146 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 October 1869. last geweest met het onderzoek van de rekening en verantwoording der inkomsten en uitgaven dezer gemeente, over het jaar 1868, zoomede de in de buitengewone vergadering van 25 October daaraanvolgende door Burgemeester en Wethouders overgelegde memorie van beantwoording, omtrent eenige in het rapport der commissie vervatte opmerkingen. De heer Oosterhoff geeft te kennen, dat, toen de commisse de opmerkingen maakte ten aanzien van de verschillende uitkomsten die er bestaan tusschen de gemeenterekening en die van de raadscommissie der gasfabriek, het volstrekt niet in hare bedoe ling lag, ora van Burgemeester en Wethouders hieromtrent eene memorie van beantwoording uit te lokkenalleen was het haar voornemen om het collegie met de opmerkingen in kennis te stellen, ten einde daarvan nota te kunnen nomen. Nu echter hebben Burgemeester en Wethouders de gemaakte opmerkingen toegelicht, speciaal ook ten opzigte van de rekening der gasfabriek. Deswege wordt aangetoond waarin de door de commissie op genoemde verschillen bestaan. Doch, niet te min blijft er ten dien aanzien nog een punt, dat, naar Spr's mecning, nadere opheldering vereisoht. Burgemeester en Wethouders toch zeggen, dat na de sluiting van de rekening der commissie voor de gas fabriek nog ontvangen is /"300.99 en dat deze som in de ge- ineentcrekening is opgenomen, terwijl dit bedrag b;j het afsluiten der rekening van de gasfabriek, ouder de bij dc .balans aauge- bragte crcdietpost als nog te ontvangen gasregten enz. in totaal is uitgetrokken. Nu wordt door Burgemeester en Wethouders in de beantwoording gezegd, dat dc gasregten enz. over 1868 hebben bedragen74,641.625, terwijl in de rekening der raadscommissie daarvoor - 74,374.90 wordt verantwoord, hetgeen derhalve een verschil oplevert van266.72'. Naar Spr's oordeel zou dit verschil in overeenstemming moe ten zijn met het door Burgemeester en Wethouders opgegeven bedrag Van f 300.99, zoodat er alsnu nog een verschil blijft be staan van ƒ34.265. Spr. heeft gemeend dit te moeten opmerken, omdat het hem niet duidelijk is waaruit dit nader verschil is ontstaan. De heer Plantenga zegt, dat op de rekening der commissie voor de gasfabriek als nog te ontvangen gasregten enz. wordt verantwoord eene som vanƒ300.99, dat daarop, na het afsluiten der rekening, is ontvan gen een bedrag van-266.725 en dat het alsnog te verantwoorden ad j 34.265, geheel overeenstemt met het door vorigon Spr. aangetoond verschil. De heer OosterRoff geeft hierop te kennen, dat het door hem aangetoonde verschil door den heer Plantenga is opgehelderd hij merkt evenwel nog op, dat dan de verantwoording van Bur gemeester en Wethouders niet duidelijk is, aangezien daarin ge zegd word dat de gehccle 300,99 na het afsluiten der rekening is ontvangen. Ook omtrent een ander punt wenscht Spr. nog eene opmer king te maken. Jn hunne beantwoording geven Burgemeester en Wethouders te kenneD, dat de door de commissie aanbcvolene wijziging van de verantwoording, bezwaarlijk in toepassing kan wor den gebragt, eerstens, omdat men dan een nader accoord met den drukker zal moeten treffen, dat met geldelijke opofferingen gepaard zal gaau, daar, volgens het tot ultimo December 1870 loopeud contract, deze slechts verpligt is, de rekening en ver antwoording in den tegen woord igen vorm te drukken, en ten tweeden, omdat de verantwoording, thans opgemaakt wordende naar het door Gedeputeerde Staten vastgesteld model, die met de rekening aan dat collegie moet worden ingezonden, voortaan tweeledig zal moeten