170
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittiug van Maandag den 15 November 1869.
dat de langs dien weg staande booraen toch voor het raecren-
deel dood zijn en alzoo eene kleine bate zullen opleveren.
De heer Attema zou dan toch wel eens willen welen waar
men in deze gemeente die boomen kan vinden, die men zou
behooren te vellen en welke daarna verkocht ƒ200 zouden
opbrengen.
De raming te gronden op de uitkomst van de jaren 1867 en
1S68 gaat naar zijne mcening niet op. In die jaren is de geheele
ringel aan de zuidzijde der stad vergraven en dat zal zeker een
overwegenden invloed op de ontvangen gelden voor gevelde boo
men gehad hebben. Spr. meent, dat ook de voorgedragene 200
iD verband staat met de door Burgemeester en Wethouders voor
gestelde verbetering van den weg tussehen de Vrouwcnpoorts- en
llarlingervaartsbruggen nu men echter tot die voorgenomenc
verbetering in 1870 niet zal overgaan kan hij zich moeijelijk
voorstellen, dat er nog zooveel boomen in de gemeente moeten
worden geveld, dat daarvoor eene opbrengst van ƒ200.00 te
ramen is.
De Voorzitter zegt, dat het hora onmogelijk is, om zoo aan
stonds aan te wijzen waar de boomen geveld kunnen worden.
Hij merkt echter op, dat er telken jare boomen worden geveld
op den Stienserstraatweg, op den weg naar begraafplaats en op
die begraafplaats zelve; de uitkomsten van vroegere jaren heb
ben dit trouwens ook reeds aangetoond.
De heer Attema merkt op, dat op dc door den Voorzitter
aangevoerde plaatsen niets anders dan kaphout te verkrijgen is
en daarvoor vindt men onder art. 5a bereids f 200.00 uitgetrok
ken. Hier is echter sprake van booraen die men denkt te vel
len. Dat heeft de commissie in verband gebragt met het voor
stel tot verbetering van den weg tussehen dc Vrouwenpoorts-en
llarlingervaartsbruggen en heeft men zich afgevraagd of, wanneer
dat werk niet wordt uitgevoerd ook deze post kan worden be
houden. Die vraag vond eene ontkennende beantwoording en daarom
stelde dc Commissie voor den post voor memorie uit te trekken.
De Voorzitter weet op het oogenblik geene nadere illusida-
tiën te geven; natuurlijk is voor de velling van bedoelde boomen
onder deu post iets begrepen, doch, zooals gezegd is heeft men
er niet veel op gerekend.
Hij brengt daarom in behandeling het voorstel van de com
missie, om den post voor memorie uit te trekken.
De beer Bloembergen ziet geene noodzakelijkheid om den
post geheel voor memorie te stellen er worden toch altijd boo
men geveld, zoodat men ook daarvan eenig revenu kan ver
wachten.
De beer Westenberg wenscht, in verband met de gevoerde
discussien, een amendement voor te stellen. liet is blijkbaar,
dat cr aan den weg tussehen de Ilarlingervaarts- en Vrouwen-
poortsbruggen boomen zullen worden geveld, omdat is aange
voerd, dat sommigen dood zijn. In ieder geval is er dus ont
vangst te verwachten, zij het dan ook weinig en in overeenstem
ming daarmede stelt Spr. voor den post te bepalen op ƒ50.00.
Dit voorstel wordt eenstemmig aangenomen en het art. 54
diensvolgens op f 50.00 vastgesteld.
Hierna worden de art. 68 goedgekeurd, zoomede art. 9 a en 4.
De heer Bloembergen merkt op, dat, in verband met een
voorstel van de commissie van rapporteurs, door Burgemeester
en Wethouders is voorgesteld aan art. 9 ecu' post toe te voegen.
De commissie van rapporteurs stelt namelijk voor om onder afd.
