GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag don 6 Julij 1869. dat dezelfde oorzaken op beide vertragingen van invloed zijn ge weest. Men had dus bij de boete wegens de te late oplevering van het geheele werk naar denzelfden maatstaf eene restitutie voor een evenredig bedrag mogeu verwachten. Op deze incon sequentie wenschte Spr. de aandacht te vestigen. Zijne overtuiging is, dat hier in 't geheel geen boete dient te worden opgelegd. De Voorzitter zegt, dat wat betreft de inhouding van de ƒ700 voor nog uit te voeren werken, daarvoor zijn door den gemeente-architect voldoende motieven bijgebragtde hiervoor bestaande redenen zijn echter vervallen en de gelden aan de aannemers uitbetaald. Betrekkelijk het oponthoud ontstaan door het openhouden van het vaarwater gedurende de kermis, geeft Spr. te kennen, dal het waarheid is het beweren van adressanten, dat ze daartoe zijn uitgenoodigd, en dit heeft aan Burgemeester en Wethouders dan ook aanleiding gegeven om voor te stellen, deswege eene scha deloosstelling te verleenen. Hij heeft echter niet die volle over tuiging dat dit verhindering in het werk heeft gegeven. Over 't geheel moet het er voor gehouden worden dat andere oorzaken, geheel onafhankelijk van het vorengenoemde, de uit voering van het werk hebben vertraagd. De gunstige weersge steldheid van 1868 heeft aanleiding gegeven, dat het niet aan gelegenheid tot geregelde voortzetting van het werk behoefde te ontbreken meermalen ontbrak het zelfs aan werkvolk. Dit een en ander-gaf Burgemeester en Wethouders aanleiding tot eene gedeeltelijke restitutie der boete te adviseren. De heer Gorter geeft te kennen, dat zijns oordeels in dezen geen boete kan worden toegepast. Na de indiening van het adres heeft hij een persoonlijk onderzoek ingesteld, 't welk hem heeft bevestigd, dat in dezen bij de aannemers geen schuld be- staat. Iiij is het dan ook met vorige Spr. eens dat de boete moet worden gerestitueerd, gelijk hij ook reeds in dc commissie voor openbare werken heeft te kennen gegeven. De heer Brninsma merkt den heer Atteraa op, dat tegen het niet betalen van rente voor de ingehoudenc 700 overstaat, dat Burgemeester en Wethouders soms op dc termijnen voorschotten verleenen, waarvoor dan eveneens rente zou kunnen worden ge vorderd dit is evenwel nog nimmer in toepassing gebragt. Op den tienden termijn is nog vóór het eindigen van het ondcr- houdstijdperk voorschot verleend, zonder dat daarvoor rente in rekening is gebragt. De heer Rengers is na de gevoerde discussion overtuigd, dat geheele vrijstelling van boete moet worden verleend, echter geen zins uit het oogpunt van billijkheid, omdat de uitvoering van het werk door de bijzondere gunstige weersgesteldheid geene vertraging heeft behoeven te ondervinden maar alleen op grond van het door den eersten Spr. aangevoerde, dat niet voldaan is aan de bepalingen van 47 en 48 van de algemeenc voor waarden. De heer Attema stelt hierop voor het verzoek van de heeren J. Küding en B. Pieterson toe te wijzen en hen van die gunstige beschikking in kennis te stellen." De heer Oosterhoff meent, dat de aannemers ook verzocht hebben rente te mogen erlangen voor de ingeboudene som die rente te verleenen ligt zeker niet in des voorstellers be doeling wordt echter zijn voorstel aangenomen dan volgt daar uit dat de aannemer rente zullen vorderen. De heer Attema leest hierop de conclusie van het adres voor, waarin niet om rente der ingeboudene som wordt gevraagd. Het voorstel van den heer Attema, vervolgens in rondvraag gebragt zijnde, wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen, weshalve is besloten het door de heeren J. Riiding en B. Pieterson gedaan verzoek toe te wijzen en hen van die gunstige beschikking in kennis te stellen. 