worden zaraengestcld, indien namelijk aan het verlangen der commissie wordt voldaan. Wat het eerste punt betreft, gelooft Spr., dat eenige meerdere kosten geen oorzaak mogen zijn, dat eene wenschelijke verbete ring achterwege wordt gelaten. Maar bovendien, is hij het met Burgemeester en Wethouders niet eens, dat dc veruntwoording thans opgemaakt wordt overeenkomstig het voorschrift van Ge deputeerde Staten. \oor eenige dagen heeft hij zich in het bezit gesteld van dat voorschriftzoomede van de verant woording van Gedeputeerde Staten waarnaar bij dat voorschrift wordt verwezen. Dc inzage dier stukken heeft hem de overtui- olno gegeven, dat de door de commissie aar.bevolene inrigting geheel in den geest valt van het door Gedeputeerde Staten ge geven voorschrift. 3pr. is derhalve van oordeel dat, met het oog op 't bestaande voorschrift, de Raad een besluit zal behooren te nemen tot de inrigting van de verantwoording, op de wijze als door de commissie is voorgesteld. De heer Attema, in 't midden latende of de verantwoording al dan niet overeenkomstig de bestaande voorschriften is inge- r'ofc> geeft te kennen, dat door Burgemeester en Wethouders is gewezen op het bezwaar ten aanzien der drukkosten dit bezwaar is niet ontzenuwd, waarom Spr. zich schaart aan de zijde van Burgemeester en V\ethouders. Bovendien, zooals nu de verant woording is ingerigt kunnen de leden van den Raad zich daar mede op voldoende wijze in kennis stellen. Spr. beschouwt het als geene noodzakelijke verandering en acht het uit dien hoofde ongeraden daarvoor kosten op te offeren. Iiij zal zich daarom niet met het voorstel vereenigen en geeft er dc voorkeur aan de verantwoording in den tegenwoordigen vorin te behouden. De heer Plantenga merkt op, dat ongetwijfeld steeds aan het voorschrift van Gedep. Staten voldaan, is wijl nimmer op het model der rekening noch op deszelfs inrigting aanmerking is gemaakt. Hij ziet daarom ook geene noodzakelijkheid oin in de verantwoording wijziging te brengen. De heer Oosterhoff zegt, dat hij gemeend heeft dat de meer dere kosten geen grond mogten zijn, om van dc door de com missie beoogde veranderde inrigting van de verantwoording af te zien; hij voor zich is van oordeel, dat die kosten niet zullen opwegen tegen het gemak dat men daardoor zal verkrijgen. De heer Bruinsma merkt op, dat de kosten nog al belangrijk zullen zijn; hoeveel weet Spr. niet met juistheid te zeggen, doch dit is zeker, dat staatwerk zeer duur betaald wordt, Spr. heeft zich echter afgevraagd of niet op andere wijze in de zaak kan worden voorzien. Hij meent, dat wanneer drie afschriften worden vervaardigd en daarvan aan ieder der Sec tiën een exemplaar uitgereikt, dan evengoed aan de bedoeling der commissie kan worden te geraoet gekomen. Hij zal zich mitsdien niet met het voorstel der commissie vcreenigen en wenscht eerst de kosten tc weten die voor de bedoelde veran dering vereischt worden. De Bloembergen wenscht, naar aanleiding van het door den heer Oosterhofl gesprokene ten aanzien van de verantwoording, op tc merken, dat deze, zoo als zij door Burgemeester en Wet houders aan den Raad is overgelegd, geheel overeenstemt met het model daarvoor door Hecrcn Gedeputeerde Staten vastge steld en dat, wanneer de Raad volgens het voorstel, of liever het denkbeeld der commissie [want een voorstel is daaromtrent onder de punten van conclusie niet opgenomen] besluit, ora aan de verantwoording eene and ere inrigting te geven, dan zeer zeker zal worden bewaarheid de opmerking in de memorie van beantwoor ding vervat, dat dan voortaan eene tweeledige verantwoording zal moeten worden zamengesteld. Het model door Gedeputeerde Staten voorgeschreven, is geheel gevolgd, ten minste voor zooveel GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 October 1869. 