158
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN.
Zitting van Maandag den 15 November I860.
b. 't terrein over de geheele lengte langs die gracht worden
voorzien van eene houten walbeschoeijing, hoog eene meter boven
zomerpeii j
c. 't terrein worde bedekt met eene voldoende laag sintels uit
de gemelde fabriek en
d. op 't terrein eene sleephelting worde aangebragt ton dien
ste van dc lossing van zwaar hout.
2o. tot hoeding van de uitgaaf, welke de uitvoering der sub
lo. omschreven werken zal vorderen, op de begrooting dor uit
gaven van de gemeente, voor de dienst van 1S70, de vereischte
fondsen beschikbaar te stellen cn daartoe aan rubriek B van
hoofdstuk III, afrleeling VI aldaar een artikel toe te voegen van
navolgenden inhoud „Verbetering van 't voor de boutvcilingen
„aangewezen terrein tusschen de kazerne en de gasfabriek 1600";
3o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen de vereisch
te maatregelen te willen nemen, ten einde 't inladen van asch,
vuilnis enz. daar ter plaatse voortaan niet meer plaats vinde, of
althans zooveel worde beperkt, als met 'toog op de vigerende
verordeningen bestaanbaar kan worden geacht.
4o. de kamer van koophandel cn fabrieken alhier, naar aan
leiding van liHar schrijven dd. 30 Julij 1S59, no. 890, met de
hiervoren genomen besluiten in kennis te stellen.
C. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering van
11 November jl. ter tafel gebragt voorstel van Burgemeester cn
Wethouders tot onderhandsche verpachting van den Stads- of
Prinsentuin.
De heer Attema heeft zich na lecture van de stukken on
bevredigd bevonden. In de memorie van toelichting leest hij
toch, dat men gerustelijk mag aannemen, dat de exploitatie van
tien tuin in de laatste jaren voor den pachter beduidend meer
voordeelen heeft afgeworpen dan vroeger cn verder, dat de exploi
tatie van den tuin meer en meer eene gewenschte zaak wordt.
Waar die beide gegevens vooropgezet worden, had Spr. volstrekt
niet verwacht, dat men zich met eene geringe verhooging van
slechts f 200.00 tevreden gesteld zoif hebben, maar dat zou voor
gesteld zijn om den tuin publiek te verhuren. Publieke verhu
ring toch is regel en er moeten al zeer gewigtige redenen be
staan wanneer daarvan afgeweken wordt. Nu moge het waar
zijn, dat dc tegenwoordige pachter aan de gestelde vereischte
voldoet en dat het derhalve wensohelijk zoude zijn hem wederom
de exploilatie van den tuin op te dragen, dit neemt niet weg,
dat men kan en moet beproeven, welke som de tuin bij publieke
verpachting kan opbrengen, en afwachten welke inschrijvers zich
daarvoor opdoen. Burgemeester en Wethouders behouden zich
nog altijd, even als bij alle andere openbare verpachtingen, de
bevoegdheid voor, om, wanneer de hoogste inschrijver hun niet
geschikt voorkomt, op een legeren inschrijver terug te tasten. Bij
de pachtvoorwaarden kunnen de noodige waarborgen worden
gesteld, om ongeschikte personen de exploitatie niet te gun-
»en. Spr. kan niet zien, dat er cenig argument bestaat,
waarom men thans weder tot onderhandsche verpachting zou
moeten overgaan. Alleen beroept men zich op de geschiktheid
van den tegen woord igen pachter.
Het zal de vraag wezen, of bij openbare verpachting niet ccnc
som van f 2000.00 kan worden bedongen. Spr. vestigt slechts
de aandacht op de onlangs plaat9 gehad hebbende verpachting,
van het buifet in het stationsgebouw der staatsspoorwegen alhier.
Dit feit bewijst genoegzaam, dat men bij openbare verpachting
oneindig meer kan bedingen, dan zulks bij eene onderhandsche
het geval is. Bovendien, wanneer men den staat onzer gemeente-
financiën nagaat, dan zal men zich kunnen overtuigen, dat men
een zoo zuinig mogelijk beheer moet voeren en de gemeente-
oigendomraeu zooveel mogelijk productief behoort te maken. Naar
Spr's mecning kan het derhalve niet opgaan den tuin maar zoo
voetstoots tegen eene luttele verhooging van 200,00 aan den
tegenwoordigen pachter te gunnen. Ilij zal zich daarom niet
met het voorstel vereenigen en stelt een amendement voor van
den volgenden inhoud
lo. te besluiten tot openbare verpachting van de exploitatie
van den Prinsentuin
2o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, met bekwa
men spoed het ontwerp der voorwaarden voor die openbare ver
pachting ter goedkeuring aan den Raad aan tc bieden.
