160 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869'. De lieer Rengers kan na het aangevoerde door vorige Spr's kort zijn. Hij moet herrinneren, dat de eerste Spr. er teregt op ge wezen heeft, dat er gewigtige redenen moeten bestaan om van den gewonen regel, publieke verpachting, af te wijken. De vraag is derhalve of hier zoodanige redenen bestaan en Spr. meent hierop een bevestigend antwoord te kunnen geven, eensdeels met het oog op den persoon des pachters, ten anderen wegens den aard cn de bestemming van het verpachte. De tegenwoordige pach ter toch heeft r in tegenstelling met vroegere pachters, steeds zijne* zaken ook naar genoegen van het publiek behaitigd, ter wijl de bestemming van den tuin eerder medebrengt, dat die voor het genot der 'ingezetenen dan uls eene winstgevende bezitting voor de gemeente worde geëxploiteerd. De heer Jongsma heeft beweerd, dat de tuin mag worden aangewend tot stijving der gemeentekas en ook de heer Duparc heeft dit denkbeeld nog verder ontwikkeld, door te betoogen hoe vermeerdering van pacht ten slotte voordeel voor den pach ter zou opleveren, doeh Spr. voor zich, kan die zienswijze niet deelen. Ilij gelooft, dat wanneer men den pachter eene groo- tere huursom laat betalen, deze dan allerlei middelen zal aan wenden, die er toe leiden kunnen om meer voordcelen te behalen. Die middelen zullen mogelijk niet zonder invloed zijn op de kwaliteit der ververschingen, de bediening enz. en Spr. zou vreezen, dat zoodoende de tuin, waar men met genoegen verkeerde, langzamerhand door de bezoekers verlaten als 't ware een lastpost voor de gemeente worden zal. Men weet hoe vroeger zulks het geval is geweest. Even als toen zal men weder gevaar loopen om, gelijk nog op 't oogen- blik met een ander paclUer van gemeente-eigendommen het ge val is, tegenover een in solventen debiteur te staan te komen. Spr. is van meening, dat in dit geval bet geldelijk belang niet te veel op den voorgrond moet worden gesteld. Hij wil liever dat geldelijk belang een weinig ter zijde stellen, om daardoor het genoegen der ingezetenen bevorderlijk te kunnen zijn. De heer Asmail ziet geen bezwaar om den tuin publick te verpachten. De voordeelen die de tuin afwerpt komen immers toch in liet fonds dat deswege bestaat. Daarmede kan men dus het genoegen vermeerderen. Spr. heeft echter eene vraag te doen, en wel deze,, of men hier niet enkel het buffet zou kunnen verpachten. De heer PlantGEga zegt, ofschoon in beginsel geregeld voor publieke verpachting van gemeente-eigendommen, kan hij toch in dezen daaraan zijne adhaesie niet schenken. De ondervinding raadplegende en zich afvragende wat is de tuin nu en wat was die vroeger, dan blijkt hem, dat het tegenwoordige stelsel voor dat gemeente-eigendom beter passende is. De pacht zal welligt hooger zijn, mogelijk ƒ300 a 400, doeh nu beantwoordt de tuin aan zijn doel en vroeger niet daarom aarzelt hij niet die ver mindering ter wille van dc ingezetenen op te offeren. De heer Dirk3 heeft eene vraag te doen, die echter evengoed bij de straks te behandelen gemeente-begrooting ter sprake kon worden gebragt. Hij heeft namelijk in den loop der discussien hooren spreken van een fonds. Spr. is niet voldoende op de hoogte dier zaak waarom hij wel zoude wcn9che,n te worden ingelicht of dat fonds tegenwoordig in zoodanigen toestand verkeertom daaruit eenige verbeteringen en versieringen in den tuin,, die niet van onpas zouden zijn, te kunnen bekostigen.. Nog onderscheidene zaken zouden in den tuin geplaatst kunnen worden die men hier, bij vergelijking met andere steden mist. Om slechts een enkel voorbeeld te stellen, treft men in de DUitsche steden, ook zelfs in die van geringeren omvang als Teen warden^ mec?taL behalve de