147 betreft de verantwoording door Burgemeester en Wethouders bij de rekening overgelegd. Zoo als zij in 't verslag van 's Raads handelingen is opgenomen, bestaat daarin alleen in zooverre af wijking, dat deze niet staatsgewijze is ingerigt, maar aan het hoofd van elk artikel de cijfers vermeldt die in het oorspronk- lijk exemplaar in afzonderlijke kolommen voorkomen. Overigens is ze geheel in overeenstemming met het origineel en evenzeer met het model. De heer Oosterhoff zegt dat de heer Bloembergen zich geheel er bij bepaalt, dat de kolommen door de commissie voorgesteld niet overeenstemmen met het voorschrift van hecrcn Gedeputeerde rStaten. Spr. merkt hieromtrent op, dat de commissie een voorbeeld aan de band heeft gedaan en dat nu blijkt, dat dit voorbeeld meer in den geest valt van het door Gedeputeerde Staten vast gesteld model, dan de wijze waarop de verantwoording door Burgemeester en Wethouders is ingerigt. De lieer Bloembergen wenscht den heer Oosterhoff van het tegendeel te overtuigen, door hem inzage te verstrekken van het model, en de verantwoording van Burgemeester en Wethouders beide. Hij vermeent dat ze geheel in overeenstemming zijn en zou gaarne aangewezen willen zien waarin de door den vorigen spreker beweerde afwijking dan wel bestaat. De heer Oosterhoff zegt, dat wel de rekening zelve in over eenstemming met het model is, doch niet die, welke aan de leden van den Raad ter behandeling wordt toegezonden, en deze is het, waarin de commissie wijziging wenscht te zien aangebragt. Do heer Bloembergen merkt op, dat de verantwoording zóó gedrukt wordt ingevolge het contract met den drukker. Het komt hem overigens voor, dat, aangezien de commissie bij huar rapport slechts 2 punten van conclusie heeft voorgesteld, deze ook alleen een punt van stemming behoeven uit tc maken. Aangaande de veranderde inrigting van de verantwoording heeft de commissie alleen een wenk gegeven, gelijk ook uit het rapport blijkt daar zij zich vleit, dat Burgemeester en Wethou ders worden uitgenoodigd om van het besprokene nota te nemen. In de conclusie wordt daaromtrent geen melding gemaakt, waarom men daarover ook geen dadelijk besluit kan nemen. Spr. zou het echter wenschelijk achten, dat, mogt de Raad met dc commissie van oordeel zijn dat verandering noodzakelijk is, reeds dadelijk daarover dc zienswijze wordo kenbaar gemaakt, opdat Burgemeester en Wethouders alsdan maatregelen zullen kunnen nemen welke hierop betrekking hebben en die voor 't oogenblik bestaan in liet onderhandelen met den drukker. De Voorzitter zegt, dat ook niet tengevolge van een punt van conclusie deze zaak ter sprake is gebragt, maar alleen naar aan leiding van eene opmerking van de commissie. Aangezien het echter voor Burgemeester en Wethouders aangenaam zal zijn om «fes Raads opinie te weten zal Spr. in rondvraag brengen of de llaad het gevoelen der commissie deelt. Hij voegt er voorts nog bij, dat Burgemeester en Wethouders zich van de stemming hier over zullen onthouden. De heer Dirks merkt op, dat eerst bij de rekening over 1869 eene gewijzigde verantwoording kan worden overgelegd en er dus nog tijd genoeg is om hierover te besluiten. Hij gelooft dat deze zaak niet zoo veel haast heeft. Het doel van de commissie is ora Burgemeester eu Wethouders met hare zienswijze in ken nis te stellen deze zullen intusschen kunnen informeren hoeveel de drukkosten bedragen en