f i f' II 162 GEMEENTERAAD TE LEEUVVAKDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1S69. Widföïi Er wordt telkens gesproken van publieke verpachting aan den meestbiedende" maar dit staat niet in Sprs. amendement. Hij wenscht, dat de verpachters ook degelijk met de geschikt heid der inschrijvers rekening zullen houden. Burgemeester en Wethouders moeten bevoegd zijn, volgens de voorwaarden, om de pacht niet te gunnen aan den meestbiedende, indien zij daar toe termen vinden. Hun moet worden gegeven het regt van terugtastiug. Dat is regel bij alle openbare verpachtingen, ver- koopingen en verhuringen. Spr. ziet niet in het bezwaar waarvan is gewaagd, om de voor waarden van verpachting op eene voldoende wijze zamen te stel len, zóódat tegen misbruiken van den pachter zal gewaakt worden. De heer DupaiC komt terug op hetgeen door den heer Bloem bergen is gezegd, als zoude het moeijelijk zijn om voor de pu blieke verpachting de noodige conditiën te stellen. Spr. deelt dat bezwaar niet. Hij gaat zelfs verder door te beweren, dat die voorwaarden, met uitzondering van de beide artikelen die op onderhandsche verpachting betrekking hebbeG, geheel kunnen blijven zooals ze thans zijn. Ten aanzien van de abonnees kun nen Burgemeester en Wethouders zoodanige voorwaarden stellcu als zij noodig achten ook volgens de tegcuwoordige bepaliug is de pachter gehouden zich daaraan te onderwerpen. Spr. heeft overigens er te vergeefs naar gezocht waarop de, voorgestelde f 1200 rust; het is niets anders dan een conventio neel cijfer; daarom zal hij zich nog te minder met het voorstel kunnen vereenigen. De heer Gorter zal zich met het voorstel van Burgemeester en Wethouders vereenigen. Zooals thans de zaken in den Prin sentuin geregeld zijn, gelooft Spr. dat ze als goed mogen wor den beschouwd. In vroeger tijden liet dit soms veel te wenschon over. Veelal hangt dit van den pachter af, zoodat do keuze van dien persoon daarmede in naauw verband staat. De Voorzitter verklaart, dat hij na aL het gesprokene niet van zijne primitieve zienswijze is terug gebragt. Wel bezit Spr. de overtuiging, dat bij publieke verpachting de pachtsom hoogcr zul worden, doch, dat dit zoo verbazend veel bedragen zal durft hij niet zoo gereedelijk aannemen. Spr. heeft zijne opinie geput uit de ervaring van onderschei dene jaren herwaarts. Met sommige pachters heeft men zeer veel moeijelijkheden ondervonden. In de laatste jaren heeft men in dat opzigt veel verbetering ondergaan, zoowel door de ge schiktheid des pachters, als door de goede bediening. Het is waar klagten zullen er altijd blijven bestaan, zelfs ook bij de volledigste inrigting, doch naar Spr's mccning strekt het meerder tinantieel voordeel, dat men door publieke verpachting denkt te behalen, niet in compensatie tot de genoegens en de rust die men in de laatste jaren heeft ondervonden. Hij zal zich daarom niet met het amendement vereenigen. De heer Jongsma zegt, dat zoo straks door den heer Bloem bergen is aangevoerd, dat publieke verpachting in strijd zoude zrija met de bedoeling van den schenker. Spr. heeft voor zich liggen de geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden van Eekhoff. Nu is het waar, dat daaraan geene officieele waarde is t-oe te kennen, maar voor zoo ver er toch stukken in aan gehaald worden meent hij, dat daaraan wel geloof mag worden verleend. In die beschrijving leest Spr. dan dat bij ko ninklijk besluit van 21 Mei 1819 de stad Leeuwarden in het bezit van den grond van den zoogenaamden Prinsentuin werd hersteld, gevende Zijne Majesteit bij dat besluit voorts te kennen, „dat het hem aangenaam zal zijn, dat