gewone gasverlichting ook nog ccne verlichting van andere kleine gasvlammen aan, in den vorm guirlandes, pilaren met een aantal kroonen enz. Die verlichting geeft een tooverachtig aanzien. Dit zijn, goed beschouwd, klei nigheden, doch die zoodanig effect te weeg brengen, dat daar door vele vreemdelingen naar den tuin worden gelokt. Nu is Spr's vraag, of het bedoelde fonds toelaat om zoodanige aardigheden en verrassingen aan te brengen, niet te gelijk, maar in een tijdsverloop van bij voorbeeld vijf jaren. Is dit niet het geval dan zou het naar zijne mecning zaak zijn den tuin publiek te verpachten. Laat echter de staat van het fonds toe zoodanige verbeteringen aan te brengen, die men van den, pachter niet verwachten kan dan zou hij de voorkeur aan onderhandsche verpachting geven. De Voorzitter antwoordt, dat dc toestand van het fonds wel gedoogt om die verbeteringen welke men wensehclijk acht te doen aanbrengen en daaruit zoodanige betalingen te doen. Spr. kan er nog bijvoegen, dat men vroeger genegen was om de ge legenheid te verschaffen tot het geven van muziekuitvoeringen. Voor eene reeks van jaren werkte dit nog al tegen, doch la ter is er verbetering in het fonds verkregen en dit is thans in zoodanig gunstigen toestand, dat het wel zal toeluten eenige uit gaven voor de aautebrengen verbeteringen te doen. De heer Westenberg kon zich primitief met het. voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. De inlichtingen zoo even door den heer Bloembergen verstrekt hebben hem even wel aan 't wankelen gebragt. Hij zal de eerste zijn om te ont kennen dat in de laatste vijf jaren het genoegen in den tuin niet zeer is verbeterd; daarvoor zoa hij zich wel eenige opoffering willen getroosten. Wanneer dus voorgesteld ware, zooals hij ook uit het voorstel meende te moeten afleiden, dat de tegenwoordige pachter met de pacht zou worden begunstigd, Spr. zou daaraan zijne goedkeuring hebben kunnen schenken. Maar, nu de heer Bloembergen heeft aangetoond, dat het hoogst onzeker is dat dit het geval zal worden, dat het vooruitzigt om een ander per soon te krijgen openstaat, vervalt het hoofdargument, dat hem met het voorstel van Buigcmecster en Wethouders deed instem men. Nu is de risico die men bij dc onderhandsche verpach ting heeft, gelijk aan die van de publieke. l)e lieer Attema antwoordt omtrent de aan hem gedane vraag hoedanig dc financiële aangelegenheden zullen worden geregeld, dat daarop bij het 2e lid van zijn amendement wordt gedoeld in zoover B. en W. worden uitgenoodigd, een concept der voor waarden ter tafel van dozen Raad te brengen. Daarbij moet het stelsel van openbare verpachting nader worden uitgewerkt. Ilij wil echter nu al vast antwoorden, dat zijn denkbeeld is, dat de pachtsom in haar geheel moet bekeeren aan de gemeente kas en dat al het overige, wat Spr. betreft, op den tegemvoor- digen voet kan blijven geregeld, teneinde niet aan de genoegens- van de bezoekers te kort te doen. Met een enkel woord wil Spr. nog terugkomen op het straks door den heer liengers gesprokene. Die Spr. heeft duidelijk ge zegd, dat men den tcgenwoordigen pachter in de pacht teil doen continueren. Twee redenen bestonden cr immers die hem er toe bragten om aan onderhandsche verpachting zijne goedkeuring te verlcencn. In de eerste plaat9 was het de tevredenheid over den tegemvoordigen pachter, waarom men geneigd was hem ander maal de exploitatie van den tuin op te dragen. Maar hoe dit te rijmen met de verklaring van den heer wethouder Bloember gen, dat men den tuin niet zou gunnen aan den tegemvoordigen pachter [gelijk Spr. het voorstel had opgevat] maar aan dengenc. der gegadigden, dien men, na onderhandsche verpachting, bij keuze, voor meest geschikt hield E GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869. 