9. De Voorzitter het noodig achtende, dat tot het houden eeuer beslotcnc zitting, de openbare vergadering worde geschorst, is daartoe overgegaan. De vergadering heropend zijnde wordt dezelve voortgezet, als volgt 10. Wordt in behandeling genomen het in de vorige verga dering ter tafel gebragte voorstel van Burgemeester en Wethou ders, aangaande de ter vergadering van 11 Maart jl., om berigt en raad in hunne handen gestelde missives van de plaatselijke commissie van toezigt op de scholen van middelbaar onderwijs en van den heer directeur der rijks hoogere burgerschool, in deze gemeente, beide de strekking hebbende, dat de perceelen met de nummers 29, 30 en 31 op de betrekkelijke lijst en situatictee- kening aangeduid, aan het rijk, ten behoeve van opgemelde schcol- inrigting, in huur mogen worden afgestaan. De heer Duparc verklaart, zich niet met het voorstel van Bur gemeester en Wethouders te kunnen vereenigen. Hij wil gaarne gelooven, dat er voor de hoogere burgerschool belang in kan zijn gelegen dat deze terreinen onbebouwd worden gelaten, doch in deze zaak komen de door den architect voor het tegenoverge steld geval aangevoerde motieven Spr. gegrond genoeg voor, om niet overeenkomstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders te besluiten. Spr. is van oordeel, dat voor de raadsleden het eerst ha; belang der gemeente moet in aanmerking komen en dat men in geen geval moet vergeten, dat het terrein is in orde gebragt en bestemd voor het stichten van buizen en niet om onbebouwd te worden gelaten, welk laatste ook niet strekt in het financieel j voordeel der gemeente. Op deze juist zoo geschikt gelegen ter reinen zal men nu tevens eene groote eeutoonigheid verkrijgen, waardoor dc bebouwing van de andere terreinen niet in de hand zal worden gewerkt. Bovendien merkt Spr. nog op, dat de tuin, in vergelijking met dien gelegen achter dergelijke inrigtingen van onderwijs in andere gemeenten, voldoende oppervlakte heeft, ja zelfs grooter is dan inenigen anderen. De heer Bruinsma acht het van belang, dat de terreinen niet ter bebouwing worden uitgegeven, maar overeenkomstig het voor stel van Burgemeester en Weihouders, aan het Rijk in huur af gestaan. Het is waar dat het Rijk geen grooteren tuin kan vorderen. Aan de eischen door] den Minister van Binnenland- schc Zaken, betrekkelijk dc grootte van den tuin, i3 ruimschoots voldaan, maar dit neemt niet weg dat juist daardoor de tuin geheel aan zijne bestemming beantwoordt. Wenschclijk wordt het geacht den tuin te vergrooten. Wordt hieraan voldaan dan vloeit daaruit van zelf voort, dat het onder wijs in de plantenkunde op uitgebreider schaal kan worden ge geven, en hoe vollediger het onderwijs is, des te meer zal de in- rigting in bloei toenemen en niet alleen meer bezocht worden door de ingezetenen dezer gemeente, maar ook uit die van andere gemeenten, 't Is waar, de gemeente verliest er wel iets bij, doch dit zal door de te verkrijgen resultaten ruimschoots worden vergoed. Ten aanzien van de opmerking dat door het onbebouwd laten der terreinen eene doodsche stille streek zal ontstaan en daardoor veel van de sierlijkheid zal worden weggenomen, geeft Spr. te kennen, dat het plan van uitbreiding niet uit weelde is vastge steld, en dat het nooit in de bedoeling heeft gelegen om door de uitbreiding alleen de sierlijkheid te bevorderen, maar hoofd zakelijk om daardoor in bestaande behoeften te voorzien en nut aan te brengen, terwijl bovendien nog door het stichten van een hek, men het genot zal hebben, een blik te werpen in een' sier lijk aangelegden tuin. GEMEENTERAAD TE LEEUW ARDEN. Zitting van Maandag den 5 Julij 1869. 