148 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 October 1869. meentebuize zelvein de betrekkelijke retro acta, genoegzame elementen voorhanden zijn, om de overtuiging te geven, dat deze be grooting goed is en dat deswege'geene nadere inlichtingen behoeven te worden gevraagd. Spr. weet niet of de commissie die stukken bij haar onderzoek heeft geraadpleegd, maar, wanneer men in zage neemt van de begrooting voor 1867 en de missive van de commissie van toezigt over het stads werkhuis van 20 Augustus 1866 en die stukken vergelijkt met de aangeboden begrooting, dan gelooft hij, dat men voldoende op de hoogte der zaak zal kunnen komen. Vroeger toch werd de post „vermoedelijk ver lies van de fabriek" voor memorie uitgetrokken. Later heeft de commissie echter, naar aanleiding van bij het Gemeentebestuur zelf gerezen bedenkingen, begrepen, dat het beter was daarvoor eene som te ramen, ten einde daarmede het te lijden verlies te kunnen bestrijden. Dat verlies is in de laatste twee jaren wei nig geweest, doch in het jaar 1865 bedroeg het meer dan/300, bijna J 400. Dit was te eerder noodig, naardien de commissie zeer te regt altijd op den voorgrond heeft gesteld, dat zij zich in geen geval verantwoordelijk kon en wilde stellen voor het te lijden verlies, welk verlies t°lken jare terug keert. Wanneer nu, zegt Spr., dit in aanmerking wordt genomen, dan gelooft hij, dat de raming, die trouwens ook reeds lager is gesteld dan vroeger, niet overdreven mag worden geacht. Hij meent voorts nog te moeten opmerken, dat de verliespost eigenlijk niet anders is dan een figurative post. Al werd die vroeger voor memorie, nu met geld, uitgetrokken, dc vraag, of hij al dan niet noodig zal zijn, wordt beantwoord door de balans, welke de commissie telken jarc op 31 December opmaakt en aan B. en W. in de maand Januarij d.a.v. indient. Daaruit kan men dus met juistheid zien welk verlies geleden is. Alleen dat bedrag kan de commissie in uitgaaf brengen. Uit het aangevoerde volgt aldus, dat de post alleen bestemd is om daaruit te kunnen hoeden liet verlies, dat de balans op 31 December van het jaar, waar over de begrooting loopt, zal aantoonen. Dat overigens de commissie maar niet ligt denkt over dat verlies en er daarom maar ruim geld voor vraagt, blijkt o. a. daaruit, dat zij, voor haar eigen gerustheid aan het einde van het halfjaar ook nog een balans maakt, die onder haar verblijft. Spr. is ten slotte van oordeel, dat, wanneer men de door hem bedoelde stukken nagaat bet blijken zal, dat de begrooting, zoo als die is aangeboden, veilig kan worden goedgekeurd, daar toch, voor het geval de post te hoog mogt zijn geraamd, de gemeente daarvan nog geen schade kan lijden, uithoofde geen hooger be drag in rekening kan worden gebragt dan de balans aanwijst. De heer Surillgar zegt, dat de bedenking door de commissie tot onderzoek der begrooting van het stads werkhuis gemaakt, geenszins gerigt is tegen het bestuur of beheer dier inrigting. Integendeel brengt zij gaarne hulde aau dat getrouw en zuinig beheer, maar is het dan ook juist dat zuinig beheer, dat haar grond geeft om te vertrouwen, dat de commissie over het werk huis eene zoo ruime speling tusschcn geraamde en werkelijke uilgaven niet behoeft, iininers wanneer zich voor het volgende dienstjaar niet reeds bijzondere verliezen of behoeften laten voor zien, en daarvan is bij de ingediende begrooting geene sprake. Voorts geeft hij, op hetgeen door den vorigen spreker in twijfel is gesteld, te kennen, dat de commissie in haar onderzoek be treflende deze begrooting werkelijk tot het jaar 1865 is terug gegaan. Zij weet, flat er in dat jaar een aanzienlijk verlies van ruim ƒ300 op de fabriek is geleden maar zij weet ook dat de drie volgende jaren weinig, ja dooresngenomen geen, en dat het voorvorige jaar slechts 