II van hoofdst. V op te nemen een post voor „verkoop van ei
gendommen, waarvan de koopsom wordt betaald in jaarlijksche
«rondrente," terwijl Burgemeester bij de memorie van beantwoor
ding hebben voorgesteld dien post hier aan te brengen.
De Voorzitter stelt voor dit verschil bij het nu in behande
ling zijnd art. uit te maken.
Hiertoe wordt besloten.
De heer Attema zegt, dat het een betrekkelijk klein verschil
is cn toch nog van cenig belang. Wordt het denkbeeld van
Burgemeester en Wethouders gehuldigd, dan zal men daardoor
terug gevoerd worden lot de vroegere grondpachten. Het is
hier eene andere zaak. Hier bestaat het feit dat het perceel
werkelijk in eigendom aan derden is overgegaan. De tegenwoor
dige eigenaar betaald voor de koopsom een revenu dat jaarlijks
torugkeert. Het is dus een verkoop, gelijk ook door Burge
meester en Wethouders wordt erkend. Wanneer nu dit in 'toog
wordt gehouden, dan kan naar Spr's raeening, de post kwalijk
onder hoofdst. 3 worden aangebragt, omdat daar de renten wor
den verantwoord van voorwerpen die aan de gemeente in eigen
dom behooren. Dit is niet het geval met terreinen verkocht
tegen grondrenten. Het voorwerp is uit den eigendom der ge
meente weggegaan. In beginsel is het dus het ontvangen van
den koopprijs en die rangschikt Spr. liever onder het hoofdstnk
daarvoor door de commissie van rapporteurs aangewezen. An
ders toch zon de verwarring ontstaun waarop bij het vaststellen
der voorwaarden van verkoop is gewezen.
Spr. meent, dat Burgemeester en Wethouders afgegaan zij»
op de terminologie van het artikel.
De heer Bloembergen zegt, dat in de memorie van beantwoor
ding de opmerking is gemaakt, dat het hier toch niet geldt eene
buitengewone ontvangst, gelijk alleen onder hoofdstuk V worden
gevonden, maar eene telken jare regelmatig terugkeerendc in
komst, even als de grondpachten en eeuwige renten.
Hij gelooft werkelijk, dat ook de geëerde Spr. van zooeven dit
zal willen toestemmen. Die Spr. wees er echter op, dat het
opschrift van hoofdstuk 3 aan de zaak derogeert, omdat daar
sprake is van baten en opkomsten van eigendommen aan de ge
meente toebehoorende. Doch Spr. merkt op, dat de gemeente
bouwterreinen op grondrente verkoopende, wel degelijk een eigen
dom bekomt in het regt, om duurzaam van den verkrijger van
dien grond eene rente te heffen, liet hoofdkapitaal is onopvor-
d er baar, maar 't is toch een kapitaal, eene bezitting, ofschoon de
gemeente alleen het regt heeft op rente daarvan. Dceverlangd
kar. het ook worden afgekocht. Het kan dus weer reëel kapi
taal worden.
Op een punt zou Spr. den heer Attema gelijk kunnen geven,
namelijk, dat in art. 9 gesproken wordt van grondpachten en
eeuwige renten. In zoover er nu bezwaar bestaat, om op de door
Burgemeeeter en Wethouders voorgestelde wijze een post aan
het art. toe te voegen, zou men een bis artikel er van kunnen
maken, of wel eene andere splitsing van het artikel kunnen aan
brengen, b. v. men zou kunnen zeggen: a. grondpachten en eeu
wige renten en b grondrenten van afgestane bouwterreinen.
De heer Attema zegt, dat hij reeds zoo straks heeft erkend
dat het verschil van geringe betcekenis was. Wat hem betreft,
hij zal zich dan ook met het principe van den lieer Bloember
gen kunnen verecnigen. Hij wenscht echter in overweging te ge
ven het art. te lezen als volgt:
Art. 9. Opbrengst van grondpachten, eeuwige renten en
grondrenten.
c. Grondpachten446.28 /s
b. Euwige renten [na aftrek van '/s] - 81.28
c. Grondrenten ter zake afgestane bouwterreinen - 124.61
652.17 '/2
Dienovereenkomstig wordt besloten en art. 9 aldus gewijzigd
vastgesteld.