95 Spr. ziet uit dien hoofde geen redenen om liet voorstel niet aan te nemen. Het eenige bezwarende pont is, dat hij vreest dat de voorgestelde som aan den heer Minister van Binnenlandsche Zaken te hoog en te bezwarend zal voorkomen en zou Spr. ge neigd zijn eene geringere som voor te betalen vergoeding voor te stellen, doch hij vreest dat zoodanig voorstel bij de ver gadering geen ingang zal vinden. Dc heer Westenberg geeft te kennen, dat in dc conclusie wordt gesproken, dat de afscheiding aan de kade zal bestaan uit eene rollaag met ijzeren hek. Hij vraagt of met die rollaag bedoeld wordt een muurtje om de aarde te bedekken. De Voorzitter zegt, dat het in de bedoeling van 't dage- lijksch bestuur ligt eeu ijzeren hek te stellen, voor zooveel noo dig op eene rollaag. De heer Suringdr is van gevoelen, dat, al bestond er voor het oogcnblik werkelijk geen behoefte aan grooter terrein, de mogelijkheid toch bestaat, dat die behoefte zal komen le bestaan en het daarom niet raadzaam is de gelegenheid tot vergrooting eens vooral af te snijden. Niet alleen het belang van de in - rigtiDg, ook dat van de gemeente vordert, dat terrein beschik baar te houden. De tijd zal kunnen komen waarop het gebouw weder aan de gemeente overgaat en dan kan het zijne nuttigheid hebben bij een zoo kolossaal gebouw een ruim terrein te bezitten. Bovendien meent Spr. dat door het onbebouwd blijven van den grond geene ontsiering van de buurt zal plaats hebben integendeel is hij van oordeel, dat door het aanleggen van een' tuin, eene aangename afwisseling zal ontstaan. Spr. zal zich daarom met het voorstel vereenigen. De heer Duparc antwoordt den laatsten Spr., dat van een over gang van het gebouw aan de gemeente wel geen sprake zal kun nen zijn, omdat de school eene rijks-instelling is. Nogmaals wijst Spr. er op dat, met het oog op de terreinen bij audere hoogere burgerscholen aanwezig, er naar zijne meening geen dringende behoefte kan bestaan om den tuin te vergrooten. Spr. stelt er bovendien prijs op dat de terreinen worden be bouwd, 't welk zoowel in 't belang van de gemeente, als in dat der aankoopers van andere terreinen is. De heer Westenberg zegt, dat de door vorigen Spr. bedoelde hoogere burgerscholen, allen gemeentelijke instellingen zijn. Van de Rijks hoogere burgerscholen is de tuin van die te Leeuwarden eeu der kleinsten. Dc heer Bminsma merkt op, dat de bedoelde terreinen zeer goed gemist kunnen worden er zijn immers nog zeer vele per ceelen aanwezig die nog niet verkocht zijn-; behoefte aan de per ceelen achter de Rijks hoogere burgerschool bestaat er derhalve nietde bedoelde terreinen zullen misschien nog lang genoeg onbebouwd kunnen blijven. Aan de door de gemeente te getroostene opofferingen, wordt bovendien reeds ten deele door het ontvangen van huur tegemoet gekomen. Punt 1 van de conclusie hierna in rondvraag gebragt zijnde, wordt met 13 tegen 4 stemmen, die van de heeren Oosterhoff, Duparc, de With en Asman, aangenomen, terwijl punt 2 zonder hoofdelijke stemming is goedgekeurd, weshalve is besloten lo. In beginsel aan te nemen, dat de voor de uitbreiding van 't bebouwd gedeelte der gemeente bestemde terreinen, op de be trekkelijke lijst en teekening met de nummers 29, 30 en 31 aan geduid, ten behoeve van den tuin, behoorende bij 't gebouw der Rijks hoogere burgerschool met vijfjarigen cursus alhier, voor den tijd van tien jaren aan het Rijk zullen worden verhuurd, tegen betaling eener jaarlijkscbe huursom, berekend naar vijf ten hon derd van de door den Raad voor die terreinen vastgestelde koop- Bijvoegsel tot de Provinciale Friescue Cocrant. prijzen, zoomede van de kosten van