140 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 October 1869. dening voor de Fransche dag- en kostschool voor jonge juf vrouwen, welk artikel o. a. bepaalt, dat er gelegenheid gegeven wordt tot het ontvangen van lessen in de toon- en danskunst. Daaruit vloeit alzoo voort, dat het dans-onderwijs onder de lcer- \akken is opgenomen. En wanneer nu de lokaliteit in het ge bouw dat van gemeentewege is verstrekt, ongenoegzaam is om dit onderwijs op voldoende wijze te doen plaats vinden,- dan kan de Raad ten behoeve dezer gemeentelijke iavigting, nevens die lokaliteit, een ander lokaal der gemeente toebehoorende daarvoor beschikbaar stellen. In dat geval zou men, in plaats van ecne retributie voor 't gebruik der lokaliteit eene voor de verstrekking van vuur en licht in toepassing kunnen brengen. Spr. gelooft, dat men in het door hem aangehaald artikel gereede aanleiding kan vinden om ten behoeve van bedoelde inrigting het gymnas tieklokaal beschikbaar te stellen, zonder daartoe de goedkeuring van Gedep. Staten te behoeven. Geheel iets anders was bet met het in gebruik geven van de lokaliteit boven de stadswaag aan den heer Schliebner en van de Militiezaal aan de vereeniging voor volksbijeenkomsten, als betreffende dit personen waarmede de gemeente in geen direct verband staat. De heer Jongsma wil niets afdoen aan de waarde der dooi den heer Rengcrs aangevoerde antecedenten. Toch wil Spr. op merken, dat wanneer de vergadering komt tot het inzigt dat ze vroeger te veel heeft gedaan, .dan ook bij de eerste de beste ge legenheid van dien weg behoort te worden afgeweken. Wat be treft de opmerking van den heer Rer.gers omtrent de beslissin gen voorkomende in de gemeentestem, moet Spr. toestemmen, dat die artikelen evenmin zijner aandacht zijn ontgaan, doch dat dan ook telkens bij hem de overtuiging vaststond, dat die Gede puteerde Staten waarvan daar sprake was zich meer magt ver oorloofden uitteoefenen dan waartoe de wet hun collegie bevoegd heid geeft en conform het voorbeeld van de Duitsche Keizers, die steeds bedacht zijn geweest op vermeerdering van hun rijk. Spr. voor zich is van meening, dat dan de beste orde van zaken heerscht, wanneer ieder collegie van bestuur zich houdt binnen de grenzen van bevoegdheid aan hetzelve bij de wet aangewezen. Hij herhaalt het daarom, dat waar de gemeente onderhandsch, zij het ook voor geld, iets in gebruik geeft waaromtrent geene mededinging kan bestaan, ook art. 194 der gemeentewet niet van toepassing kan zijn. Bovendien, waar verschil bestaat of eene openbare magt al of niet door de wet geroepen is, om een in kleinigheden afdalend toczigt uit te oefenen, dan helt hij steeds over tot eene loijale opvatting van zoodanig min duide lijk wetsartikel, gedachtig aan het Romeinsche „minivia non cur at Trator. De Voorzitter sluit hierop de beraadslagingen over de alge- mcene strekking en brengt punt 1 der conclusie in behandeling. De heer Jongsma stelt voor, de woorden: „voorbehoudens de „vereischte goedkeuring van hceren Gedeputeerde Staten van Fries land" te doen vervallen. De Voorzitter merkt op, dat die woorden aan de punten van conclusie voorafgaan. De heer Jongsma trekt hierop het door hem gedaan voorstel in, omdat de algemeene strekking reeds is aangenomen en hij daarop niet wil terug komen, maar beveelt de overweging van dit punt aan Burgemeester cn Wethouders om bij een volgend dergelijk punt op te letten. De conclusie wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming, met algemeene stemmen (met uitzondering van dien van den heer Jongsma voor zooveel punt 1 betreft) aangenomen en mits dien besloten lo. Aan mejufvrouw R. Plaat, hoofdonderwijzeres aan de fran- sche dag- en kostschool voor jonge jufvrouwen te Leeuwarden, tot wederopzeggens, gedurende twee door heeren Burgemeester en Wethouders aantewijzen uren in de week, en onder de door dat collegie nader vasttestellcn bepalingen en voorwaarden, 'tge bruik afiestaan van het voor liet gymnastisch onderwijs in de meente bestemd lokaal met de noodige verwarming en verlich ting en zulks ten dienste van 't aan de leerlingen dier school- inrigting te verstrekken onderrigt in het dansen, met bepaling, dat door de genoemde hoofdonderwijzeres als vergoeding daar voor aan de gemeente zal worden betaald eene som van tien gulden in de maand. 2o. Heeren Burgemeester en Wethouders te raagtigen, om aan den sub lo bedoelden gebruiksafstand zoodanige bepalingen cn voorwaarden te verbinden, als zij nuttig en wenschelijk zullen achten. 