161 Heeft nu dc heer Rengers de juiste bedoeling van het collcgie weergegeven, dan zou aan den tcgenwoordigen pachter een gunst worden bewezen, 't geen Spreker ongeoorloofd acht. Is de zaak echter zóó, als ze door den heer Bloembergen wordt voorgesteld, dan is het volstrekt onzejeer of den tcgenwoor digen pachter den tuin houdt. Maar dan vervalt voor den heer Rengers een zijner motieven, waarom hij is voor onderhandsche verpachting. In de tweede plaats werd door dat geëerde lid er op gewe zen, dat de aard en bestemming niet toelieten den tuin tot eene winstgevende bezitting voor de gemeente te maken, 't geen ten gevolge zoude hebben, dat de pachter op allerlei winstbejag be dacht zoude zijn. Hoe, vraagt Spreker, zou men daartegen bij de pachtvoorwaardcn, niet kunnen waken Men heeft dc zaak geheel in de hand en kan tegenover het voorgestelde winstbejag de noodige maatregelen in toepassing brengen. Voorts acht Spr. liet te overdreven, om als bestrijding der openbare' verpachting te zeggen, dat men gevaar loopt van te ecniger tijd tegenover een' insolventen debiteur te zullen staan. Is men daarvoor bevreesd, we\nu, dan kunnen Burgemeester en Wethouders immers soliede borgen cischen, gelijk ook met andere gemeente-eigendommen geschiedt welke verhuurd of verpacht worden. Dit argument kan alzoo allerminst van eenige betecke- nis zijn. Wanneer men toch dat bezwaar inziet, dan is de weg aangewezen dien men te volgen heeft. Aangaande dc opmerking van den beer Asman, om alleen het buffet te verpachten, geeft Spr. te kennen, dat daarvan hier geen sprake kan wezen. Hij beschouwt, ('at do tuin, gebouwen en ex ploitatie van eikander onafscheidelijk zijn en gezamenlijk moeten worden verpacht. Ten slotte constateert Spr., dat uit het gesprokene door den heer Rengers volgt, dat het naar diens opvatting in de bedoeling ligt, aan den tegenwoordig en pachter als ware het de eerste keur te geven. Dat juist wil Spreker niethij wenscht mededinging uit te lokken. De lieer Bruinsma bedankt den heer Atteraa voor zijne in lichtingen, maar is daardooi niet bevredigd, omdat hij nu niet weet welk beginsel bij aanneming van het amendement zal wor den gevolgd. Blijkt het de bedoeling van den Raad te zijn, om alles aan den pachter over te laten dan keurt hij het ge heel en al af. Op het gezegde van den heer Asman, merkt hij aan, dat de pachtsom vloeit in de gemeentekas, maar dat van die som ƒ200 wordt besteed tot publieke vermakelijkheden en bovendien het onderhond der gebouwen van den tuin, verfwerken enz., uit de gemeentekas worden betaald, hetgeeu gemiddeld jaarlijks pl. in. ƒ600 a J 800 kost. Ten aanzien van bet fonds door den heer Dirks bedoeld, deelt Spr. mede, dat daaruit vele buitengewone uitgaven zijn gehoed, b. v. het aankoopen der muziektent, de nieuwe inrigting voor gasverlichting, het geven van muziekuitvoeringen op alle Zonda gen, van meer dan een vuurwerk en dergelijken. Spr. is het wel met den heer Atteraa eens, dat men in het contract allerlei soort van bepalingen kar. inlasschen, maar hij is overtuigd, dat het zeer raocijelijk is, om te zorgen, dat alle die bepalingen door den pachter worden nagekomen. Ten slotte merkt Spr. nog aan den heer Atteraa op, dat bij eventuele onderhandsche verpachting met bepaling eencr vaste pachtsom, Burgemeester en Wethouders op niets anders hebben te letten wordt echter (ie tuin publiek verpacht, dan moeten Burgemeester cn Wethouders beoordeelen niet alleen de personen, maar tevens de aangebodene pachtsommen, zoodat zij in hunne beoordeeling niet zoo vrij zijn als in het eerste geval. Bijvoegsel tot de Provinciale Eriesche Courant. Dc heer Rengers meent eenige ophelderingen te moeten ge ven omtrent