De heer JoDgsma ondersteunt dit amendement.
De heer BloembBl'geil wenscht in de eerste plaats op te ko
men tegen iets, dat door den vorigen Spr. is aangevoerd. Die
Spr. stelt toch op den voorgrond, dat het voorstel zou medebren
gen, om, tegen eene geringe verhooging der pachtsom de exploi
tatie van den tuin aan den tegenwoordigen pachter te gunnen.
Spr. moet opmerken dat die bewering onjuist is. Om die on
juistheid aan te toonen, beroept hij zich op punt 2 der conclu
sie, waarin voorgesteld wordt, om Burgemeester en Wethouders
te magtigen den tuin met toe- en aanbebooren onderhands te
verpachten aan dien gegadigde, wien zij daarvoor de meeste
geschiktheid zullen toekennen. Op dat punt heeft de heer Atte
ma alzoo eene verkeerde opvatting gehad. Immers, volgens
dat punt van conclusie zal er de gelegenheid bestaan om,
wanneer er zich meeiderc gegadigden aanmelden, daaruit eene
keuze te doen en aan den naar het oordcel van Burgemeester
en Wethouders meest geschikten persoon dc exploitatie te gunnen.
De hoofdzaak van het voorstel van den heer Attema betreft
het denkbeeld om den tuin in het openbaar aan den hoogsten
bieder te verpachten. Spr. kan zich daarmede niet vereenigen.
Hij gelooft inderdaad, dat daardoor bet hoofddoel, waarvoor tie
tuin beschikbaar is gesteld, niet zal worden bevorderd en dat
het voorts in lijnregten strijd is met de voorwaarde waarop de
tuin, eene uitspanningsplaats voor de ingezetenen, is afgestaan.
Hij twijfelt of het in het denkbeeld van den hoogen schenker
gelegen heeft, om den tuin productief voor de gemeente te ma
ken en met de opkomsten de gemeentekas te stijven.
Bovendien bestaan er bij hem redenen om aan te nemen, dat
het genot van de in den tuin gegevene vermakelijkheden bij eene
publieke verpachting op verre na niet zoo algemeen zal blijven
als thans het geval is. Zoo als die vermakelijkheden nu aldaar
plaats vinden kan ieder ingezeten der gemeente die in staat is
de daarvoor gestelde geringe contributie te betalen, er ger.ot
van hebben. Dat was niet het geval toen de tuin publick ver
pacht wierfl. Toen konden slechts alleen de meer gegoeden dat
genot smaken. Datzelfde zal weder het geval worden wanneer
men den tuin zoo hoog mogelijk zoekt te verpachten. Om daar
toe tc geraken zal men geheel andere voorwaarden moeten stel
len cn den pachter meer vrij moeten laten in zijne bewegingen.
Deze zal dc hoogere pacht moeten terug vinden bij de bezoe
kers en zoodoende zal het genot duurder en daardoor minder
algemeen bereikbaar worden.
Zooals de zaak nu geregeld is heeft men de overtuiging dat
de pachter niet overmatig bezwaard wordt, terwijl de gemeente
behoorlijk gedekt is voor de kosten van onderhoud en van tijd
tot tijd aan te brengen verbeteringen. Meer behoeft deze laat
ste er naar zijne meening ook niet van te genieten Zelfs al
liet de winst die de pachter geniet, nog eene meerdere verhoo
ging van de pachtsom toe, dan nog zou Spr. dat meerdere lie
ver nog ten bate van liet fonds voor vermakelijkheden dan aan de
gemeentekas willen doen bekeeren. Burgemeester en Wethou
ders hebben gewag gemaakt, dat de winst beduidend was. Men
moet echter niet mcencn, dat die winst ecnige (luizende guldens
zal bedragen. Integendeel, men heeft gemeend, dat zij van dien
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869.