de gezegde tuin bij voortduring in stand gehouden worde en op den bcstaanden voet tot wandelplaats voor de ingezetenen bestemd blijve." Spr. kan niet inzien, dat het voorstel van den heer Attema iets aan den inhoud van het aangehaald koninklijk besluit de rogeert zelfs in de verste verte wordt daarop niet ecnigen in breuk gemaakt. liet amendement hierop in rondvraag gebragt zijnde, wordt met twaalf tegen acht stemmen, die van de hoeren Zeper, Ren- gers, Bloembergen, van Eijsinga, Bruinsma, Plantenga, Gorter en Dirks, aangenomen, zoodat is goedgevonden lo. te besluiten tot openbare verpachting van de exploitatie van den Prinsentuin. 2o. Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, met be kwamen spoed het ontwerp der voorwaarden voor die openbare verpachting ter goedkeuring aan den Raad aan te bieden. 7. Aan de orde is de behandeling van de ontwerp-bcgroo- ting van inkomsten cn uitgaven dezer gemeente, voor de dienst 1870. De Voorzitter zegt, dat hoogstwaarschijnlijk die behandeling wel niet dezen morgen zal afgeloopcn zijn; hij geeft daarom in overweging te bepalen, dat de vergadering heden-avond om 5 uur zal worden voortgezet en daarvan op het bepaalde uur af kondiging te doen. De heer Jongsma voegt aan het voorstel van den Voorzitter toe het voorstel, om den oproepingbiicf voor die vergadering alleen aan het afwezig lid te doen toekomen. Dienovereenkomstig wordt zonder hoofdelijke stemming besloten. Hierna worden dc beraadslagingen over de algcraeene strek king der begrooting geopend geen der leden het woord verlan gende wordt, nadat was bepaald, dat de heer Attema bij de be handeling der betrekkelijke artikelen de opmerkingen vervat in het rapport van de commissie van rapporteurs en de heer Bloem bergen de beantwoording van Burgemeester en Wethouders zal voorlezen, tot de artikelsgewijze behandeling overgegaan, aanvan gende met de uitgaven. Hoofdstuk 1 cn 2, zoomede de afdeelingen 17 van hoofdstuk 3, worden achtereenvolgend buiten beraadslaging onveranderd vastgesteld. Hoofdstuk 3, aftl. 8, art. 1, buiten beraadslaging verminderd met 50 cn vastgesteld op ƒ100, art. 2, verminderd met/100, vastgesteld op ƒ150. Afd. 9 en 10 onveranderd vastgesteld. Hoofdst. 3, afd. 1, art. la. De heer Brunger merkt op, dat Burgemeester en Wethou ders de verbetering van den weg langs 't Zaailand willen verrigten met klinkerts het andere gedeelte van dien weg, zegt Spr., bestaat uit kcijen hij vraagt waarom de verbetering ook niet met keijen wordt bewerkstelligd? De Voorzitter, zegt, dat men dan genoodzaakt zoude zijn nog een afzonderlijk voetpad van klinkertbcstrafing te maken. De heer Bmnger zegt, dat men dan nu twee verschillende toestanden verkrijgt; hij vraagt daarom of er plan bestaat, om ook de overige keibestrating in eene van klinkerts te doen veranderen? De Voorzitter antwoordt in den eersten tijd niet. Bovendien bestaat bij het door den vorigen Spr. bedoeld gedeelte ruimschoots gelegenheid voor voetgangers. De heer Bruinsma merkt den heer Bmnger op, dat, in weer wil bedoelde weg in het Zaailand eene veldkeibestrating is, het beter geoordeeld werd, om het nieuwe fgedeelte met waalklinkerts te bestraten, aangezien zoodanige bestrating door den heer archi tect beter geschikt geoordeeld wordt voor afwatering. De heer Bloembergen geeft in overweging dezen post bij het daartoe strekkend onder afd. 6 nieuw toe te voegen artikel te bespreken. De heer Asman vestigt de aadacht op den slechten toestand van liet voetpad achter cJe Hoven. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869. 