Hierna worden de artt. 10 en 11 aangenomen.
Art. 12 wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester
en Wethouders vastgesteld op 700.00.
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 Nóvcmbcr 1869.
171
Hoofdstuk IV, zoomede afd. I van Hoofdstuk V worden ach
tereenvolgend goedgekeurd.
Afd. II, art. I.
Dc heer Westenberg vraagt of onder de door Burgemeester
en Wethouders voorgestelde verhooging ook begrepen is de op
brengst van het perceel 41, van welks verkoop in eene der
laatst gehoudene vergaderingen medcdeeling is gedaan
Dc Voorzitter antwoordt toestemmend.
Art. 1 wordt overeenkomstig het voorstel van Burgemeester
en Wethouders vastgesteld op ƒ28.835.10.
Art. 2 wordt daarna goedgekeurd.
Vervolgens zegt de Voorzitter, dat alsnu moet worden be
paald het cijfer voor buitengewone aflossing van schuld, bedoeld
bij art 3b der III afd. van hoofdst. VU der uitgaven.
De heer Attema wenscht namens de commissie eene wijziging
van de^en post voor te stellen. Nadat namelijk het rapport der
commissie is uitgebragt, is nog verkocht het perceel no. 41
waarvoor in 1870 2339.34*4 kan worden ontvangen. Hierdoor
kan liet bedrag van 19,000.00 primitief door haar voorgesteld,
nog met f 2000.00 worden vermeerderd, tengevolge waarvan
239.34'/2 onverevend blijven en het voorstel van Burgemeester
cn Wethouders alzoo iets nader komt tot dat der commissie.
Naar aanleiding daarvan stelt de commissie nu voor den post
vast te stellen op 21,000.00.
Nadat vervolgens de op het art. betrekkelijke opmerking vervat in
het verslag der commissie van rapporteurs, zoomede de beant
woording van Burgemeester en Wethouders waren gelezen, wor
den de beraadslagingen over het voorstel der commissie geopend.
De heer Oosterhoff observeert, dat wanneer de buitengewone
aflossing van schuld op ƒ21,000.00 wordt gesteld, er een te
kort op den hoofdelijken omslag zal zijn. Spr. heeft daarvan ge
maakt de volgende berekening.
H. Afd. Art. De bij dc begr. geraamde ontvang bedraagt 397,891.16
Ontvangsten.
2 4 1 De hoofdelijk omslag is uit
getrokken op ƒ101,229.10
l)oor dc commis
sie wordt voorge
steld - 97,069.00
4,160.10
3 3 54 Verlaagd met 150.00
Geeft eene verlaging van f 4,310.10
2 8 104 Door B. en W.
verhoogd met 200.00
3 \u Idem - 200.00
3 12 Idem - 166.46
5 2 1 Idem -12,043.18
5 2 3 Idem - 124.61
Geeft eene vermeerderde ont
vang van-
- 12,734.25
J 8,424.15
Bedragende dus de geheele ontvang ƒ406,315.31
Uitgaven. De geraamde uitgaaf bedraagt
3 6 4 Verhoogd met f 800.00
3 6 9 -1,600.00
6 2 4 200.00
6 3 la - 600.00
7 11 - 1,625.20
8 1 34 Te verhoogen met - 6,000.00
f 397,819.54
Alzoo vermeerderd met f 10,825.20
Transport ƒ397,819.54
Vermeerdering ƒ10,825.20
2 8 len2 Verlaagd met 150.00
3 6 2 -2,500.00
7 2 10e - 200,00
2,850.00
Geeft eene vermeerderde uitgaaf van7,975.20
Alzoo eene gezamenlijke uitgaaf van ƒ405,794.74
ontvang -406,315.31
Zoodat bij eene buitengewone allossing van schuld
van ƒ20,000 een batig saldo zal worden verkregen
van520.57
Dc heer Bl03mberg8Il kan zich met het voorstel der commis
sie niet vereenigen. De heer Attema heeft beweerd, dat, wan
neer het cijfer voor buitengewone aflossing van schuld op
21,000.00 wordt gesteld, dan reeds eene toenadering tussehen
de commissie van rapporteurs en Burgemeester en Wethouders
zal plaats hebben. Spr. meent, dat dit niet het geval is en dut
men nog nagenoeg evenver van elkander zal blijven.