159
aard was, dat eene verhooging van de pachtsom met 200 kon
plaats hebben, zonder nog den pachter te bezwaren. Bovendien
heeft het collegie geoordeeld de gemeente te kunnen ontlasten
van de jaarlijksche uitkeering aan het fonds van den tuin, zoo-
als die tot hiertoe plaats vond. Spr. acht door dit een en an
der de belangen der gemeente in overeenstemming met die van
den pachter behoorlijk behartigd te zijn cn zal hij zich op deze
gronden niet met voorstel van den heer Attema vereenigen.
De heer Attema wil, indien, gelijk dc heer Bloembergen zegt,
het niet in de bedoeling van het voorstel ligt om den tuin aan den
tegenwoordigen pachter te gunnen, gaarne verklaren dat hij
dan in dat opzigt het voorstel min juist heeft opgevat. Doch
hij vraagt, moest men dat voorstel, zonder do nu nader gegeven
toelichting, niet opvatten in dien zin, dat het in dc bedoeling
van Burgemeester en Wethouders ligt, om den tegenwoordigen
pachter wederom met de exploitatte van den tuin te begunsti
gen tegen eene verhooging van pacht? Doch, die opvatting
doet naar Spr's mcening niets af aan het beginsel. Hij
blijft beweren dat het beginsel om zoodanigen tuin onder
de hand bij keuze te verpachten niet kan opgaan. Naar zijne
mcening moet men eerst beproeven welke resultaten door eene
publieke verpachting kunnen worden verkregen. Dan heeft men
immers nog altijd de keuze van den persoon aan zich. Men
kan dan nog de exploitatie gunnen aan diengenen welke men
daarvoor de meeste geschiktheid toekent. Eerst moet de pu
blieke concurrentie worden uitgelokt vóór dat men zich bij de
keuze van een' persoon bepale.
Spr. gelooft, dat het stelsel van publieke verpachting een
dubbel voordcel heeft. Eerstens laat het zich aanzien, dat daardoor
degemeente-financicn zullen worden gebaat en ten anderen kunnen
zich zeer geschikte gegadigden opdoen, waarop men niet rekent.
Niettemin blijven de verpachters vrij in de keuze, aan welken
persoon zij de exploitatie willen opdragen. Voor Spr. is het
nu de groote vraag of men door publieke verpachting geen gun
stiger resultaten zou kunnen verkrijgen. Dat moet beproefd wor
den. Hij wil er niets op afdingen, dat de exploitatie thans
gunstig marcheert, doch dit wettigt niet het beginsel waarvan
Burgemeester en Wethouders bij hun voorstel zijn uitgegaan.
Door den vorigen Spr. zijn bedenkingen gemaakt of eene pu
blieke verpachting wel strookt met de bedoeling waarmede de
tuiu door den hoogen Schenker aan dc gemeente in eigen
dom is afgestaan. Die Spr. oordeelde, dat men door publieke
verpachting de zaak, tegen de bedoeling des schenkers, te veel
productief zou maken.
Te dien aanzien zij opgemerkt, dat de tuin gegeven is ten
4ilgemeencn gebruike, voor eene uitspanningplaats van de inge
zetenen dezer gepicente. Doch daarbij is het gemeentebestuur
volstrekt niet beperkt in zijne bevoegdheid, om zich te gelijker
lija var. dien tuin eene bate voor de gemeentekas te verzekeren.
Ware dit zóó, dan zou men kunnen vragen, hoe te verdedigen
het heffen van abonnementsgeiden Daardoor zondigt men dan
eveneens tegen het gebod, in zoo ver de gerneentonaren in
het gebruik van den tuin worden beperkt. Is dc tuin gegeven ten
nutte en ten gebruike van het algemeen in dien zin, dat ver
pachting er van strijdt met de bedoeling des schenkers, dan
wordt aan die bedoeling evenzeer te kort gedaan, als de tuin
onderhands, als wanneer hij in 't openbaar wordt verpacht.
Naar die opvatting zou elke verpachting, overschillig op welke
wijze moeten worden gewraakt.
Spr. zou wel gaarne zien aangetoond dat, naar die vooropge
zette bedoeling des schenkers, onderhandsche verpachting wel,
openbare verpachting niet zou zijn toegelaten.
De heer Jongsma geeft te kennen, dat bij hij vorige gelegenhe
den zich verklaard Jiecft tegen het stelsel van onderhandsche
verpachting.