163 Art. 1 a en i worden hierna onveranderd vastgesteld. Art. 1 c. De heer Asman merkt op, Jdat <le Harlinger trekweg bijna niet te pussceren is; niet alleen is hij zeer morsig, maar boven dien ook oneffen. De Voorzitter zegt, dat een ter zake expresseiijk ingesteld onderzoek heeft beivezen, dat die toestand niet zoo buitengewoon ongunstig is; de architect is door hem nader gehoord cn het ge geven antwoord is gunstig.. Spr. merkt nog op, dat andere puin- wegen -tegenwoordig in denzelfden toestand verkeeren. De aan houdende regen maakt ze onbruikbaar. Dezen morgen heeft hij nog een viertal personen ontmoet die onderscheidene wegen langs gekomen waren cn die allen verklaard hebben, dat die wegen evenzeer bijna niet te passeren zijn. Art. 1 cg worden vervolgens onveranderd vastgesteld. Art. 1 k. l)o heer van Sloterdïjck geeft te kennen, dat de opmerking omtrent den Lckkumcrweg in de tweede sectie is gemaakt. Als rapporteur van die sectie heeft hij gemeend tegen liet antwoord var. Burgemeester en Wethouders te moeten opkomen. l)at ant woord heeft Spr. volstrekt niet bevredigd, omdat hij zich voor gesteld had, dat Burgemeester cn Wethouders de zaak van denzelfden kaut zouden hebben bezien als in de bedoelde sectie. Het is niet het nut dat in vervreemding is gelegen, niet de ruime op brengst die men zich daarvan voorstelde, die er toe leidden om voor tc stellen den Lekkumerweg tc verkoopen, maar het wen- schelijkc, om een weg, die niet meer noodig is, ook niet langer in onderhoud ten laste van de gemeente te behouden. Het is toch een weg die geheel onbruikbaar is; in den tegen- woordigen tijd is hij in het geheel niet te vinden, daar hij onder het hooge water bedolven is. Iu gewone tijden is hij zelfs bijna onbegaanbaar. Daarom oordeelde men, dat het noodig was zich er van ^te ontdoen en de gemeente van het onderhoud te ont heffen. Wat aangaat de opmerking, dat de koopprijs floor de reg- tcn van overgang van naastlegers zal worden gedrukt, merkt Spr. op, dat, al drukt die omstandigheid den koopprijs ook nog zóó zwaar en al moge daardoor de opbrengst ook nog zóó gering worden, de opmerking van de commissie om den weg te ver- vreeraden, had in ieder geval overweging verdiend. De heer Bloembergen wenscht op te merken, dat door het verkoopen van den weg moeijelijkheden kunnen worden onder vonden. Wanneer eene nieuwe straat wordt aangelegd, waardoor een andere kan vervallen, men zou er niet aan denken om deze laatste te verkoopen, indien dc bewoners daardoor den toegang tot, hunne woning zouden verliezen. Evenmin behoort dit te ge schieden met den Lekkumerweg, die toegang verleent tot erven en landerijen welke daaraan grenzen en niet anders dan daar langs genaderd kunr.cn worden. Kr zijn panden op het eind van Olde Gallilecn die niet antlers per rijtuig kunnen worden genaderd dan langs bedoelden weg. Voor die panden zullen er toch uit de vervreemding moeijelijkheden voortvloeijen. Spr. vindt het niet rationeel, om eenen weg op te heffen en het aan de naastlegers over te laten, om zich te redden cn een anderen toegang over de erven van naastliggende te verschaffen. De heer Attema wil een voorbeeld bijbrengen omtrent derge lijke wegsopheffing in de gemeente Baardcradeel. Toen in die gemeente de klei- in kunstwegen werden veranderd kwam een eind wegs, naar hij meent, tusschen Bozura en de Vlaeren, te vervallen. Dat gedeelte weg, niet meer voor de publieke dienst noodzakelijk, heeft men daaraan onttrokken cn vervolgens aan een particulier verkocht. Het ter zake genomen besluit is door het gemeentebestuur aan hccren Gedeputeerde Staten dezer provincie medegedeeld en, wat den verkoop betreft, goedgekeurd. Spr. ge looft, dat men hier ten opzigfe van