28. De heer Jongsma doet het volgend schriftelijk voorstel: „De ondegreteekendc, in aanmerking nemende dat op de staatsbegrooting voor 1870, onder hoofdstuk IV A, artikel 43 is uitgetrokken de som van 54,700.00, als kosten van het eerste perceel van de inrigting der voormalige marine gebouwen te Mederabliktot strafgevangenis voor crimineel veroordeelde mannen dat hieruit, in verband met de toelichting op gemeld artikel, blijkt, dat door de tegenwoordige regeering is besloten tot de overbrenging der strafgevangenis van Leeuwarden naar Medcm- blik, welke in 1866 een punt van overweging bij de toenmalige regeering uitmaakte dat de gemeenteraad van Leeuwarden destijds zich bij eerbie dig adres tot Zijne Majesteit den Koning heeft gewend en daarbij heeft betoogd, dat zoodanige verplaatsing zoude zijn tegen het algemeen rijks belang, hetwelk evenals het belang der gemeente Leeuwarden medebrengt, verbetering van aldaar bestaande ge bouwen, welk laatste zij dan ook van den Koning heeft gevraagd dat de toelichting van bovengenoemden begrootingspost door den Minister van Justitie gegeven den Raad ook geenzins de overtui ging kan geven, dat zijn vroeger betoog cn verzoek ongegrond waren en dat het, nu de volksvertegenwoordiging wordt geroepen om over deze belangrijke zaak bij de behandeling der begrooting te beslissen, wenschelijk is te achten, bovengenoemd betoog en verzoek tot de volksvertegenwoordiging te rigten; stelt den Raad voor lo. te besluiten, zich te wenden tot de Tweede Kamer der Staten-Generaal, met gemotiveerd verzoek, den bovengemeldcn post van uitgaaf niet goed te keuren, ah strijdig zoowel met het algemeen rijks belang als met dat van de gemeente Leeuwarden; 2o. eene commissie te benoemen ten einde zoodanig adres te ontwerpen en zoo spoedig mogelijk aan den Raad intedienen." De heer Jongsma zegt vervolgens, dat het wel geen betoog zal behoeven, dat, wanneer zijn voorstel tot eene volgende ver gadering wordt aangehouden en dan eerst eene commissie be noemd, die met het ontwerpen van een adres zal worden belast, een belangrijke tijd zal voorloopen zijn voor en aleer het adres kan worden ingediend. Spr. zou het derhalve wenschelijk ach ten, dat, indien het namelijk niet in strijd is met het reglement van orde, nog in deze vergadering tot de benoeming van eeno commissie worde overgegaan. De Voorzitter, het door den heer Jongsma gesprokene be-r amende, stelt voor het ter tafel gebragt schriftelijk: voorstel on middellijk in behandeling te nomen. De heer Dirks merkt op, dat in het voorstel wordt gemeld, dat de bewuste overbrenging van de strafgevangenis naar Medcm- blik in 1866 bij de regeering een punt van overweging heeft GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 14 October 1869. 141 uitgemaakt. Dit is onjuist, aangezien bedoelde kwestie in de maand November 1865 bij gelegenheid van de behandeling der staatsbegrooting voor 1866 is ter sprake gebragt. De toen ge voerde discussiën staan Spr. nog levendig voor den geest en ook hij heeft daaraan deel genomen. De zaak is echter thans van geheel anderen aard dan toen. Hij gelooft, dat men nu van een verkeerd beginsel is uitgegaan. In 1865 althans bestonden er daadzaken waarop het voorstel steunde. De groote sterfte van het jaar 1859 had aanleiding gegeven, dat de heer Baert in het staathuiskundig jaarboekje voor 1865 hieromtrent eene beschouwing mededeelde, tengevolge waarvan eene verplaatsing der v tuchtelingen is ter sprake gekomen. Diezelfde redenen be staan echter nu niet, weshalve het door de regeering gedaan voorstel op een' valschen basis steunt. In 1865 was het gedaan voorstel op dat punt te verdedigen, ofschoon niet geheel, daar inmiddels ook den slechten gezondheidstoestand had opgehouden. Ook in het belang van de tuchtelingen is het, naar Spr's meening, niet wenschelijk, dat zij naar Medemblik worden over- gebragt. Het verplaatsen toch van de marine zoomede van het strafdépöt levert grond op voor de onderstelling, dat het in die plaats ongezond is. Dan is er nog eene grooterc kwestie in 's Rijks belang. Spr. toch meent, dat het van groot belang is het tuchthuis gevestigd te houden in ecne gemeente waar een Hof zijne zittingen houdt, vooral met het oog op het plan, om de drie noordelijke provinciën onder een Hof te zamen te brengen. Dit zal zeer veel kosten van transport uitwinnen, in aanmerking ge nomen nog, dat «leze gemeente, aan den spoorweg gelegen, ge makkelijker kan worden bereikt dan Medemblik, naar welke plaats de overbrenging niet zoo gevoegelijk kan plaats hebben. Behalve het genoemde rijksbelang, brengt ook dat van de ge meente Leeuwarden mede de wenschelijkheid om het tuchthuis hier te behouden. Het moge waar zijn, dat het gezelschap van de tuchtelingen juist niet heel aangenaam is, zooals ook ten vorigen jare een paar malen is ondervonden, doch, wat dat betreft moeten de zaken van minder gewigt, wijken voor het groote be lang, dat in het behoud van het tuchthuis voor deze gemeeute gelegen is. Want, niet alleen zal door de verplaatsing der tuch telingen de consumtie verminderen, ook het garnizoen zal wor den ingekrompen en 't een zal 't andere tengevolge hebben. Spr. is mitsdien van oordeel dat het voorstel van den heer Jongsma ernstige overweging verdient. De Voorzitter gelooft, dat de heer Dirks de zaak niet goed begrepen heeft, aangezien hij de vraag heeft gedaan, en thans nog weder op nieuw doet, of de vergadering het voorstel van. den heer Jongsma onmiddellijk in behandeling wenscht te nemen. De heer Dirks zegt, dat het door hem aangevoerde is gespro ken met het oogmerk om die vraag te ondersteunen. Hierna tot de onmiddellijke behandeling besloten zijnde, wordt de conclusie van het voorstel van den heer Jongsma zonder ver dere beraadslaging onveranderd aangenomen. De Voorzitter, vervolgens door de vergadering uitgenoodigcl wordende om de leden der commissie te willen benoemen, wijst daartoe aan, de heeren mr. E. Jongsma, mr. C. W. A. Buma eiv mr. J. Dirks. De Voorzitter sluit hierop de vergadering.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 4