later op de zaak terug komen. Spr. zal zich, bij gemis van die opgaven, tegen het voorstel verklaren. De heer Attema zegt, dat hij zoo even van den Voorzitter vernomen heeft, dat Burgemeester en Wethouders zich buiten stemming zullen houden. Spr. gelooft dat dit niet noodig is. Het is hier niet de kwestie omtrent de innerlijke gehalte, de waarde van de verantwoording van Burgemeester en Wethouders, maar alleen ora daarin, wat de inrigting betreft, verandering te brengen en hierover meent Spr. dat Burgemeester en Wethouders wel mogen medestemmen. Het betreft niet de beoordeelirig van de rekening en verantwoording zelve, gelijk die officieel aan den Raad worden aangeboden, maar alleen de vraag of dc gedrukte stukken aan dc vereischten voldoen. De Voorzitter ziet na het aangevoerde door den heer Attema, geen bezwaar om aan de stemming deel tc nemen. De stemming hierop plaats gehad hebbende is daarvan de uit slag geweest, dat zich acht leden voor en negen leden tegen de zienswijze der commissie hebben verklaard. Voor stemden de heerende With, van Slotcrdïjck, Asman, Westenberg, Suringar, Oosterhoff, Buma en Brunger. Tegen de heeren: Gorter, Attema, Bruirisma, Jongsma, Dirks, Plantenga, Zeper, van Eijsinga en Bloembergen. Vervolgens wordt de conclusie van het rapport zonder hoofde lijke stemming aangenomen en dientengevolge vastgesteld het vol gend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden Gezien en onderzocht hebbende de rekening var. den ontvan ger dier gemeente, de heer Jan David Simon, over het jaar 1868 Overwegende, dat de rekening is ingerigt overeenkomstig de deswege bestaande verordeningen en gegeven voorschriften en voorzien is van de vereischt wordende vcrificatoire stukken en bescheiden Overwegende, dat al de plaats gehad hebbende ontvangsten en al de gedane uitgaven in de rekening zijn verantwoord eu opgenomen Overwegende, dat de door Burgemeester en Wethouders over gelegde verantwoording al de inlichtingen bevat welke omtrent de verschillende artikelen van ontvang en uitgaaf dienstig kun nen worden geacht; Besluit: lo. Voormelde rekening voorloopig vast te stellen, in bui- tengewoncn en gewonen ontvang op eene som van vijf honderd negen en veertig duizend een honderd twaalf gulden drie en twintig centsƒ549,112.28, in buitengewone en gewone uitgaaf op een bedrag van vijf honderd zeven en twintig duizend negen honderd veertig gulden acht en veertig cents - 527,940.48. en alzoo met een voordeclig slot van een en twintig duizend een honderd een en zeventig gul den vijf en zeventig cent- 21,171.75. 2o. Aan Burgemeester en Wethouders 's Raads dank te be tuigen voor het getrouw en naauwkeurig gevoerde beheer. 12. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering van 14 October jl. ter tafel gebragt rapport van de commissie, die bij besluit dezer vergaderiug van 17 Augustus jl., no. 2/119, werd belast met het onderzoek van deu staat van begrooting van ontvangsten en uitgaven van het stads werkhuis, voor het jaar 1870, bij welk rapport de commissie in overweging geeft om, alvorens de begrooting goedtekeuren, van de commissie van toe- zigt op gemelde inrigting eenige inlichtingen te vragen, omtrent sommige in die begrooting voorkomende posten. De lieer Attema zegt, dat in het rapport wordt voorgesteld ora, ten aanzien van enkele posten, nl. den verliespost en de som uitgetrokken voor premien, inlichtingen te vragen van de com missie van toczigt op het stads werkhuis. Spr. heeft deze zaak nagegaan en onderzocht. Hij gelooft, dat in het archief ten ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 2