den Lekkumerweg in dezelfde positie verkeert. Op den door hem bedoelden weg oefenden eveneens sommige personen feitelijk den reed uit. Drie onder scheiden boeren bezigden dien weg, o. a. als hooiweg. Doch, dit heeft het gemeentebestuur volstrekt niet verhinderd, om tot opheffing van den weg te besluiten. Niemand toch had op dien weg regt van servituut of kon dat hebben. De kunstweg werd gemaakt., de oude weg opgeheven en deze ging in particuliere han den over. Dit veroorzaakte voor de bedoelde boerenerven wel eenige moeijelijkheden, maar, wat heeft men gedaan? De eigena ren dier erven zijn met den kooper van den weg in onderhan deling getreden en hebben van hem het regt van overgang ge kocht. Deze eenvoudige tocdragt der zaak moet, naar Sprs. oordeel, ook het gemeentebestuur van Leeuwarden geneigd ma ken, om zich van dien Lckkemerwcg, een lastpost voor de ge meente zonder nut, te ontdoen. De racening is geuit, dat de gemeente vcrpligt is om den weg beschikbaar te houden. Hij wil voor een oogenblik eens aannemen, dat sommige erven aan het eind van Olde Galileün daarvan bij eene enkele gelegenheid met rijtuig gebruik maken. Maar, zegt hij, gaat het dan niet te ver, om voor zoo een excep tioneel geval den weg te behouden. Het motiefis hier om zich van ue onderhoudslasten te ontdoen die zullen bij eene vervreemding ophoudenSpr. acht het daarom van belang, om zich van den weg te ontdoen. Hij durft beweren, dat de bewoners van Snakkerburen ook geen of althans zeer weinig belang bij het behoud daarvan heb ben. Dc toestand waarin de weg zich bevindt doet hun gemak kelijk besluiten om een eindje weg om te rijden, namelijk over Lekkum, om van daar af langs den nieuwen kunstweg de stad te bereiken. Spreker wenscht Burgemeester en Wethouders sterk aantebe- velen, om ter zake een nader onderzoek iu te stellen cn verwacht, dat dit hun er toe zal leiden, om voor te stellen den weg te verkoopen. Men mag niet veel voor den weg krijgen, doch dit behoeft ook niet men wordt daardoor dan toch ontheven van de kosten van onderhoud. Bovendien gelooft Spr., dat zich dan de belanghebbende eigenaren wel daarvoor opdoen en een ge deelte van den weg bij hun land voegen zullen. De heer Bloembergen laat het iu 't midden wat men zou kunnen doen echter gelooft hij dat het tiet consequent is, waar men allerwcge de communicatie traeht te bevorderen, hier juist bet tegendeel to willen en een gedeelte weg daaraan te onttrek ken; kan men het doen zonder de communicatie dier erven met andere toegangswegen naar de gemeente te verbreken, of wel eene andere verbinding daarvoor in dc plaats stellen, het zou iets an ders zijn. Zonder dat zou hij geen vrijheid vinden dezen weg tc vervreemden. Dc heer Bmnger geeft aan Burgemeester en Wethouders in overweging hieromtrent een punt van nader onderzoek tc maken. Al moest ook dc weg aan de eigenaren der aangrenzende lande rijen cadeau worden gegeven, dan nog zou Spr., met het oog op de ontheffing van de kosten van onderhoud, daartoe weuschen over te gaan. De heer Bruinsma stemt geheel overeen met het gevoelen zooeven door den lieer Bloembergen geuithij wijst er op, dat eerst de Raad besloten heeft de Verwersbrug te amoveren en later, na in kennis te zijn gesteld met adressen van bewoners van Olde Galileën, er toe is overgegaan, om aldaar een voetbrug te doen leggen dc omstandigheid in dezen is bijna gelijk. Spr. acht het derhalve onbillijk, om den bedoelden weg te verkoopen. Dc Voorzitter merkt op, dat het jaarlijksch onderhoud niet heel belangrijk ia waarheid is het echter, dat de weg gcdurcncjc ge?

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 4