12.73 verlies op de fabriek heeft opge leverd. Met het oog daarop acht zij eene raming van ƒ400 voor dat onderwerp te hoog. Overigens hebben de gezamenlijke uitgaven in de jaren 1866, 67 en 68 telkens niet meer bedragen dan ruim ƒ800, waaron der één vaste post van J 100, zoodat, na aftrek van dezen in uitgaaf cn ontvangst, de resterende posten ad 1375 nagenoeg 160 pet. boven de werkelijke uitgaven loopen. Zóó ruime ra ming kan de Raadscommissie niet goedkeuren. De geëerde Spr. noemde dien verliespost op de bcgrooting slechts een figurativen postmaar die figurative post vordert dan toch een rtèden post van ontvang tegen over zich, die ten laste van het volgende dienstjaar komt en door de gemecute moet worden opgebragt. Dc commissie stemt den heer Attema toe, dat het verlies op de fabriek eerst uit de balans blijkt en niet vooraf met juiste zekerheid te bepalen is. Daarom wil zij dan ook aan de ad ministratie een ruim, mits altijd in verhouding tot de laatstgeleden verliezen, gestelde speling hebben toegestaan en blijft haar im mers de gelegenheid open om zich te dekken, zoodra zich in den loop van het dienstjaar eene overschrijding van hare begroo ting laat voorzien. Hoe dit zij, een voorstel tot goedkeuring der begrooting mag, naar bet oordeel der commissie van onderzoek, niet rusten op de bloote verwijzing naar de toegestane som voor het vorige, thans loopendc dienstjaar. Zij verlangt daarom nadere toelich ting, anders niet. Alleen voor het geval, dat de commissie over het werkhuis daartegen geene gewigtige bezwaren heeft, wenscht zij eene raming meer in verhouding tot de werkelijke uitgaven van de laatste dienstjaren. Zij persisteert daarom bij het gedane voorstel. De heer Oosterll0.ff zegt, dat in het laatst door den heer Su- tingar gesprokene dc gronden zijn gelegen waarom hij zich met de conclusie van het rapport heeft Yereenigd. Spr. gelooft, dat het te ver gaat, dat, gelijk de heer Attema wil, dc Raad onder zoek doet naar de oorzaken die het uitgetrokken bedrag noodza kelijk maken. De uitgaven over 1868 hebben bedragen eene som van /805.63 en voor de dienst van 1870 wordt eene subsidie gevraagd van 1475, zonder dat daaromtrent eenige toelichting wordt gegeven. Dc commissie heeft daarom gemeend, voor en al eer zij tot het verleenen van zoodanige subsidie adviseerde, eenige inlichtingen van de commissie van toezigt te vragen. Dc heer Bloembergen stelt zich voor, dat tegen de gemaakte opmerkingen zal worden aangevoerd dat de commissie van toe zigt op het stads werkhuis te regt zich wenscht te dekken voor bet mogelijke geval, dat het te lijden verlies weder tot een zoo aanzienlijk bedrag zal klimmen als in 1865 is geleden. Het komt hem evenwel voor, dat dit geen grond kan opleveren den post voor verlies tot een cijfer uit tc trekken, zoo zeer af wijkende van het werkelijk verlies over de drie laatste jaren. Wanneer men toch eene matige som voor verlies raamt en ge steld, dat het zich laat aanzien flat flit verlies boven dc raming klimt, dan is immers nog altijd daarin te voorzien. De com missie toch maakt, naar hij zoo even vernam, ieder halfjaar eene balans op mogt nu bij die over het eerste halfjaar blijken, dat het dan reeds bestaande verlies grond geeft tot het vermoeden dat in het volgende halfjaar het cijfer der raming zal worden overtroffen, dan bestaat er immers gelegenheid om hierin bij sup- pletoire bcgrooting te voorzien. Spr. deelt geheel het bezwaar om eene zoo aanzienlijke scm voor verlies aan te brengen, tiaar de uitkomsten van de laatste drie jaren hebben aangetoond, fiat er bijkans geen verlies heeft bestaan. Immers in 1866 bedroeg dat verlies ƒ17.96, terwijl in 1867 eene overwinst werd verkre gen van ƒ36.90; in 1868 bedroeg het verlies slccht9 12.73. Neemt men nu deze drie jaren door elkander, dan komt men tot het resultaat, dat er over die jaren geen verlies heeft be staan. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 28 October 1869. Wat de oorzaak is geweest, dat het verlies in 1865 een zoo hoog cijfer heeft bedragen is Spr. niet duidelijk, doch dit is dc aanleiding geweest, dat in 1867 voor verlies eene zoo hooge som is geraamd; de uitkomst van 1865 lag toen nog versch in 't geheugen. Nu echter in latere jaren andere resultaten zijn ver kregen, acht Spr. het ook wenschelijk dat het voor vermoedelijk verlies te ramen bedrag dienoverkorastig worde verminderd. De lieer Plantenga zegt, dat het in 1865 geleden verlies het gevolg was van achteruitgang in de prijzen van de vervaardigde grondstoffen en voorts vau de opruiming van goederen, tegen verminderden prijs, die van vroegere jaren waren overgehouden. l)it is ook de aanleiding geweest om ieder halfjaar de balans der rekening optemaken, ten einde zich tegenover het gemeente bestuur te kunnen verantwoorden. Spr. meent voorts nog, dat de commissie ook inlichtingen wenscht te ontvangen omtrent het bedrag uitgetrokken voor de toekenning van premien op dc arbeidslooneu. Dat bedrag wordt geraamd met het oog op een langdurigen winter. Met het toe kennen der premien wordt aangevangen in December zij klimmen in Januarij, zijn in Eebruarij het hoogst, om vervolgens weder in Maart te dalen. Bij strenge winters wordt mede in Maart het hoogste bedrag der premien toegekend soms loopt dit ook nog wel tol in April. Dc laatste winters zijn echter niet streng geweest, ter oorzake waarvan de raming zooveel van het in 1868 uitgegevene verschilt. De conclusie van het rapport hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt ze zonder hoofdelijke stemming aangenomen en is dientenvolge besloten lo. Aan Burgemeester en Wethouders optedragenom de commissie van toezigt, onder terugzending van de stukken, uitte- noodigen, don Raad te dienen van toelichting op de voorgedragen begrooting, bepaaldelijk zooveel aangaat de post van vermoedelijk verlies op de fabriek en die van de premien of toelagen op de arbeidsloonen, of wel, deze posten, bij aldien daartegen bij haar geene gewigtige bedenkingen bestaan tot een cijfer terug te brengen, dat in meerdere evenredigheid staat tot hetgeen in de laatste dienstjaren op die onderwerpen is geleden. 2o. De behandeling dier begrooting aantehouden tot dat aan die uitnoodiging zal zijn voldaan. 13. Dc Voorzitter het noodig achtende, dat, tot het houden eener beslotene zitting, de deuren worden gesloten, wordt daartoe overgegaan. De vergadering vervolgens heropend zijnde, worden de werk zaamheden voortgezet als volgt 14. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge meester en Wethouders, aangaande de tusschen hen en heeren Ged. Staten dezer provincie gevoerde correspondentie betrekkelijk het in dc raadsvergadering van 15 Junij jl. genomen besluit, om voor dc opzameling van faecale stoffen, stalmest, asch, vuil nis, leikaarde, puin, enz. bij voortduring te bestemmen het daar voor thans gebezigd perceel, sectie G, no. 808. Nadat op voorstel van den Voorzitter was besloten dat voor stel onmiddellijk in behandeling te nemen, wordt de conclusie daarvan buiten beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen en diensvolgens besloten lo. Voorloopig voor notificatie aan te nemen de door Burgemeester eu Wethouders met heeren Ged. Staten van Fries land gewisselde 6tukken betrekkelijk do twee eerste leden van 't door den Raad genomen besluit van den 15 Junij 1869, no. 4, inzake do exploitatie van het ophalen van faecale stoffen, stal mest, asch, vuilnis, leikaarde, puin, enz. in deze gemeente. 2o. Burgemeester en Wethouders te houden voor diligent ten aanzien van de indiening der bij 't sub lo. vermeld raadsbesluit van hun collegie gevraagde voorstellen. Bijvoegsel tot de Pkovjnciale Fbiesche Coubant. 