een speciaal punt wenscht hij evenwel te doen uitkomen,
Burgemeester en Wethouders vinden blijkens het voorstel termen
om van de boete, verschuldigd wegens de te late opening van
het vaarwater, gedeeltelijk kwijtschelding te verleenen, terwijl bij
de boete verschuldigd wegens de te late oplevering van het ge-
heele werk wordt gepersisteerd. Nu valt het niet te ontkennen,