aanleg der door de gemeente te stichten en door het Rijk in onderhoud over te nemen af scheidingen der terreinen van de publieke straat en van de aan grenzende erven, welke afscheidingen, voor zoover'ze zich langs de kade uitstrekken, zullen bestaan in eene rollaag met ijzeren hek. 2o. Burgemeester en Wethouders te magtigen, om zich met deu directeur der Rijks hoogere burgerschool alhier, in betrekking te stellen en, onder inachtneming van de sub lo. vermelde grond slagen, met hem voorloopig de voorwaarden te regelen, onder welke de aldaar bedoelde overeenkomst van verhuur en huur zal worden aangegaan en deze daarna aan de goedkeuring van den Raad te onderwerpen. 11. De Voorzitter brengt ter tafel een door Burgemeester en Wethouders ontworpen concept-besluit tot het aangaan eeDer geldleening groot 53,000, ter bestrijding der uitgaven voor bui tengewone werken en stelt voor dat concept-besluit, 'twelk in druk aan de leden is rondgedeeld, in behandeling te nemen. Hiertoe wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. De heer Plantenga wenscht tc kennen te geven, dat het voor stel hem eenigzins verrast heeft j hij hadt zich gevleid dat de buitengewone uitgaven voorloopig bestreden zouden kunnen wor den, uit de gelden ontvangen wegens den verkoop van gemeente eigendommen en deze leening daardoor 3 a 4 maanden had kun nen worden uitgesteld. 't Is waar de opbrengst van bedoelde eigendommen zal strekken tot aflossing van schuld, doch deze behoeft eerst op lo Januarij a. s. te geschieden. Hier komt nog bij dat een gedeelte der op te nemen gelden zal worden besteed voor de demping der gracht van de Wijde Gasthuissteeg tot de Langepijp, met welk werk nog niet eens is aangevangenwel is volgens rapport van Burgemeester en Wet houders de aanbesteding daarvan voorbereid, doeh de Raad zal hieromtrent eerst nog eene definitieve beslissing moeten nemen. Over den toestand der geldmiddelen op het oogenblik bij den ontvanger in kas, kan Spr. niet oordeelen, omdat het proces verbaal van verificatie dier kas, over het 2e kwartaal 1869, nog niet ter kennis van den Raad is gebragt. Hij wenscht echter de vraag te doen, of niet met het voor aflossing aan te wenden bedrag, tot het tijdstip waarop die aflossing moet geschieden (1 Jan. 1870) de te doene uitgaven voor buitengewone werken kunnen worden bestreden. Dc Voorzitter geeft den heer Plantenga dc verzekering, dat ook het dagelijksch bestuur zich had gevleid, om met de opbrengst van de verkochte eigendommen, in het voor buitengewone wer ken benoodigde bedrag, te kunnen voorzien. De loop der zaken heeft hierin echter verhindering aangebragt. De omstandigheid dat het kohier van hoofdelijke omslag nog niet invorderbaar is, 't welk welligt nog ecnigen tijd zal aanhouden, heeft aanleiding gegeven, dat een groot deel van de ontvangen koopsommen, tot bestrijding van andere uitgaven, zijn moeten worden aangewend en is het te voorzien dat de gemeentekas weldra geheel zal zijn uitgeput. Met hel oog hierop hebben Burgemeester en Wethouders ge meend, dat thans voor het aangaan der geldleening het juiste tijdstip gekomen is, daar zij anders vreezen de te doene uit gaven tc moeten staken. De heer Gorter meent te weten dat de opbrengst van ver kochte vastigheden zal worden aangewend tol buitengewone af lossing van schulddie gelden kunnen dus niet strekken tot vereffening van gewone schuld. De heer Plantenga merkt den heer Gorter op, dat hij de zaak verkeerd begrepen heeft. Wel moet met de opbrengst van verkochte vastigheden schuld worden gedelgd, doch dit behoeft eerst in Jan. 1870 te geschieden. Intusschcn kunnen degelden 26

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 3