Spr. meent eenter, dat het hier minder op cijfers aankomt,
maar meer op het beginsel, namelijk het hoofdbeginsel of de
begrooting die inrigting moet hebben, dat de gewone uitgaven
ook met gewone middelen moeten worden bestreden, dan wel,
dat ook een deel der gewone uitgaven uit buitengewone ontvang
sten worden gehoed. Spr. gelooft werkelijk, dat dit de geheele
zaak is en is van mcening, dat de hoofdelijke omslag hier ge
heel buiten aanmerking kan worden gelaten voor eene goede
beoordeeling acht hij uit verkieslijk.
Der gemeente vallen hier buitengewone baten ten deel uit
den verkoop van gemeente-eigendommen voortspruitende. Spr.
kan zich voorstellen, dat die opbrengst voor bestrijding van uit
gaven voor buitengewone werken kan worden aangewend. Maar,
om nu van de 28,000.00 die op deze wijze wordt verkregen
f 21,000.00 voor buitengewone aflossing van schuld en 7000.00
ter bestrijding van buitengewone werken aan te wenden kan
naar zijne meening niet opgaan.
Hij geloolt, dat men niet zal kunnen becijferen, dat de som
van ƒ8171.75, het batig saldo waarmede de rekening over 1868
is gesloten en waarmede de tegenwoordige begrooting wordt ge
opend geheel uit gewone ontvangsten voortspruit. Integendeel
is hij de meening toegedaan, dat daaronder ook een groot deel
is, dat uit buitengewone ontvangsten voortspruit. Naar zijne
becijfering is dit meer dan de helft.
Nu gelooft Spr., dat men zich dan op liet zuiverste standpunt
plaatst, wanneer van de te ontvangen f 28,835.10 ƒ24,000.00
voor buitengewone aflossing wordt aangewend. Het restant ad
f 4835.10 gevoegd bij de som van ruim 4000, die als uit
buitengewone ontvangsten over 1868 voortgesproten begrepen is
in het batig slot dat nu bij deze bcgrooting is aangebragt, zal
dan meer dan voldoende zijn tot dekking der kosten van buitenge
wone werken, uit buitengewone middelen te bestrijden, namelijk
de 7000.00 voor uitbreiding en f 1600.00 voor het in orde
brengen van het terrein voor de houtveilingen, terwijl toch, wat
de gasfabriek betreft, de buitengewone uitgaaf daaraan te koste
te leggen wordt bestreden deels uit de meerdere ontvangst dan
uitgaaf ten behoeve dier inrigting, deels uit de daarvoor aan te
gane leening.
De vraag is of dan, als de buitengewone aflossing op het door
Burgemeester en Wethouders beoogd bedrag van 24 mille ge
steld wordt, de plaatselijke directe belasting ook moet worden
verhoogd. Spr. antwoordt neen. Nu men de verbetering van
den weg tussehen de Vrouwenpoort en het Verlaat heeft doen
vervallen, kan met ecnige verlaging van hoofdst. XI, art. 1, on-
voorz. uitgav., tot het ook over 1S69 geheven montant van aanslag
ad 3.55 ten honderd teruggekeerd worden. Om des beginsels wille