Hij heeft daarom dan ook het amendement van den heer Attema
kunnen ondersteunen. Hij deelt geheel de argumenten door dien
Spr. aangevoerd. Ook hij is van oordeel, dat de tuin, even als
elk ander gemeente-eigendom te beschouwen is, cn aangewend
mag worden om daarmede de gemeentekas te stijven. Hij ge
looft, dat toen Zijne Majesteit Koning Willem I den tuin aan de
gemeente cadeau gaf, deze het oog had ora hem te doen strek
ken tot gebruik en tot genoegen van de gemeentenaren. Toen
bestond echter de gemeentewet nog niet. Die wet, later ipgc-
voerd, maakt geen onderscheid tusschen gemeente-eigendommen,
onverschillig hoe men er aan gekomen is. Alles wat de gemeen
te toebehoort, moet aangewend worden ten bate der gemeentekas.
Voor de vastigheden is daarbij als regel gesteld publieke ver
pachting. In enkele gevallen, wanneer zulks wcnschelijk is te
achten, wordt van dien algemeenen regel afgeweken. En zoo
lang het nu niet gebleken is, dat er motieven aanwezig zijn,
die in dezen eene onderhandsche verpachting op voldoende wijze
regtvaardigen, acht Spr der. Raad onverantwoord, om daartoe
te besluiten. Spr. zal zich derhalve tegen het voorstel van
Burgemeester en Wethouders verklaren.
De heer Bloembergen wenscht een enkel woord bij tc bren
gen tot opheldering van eene verkeerde opvatting van het door
hem gesprokene. l)e voorlaatste Spr. beweerde, dat hij, Spr., zou
hebben gezegd, dat publieke verpachting in strijd zoude zijn met
de bedoeling van den hoogen schenker. Die opvatting is min
der juist. Spr. heeft bedoeld, dat het productief maken van den
tuin daarmede in strijd zoude zijn. Wil men dat, dan gelooft
liij dat de tuin nog al vrij productief kan worden gemaakt,
doch zoodra men dat doet zal inen daarvan de verkeerde ge
volgen oudervinden. Dc pachter zal op allerlei manier trachten
zijn beurs te vullen ten einde in staat te zijn de hooge pracht*
som te kunnen voldoen en dit zul op de bezoekers slecht terug
werken. Daarom heeft men gemeend de verpachting tegen eene
vastgestelde som bij keuze te moeten bestendigen. Het is een
stelsel waartoe de Raad voor jaren gekomen is toen het genot
van den tuin veel te wenscheti overliet en eene speciale commis
sie dit stelsel meende te moeten voorslaan om een gewenschte
verbetering tot stand te brengen. Leest men vroegere ter zake
uitgebragte rapporten dan zal men daarin voldoende motieven
ontwikkeld vinden die tegen eene publieke verpachting aan den
meestbiedenden, kunnen worden aangevoerd. Spr. gelooft, dat
wanneer de tuin op die wijze verpacht wordt, men altijd later
stof zal vinden zich daarover te beklagen.
De heer Duparo wil erkennen, dat de exploitatie van den
tuin in de laatste vijf jaren goed is geweest, doch dit is nog
geen bewijs dat het bij publieke verpachting niet zoo goed zoude
gaan. Er is tegen aangevoerd, dat de zaak daaronder zal lijden.
Doch Spr. deelt dit bezwaar niet. Men neme eens aan, dat de
tuin bij publieke verpachting b.v. 2000 zal opbrengen. Die
meerdere opbrengst nu zou kunnen worden aangewend tot ver-
fraaijing' van den tuin, tot nog meerdere veraangenaming van het
verblijf aldaar. Daardoor zal men van zelf meer bezoekers trek
ken, cn wederkeerig werkt dit voordeelig op den pachter terug.
Deze zal zich dan, evenzeer als nu, zooveel mogelijk beijveren
om door eene goede bediening de bezoekers te lokken. Spr.
merkt nog op, dat hij heeft gesproken altijd in de onderstelling,
dat de meerdere opbrengst ten bate van den tuin zal worden
aangewend, zooals ook tot nu toe is geschied.
De heer Bminsma vraagt aan den heer Attema als voorstel
ler welke bedoeling hij heefi met publieke verpachting? Zal aan
den pachter de geheele exploitatie worden overgelaten en ook
de publieke vermakelijkheden enz. of blijft dit laatste in beheer^
hetzij bij Burgemeester en Wethouders, hetzij bij eene Raadscom
missie?