15. Is ter tafel gebragt en gelezen een voorstel van Burge meester en Wethouders, in betrekking tot de aan hen bij raads besluit van 14 Julij jl. no. 10, gedane opdragt om aan mr. B. Hopperus Buma te Kollum te kennen te geven, dat de Raad genegen is voor de gemeente Leeuwarden in eigendom over te nemen de aan hem, nomine uxoris toebehoorende huizinge, staande in de Bagijnestraat te Leeuwarden, ten kadaster bekend in sectie C, no. 583, met den onmiddellijk daarachter langs de vaart gelegen grond en opstallen, enz. Op des Voorzitters voorstel tot de behandeling van dat voor stel overgegaan zijnde, wordt de conclusie daarvau, buiten beraad slaging, met algeinecne steramen uitgezonderd dien van den heer Jongsma, aangenomen en mitsdien besloten: lo. Burgemeester en Wethouders te raagtigen om aan mr. B. Hopperus Buma te Kollum te kennen te geven, dat de Raad genegen is om, voorbehoudens de vereischte goedkeuring van heeren Ged. Staten van Friesland, voor de gemeente Leeuwarden in eigendom over te nemen de aun hem, nomine uxoris, toebe hoorende huizinge, staande in de Bagijnestraat te Leeuwarden, in de schrifturen van het kadaster bekend in die gemeente, sectie C, no. 583, met den onmiddellijk daarachter gelegen grond en opstallen benevens de brug, die zich ter zijde daarvan bevindt, tegen betaling eener som van zes duizend gulden en van al de kosten op die eigendoms-overdragt vallende, met verzoek zich voor den 14 November 1869 schriftelijk aan hun Collegie te willen verklaren, of hij genegen is tot die overdragt op den aan gegeven voet mede te werken. 2o. Burgemeester en Wethouders verder tc magtigen om bij de kennisgeving sub lo bedoeld aan den heer Buma voornoemd tevens te berigten, dat de wallen van zijne ter weerszijden van de ge dempte gracht gelegen vastigheden zoomede de brug, welke zich daarover bevindt, met de bijbehoorende schuttingen, voorshands onaangeroerd zullen worden gelaten en het onderhoud daarvan dus geheel ten zijnen laste blijft; dat de Raad echter nóch door dit besluit, nóch ook door dat bij 't eerste lid genomen, geacht wil worden de regten te erkennen, welke dc heer Buwa vermee- nen mogt te kunnen doen gelden ten aanzien van het bestaan der voormelde brug en zich wel uitdrukkelijk de bevoegdheid voorbehoudt om, bij niet aanneming van 't aanbod, die gepreten deerde regten eventueel te bestrijden, waar cn zóó als hij ver- raecncn zal te behooren. 3o. Burgemeester en Wethouders eindelijk uit tc noodigen om, zoodra de sub lo. bedoelde verklaring van den heer Buma meer genoemd bij hun Collegie zal zijn ontvangen, in verband daar mede zoodanige voorstellen aan den Raad te doen als noodig zullen blijken te wezen. 16. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering van 14 October jl. ter tafel gebragte rapport der commissie, aan welke bij Raadsbesluit van 23 September jl., no. 4/4, is opge dragen het onderzoek van de begrooting van de inkomsten en uitgaven van de stads armenkamer, dienst 1870. De vergadering, zich met dc conclusie van dit rapport ver- eenigende, besluit buiten beraadslaging eenstemmig: lo. Goed te keuren de bovenvermelde begrooting in ontvang en uitgaaf tot een bedrag van 51,517.87. 2o. Het voor 1870 aan de stads armenkamer te verleenen subsidie te bepalen op de som van 36,125.20, overeenkomstig de voordragt, en tot dat einde vast te stellen het volgend besluit De Raad der gemeente Leeuwarden Gezien de begrooting der inkomsten en uitgaven van de stads 1 armenkamer te Leeuwarden, voor de dienst van 1870, benevens de daarbij gevoegde memorie van toelichting en eene memorie van' toelichting op de rekening over 1868, zoomede een' staat der algemeene armen, bij bovenbedoelde administratie wordende 41

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 3