een schijn van tegenstrijdigheid die tusschen hem en den heer Bloembergen bestaat. De heer Bloembergen heeft gezegd, dat Burgemeester en Wethouders de exploitatie zonden opdragen aan dien persoon, die naar hunne meening daarvoor het meest geschikt was, terwijl Spr. verklaard heeft, dat men bepaald het oog had op den tcgenwoordigen pachter. Beide gezegden nu zijn waarheid. De tegenwoordige pachter is natuur lijk niet geraadpleegd of hij in de voorgestelde verhooging ge noegen neemt wanneer hij zich das daartoe niet bereid verklaart dan is men vrij in het doen eencr keuze. Stemt hij cr evenwel in toe dan wenschen Burgemeester en Wethouders bij voorkeur den tcgenwoordigen pachter tc behouden. Dc heer Bloembergen zegt, dat hij in' dc beantwoording van den eersten Spr. omtrent de continuatie van den tegeuwoordigen pachter zich beroepen heeft op de woorden van het voorstel, waarbij Burgemeester cn Wethouders magtiging vragen om aan dien gegadigde die daarvoor het meest geschikt wordt geacht de exploitatie van den tuin op te dragen. Spr. meent dat hier uit wel degelijk voortvloeit, dat ook andere gegadigden zich zullen kunnen aanmelden; dat dus op den voorgrond staat open bare mededinging, doch tegen eene bepaalde som. Overigens is hij van oordeel, dat men om meer dan eene rede die som niet te hoog moet stellen. Aan den anderen kant meent hij, dat het zeer moeijelijk zal zijn, om voorwaarden te ontwerpen in den zin cener verpachting als door den heer Attema wordt bedoeld. Men dient op 'toog tc houden, dat het een in zeer naauw verband met bet ander staat. Wanneer de geheele exploitatie aan den pachter wordt overgelaten verkrijgt men een' geheel anderen toestand, speciaal indien daarbij de abonnementen zullen vervallen, 't geen om den tuin voor de gemeentekas meest productief te maken, 't geval zou moeten worden. De ervaring van vroegere jaren is daar om dat aan te toonen. Spr. herinnert zich nog dat een pachter voor f 75 a ƒ80 vuurwerk ontstak en zich eene entree van 75 cents per persoon liet betalen, 't geen licm soms honderden gul dens opbragt, niettegenstaande het schrale genot dat den bezoe kers ten deel viel. Men heeft dc ervaring, dat vroeger dc con- suratie duur gesteld was in verhouding met dc kwaliteit van het verstrekte, dat daarbij de entrees eens voorname bron van in komst uitmaakten en dat dc pachter zich op die wijze zocht tc bcvoordeelen. Die omstandigheden zijn nu anders cn beter cn ongaarne zou hij nu dien beteren weg weer verlaten zien. Thans kost den abonnees ieder concert nog geen 10 cents of gemiddeld door elkander genomen ieder lid van een huisgezin nagenoeg 1 cent. Die regeling is zeer bevorderlijk aan het gcwenschte doel. Zoodanige organisatie zal men moeijelijk kun nen behouden, wanneer dc tuin publiek verpacht wordt. Spr. weet niet hoe men het tegenwoordige sijsteem bij publieke ver pachting zal kunnen hehouden. In elk geval zou hij het gera den achten, om voor cn al eer men tot, publieke verpachting be sluit, te beproeven of dc voorwaarden zoodanig kunnen worden ingerigt, dat ze beantwoorden aan het doel dat men beoogt. Dc heer Attsma wenscht na het door dc hccren Rengers cn Bloembergen gesprokene nogmaals tc constateren, dat het de be doeling van Burgemeester en Wethouders is, om aari den tegeu woordigen pachter dc eerste keur tc geven. Spr. beweert nu, dat men zieh daardoor op een standpunt plaatst waarop men niet behoort. Zoodoende zal men immers aan den tcgenwoor digen pachter een gunst bewijzen. Alleen dan, wanneer men zich overtuigd heeft door publieke verpachting wat men kan be dingen, kan men zonder gunstbetoon of onbillijkheid bepalen aan wicn de tuin gegund zal worden. 44

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 3