172 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869. acht Spr. het rationeel, dat tot de door hem voorgestelde rege ling der buitengewone aflossing worde overgegaan. De heer Dirks verklaart, dat hij de vele gemaakte becijferin gen niet heeft kunnen volgen. Hij meent echter, dat men de zaak op een veel eenvoudiger standpunt kan brengen, namelijk ditde opbrengst van den verkoop van gemeente-eigendommen zal bedragen /r2S,835.10. Spr. laat die 835.10 glippen, alzoo houdt hij 28,000.00 over. Die ƒ28,000.00 is buitengewone ontvangst en kan dus ook geheel voor buitengewone uitgaven wor den besteed. De commissie stelt voor f 21,000.00 daarvan aan tc wenden voor buitengewone ajlossing van schuldergo blijft er nog 7000.00 over. Wanneer men nu de uitgaven opslaat, dan vindt men daar f 7000.00 juist ook als buitengewone uilgaven uitgetrokken voor de uitbreidiug van het bebouwd gedeelte der ge meente. Daarmede heeft men alzoo de tc verkrijgen ƒ28.000.00 besteed. Dat standpunt neemt Spr. aan. Alleen is er nu nog kwestie over het batig slot der rekening over 1868. Dat balig slot bedroeg oorspronkelijk ƒ21,171.75 daarvan is 13,000.00 aangewend tot bestrijding van op die dienst on verevende uitgaven, alzoo wordt op deze begroot ing daarvoor aangebragt ƒ8171.75. Maar, nu zeggen Burgemeester cn Wethouders, dat die ƒ8171.75 gesplist moeten worden in f 4000.00 en ƒ4171.75, want het eerste is voortgesproten uit de ge wone middelen van de dienst 1868, terwijl het andere op de buitengewone ontvangsten dier dienst is overgewonnen. Spr. ge looft, dat uit zoodanige splitsing groote verwarring ontstaat. Naar zijn inzien zal men wel doen in de meergemelde 8171.7 5 geene splitsing tc maken. Het zijn oorspronkelijk wel buiten gewone ontvangsten, maar Spr. gelooft, dat men het beste zal doen, daar zij nu in het karakter van batig slot, saldo van een veel grooter batig saldo, als eerste post op deze begrooting zijn aangebragt, ze ook als gewone ontvangst te beschouwen. Wanneer men dus 21,000.00 beschikbaar stelt voor buitenge wone aflossing van schuld en ƒ7000.00 aanwijst voor de be strijding van uitgaven ter zake buitengewone werken, dan ver trouwt hij, dat men voldoende verantwoord zal zijn. Spr. is er een groot vriend van om zooveel mogelijk schuld af te lossen. Ilij is echter van oordeel, dat men hier gerust f 7000.00 beschikbaar mug stellen voor het doel waarvoor vroe ger reeds zulke groote sommen besteed zijn en die men anders op nieuw zoude moeten leenen. De heer Oosterhoff deelt overigens de zienswijze van den heer Bloembergen, behalve de beschouwing over het batig saldo en wel op deze gronden II. Afd. Art. Volgens de gemaakte wijzigingen zullen de ontvang sten bedragen /"406,315.31 Ontvangsten af 1 L 1 Beschikbaar saldo, over 1868 8,171.75 5 11 Leening voor de gasfabriek .- 5,000.00 5 2 1 Verkoop van bouwterreinen .-28,835.10 42,006.85 Rest als gewone ontvangstƒ364,308.46 Uitgaven. De gewijzigde uitgaven be dragen ƒ405,794.74 af: 3 6 4 Uitbreiding der gemeente f 7,000.00 3 6 5 Voltooijing der Transporten f 7,000.00 405,794.74 364,308.46 Transport f 7,000.00 ƒ405,794,74y364,303.46 gasfabriek - 7,500.00 3 6 9 Terrein voor de houtveilingen - 1,600.00 3 1 3 b Buitengewone af lossing .-.20,000.00 36,100.00 ƒ369,694.74 Alzoo eene gewone meerdere uitgaaf van 5,386.28 Bij het batig saldo- 520.57 Maakt 5,906.85 Welk cijfer gevonden wordt door de volgende ontvangst-posten Saldo 1868 ƒ8,171.75 Minder af te lossen dan de kooppenningsn bedragen - 8,835.10 Geldleening gasfabriek - 5,000.00 22,006.85 Hier af Uitbreiding der gemeente ƒ7,000.00 Vergrooting gasfabriek - 7,500.00 Terrein houtveilingen r. - 1,600.00 16,100,00 5,906.85 Spreker ziet er geen bezwaar in, om, daar bet saldo over 1868 ƒ8,171.75 bedraagt, daarvan 5,906.85 te brengen voor buitengewone uitgaven. De heer Attema meent, dat door den loop der discussien wordt bevestigd, dat het verschil dat ten dezen bestaat, zich op één punt, concentreert, namelijk hoe men over het op de be grooting aangebragt batig saldo denkt. Spr. gelooft, en ook Burgemeester en Wethouders wraken het niet, dat een gedeelte dier som, uit den verkoop van bouwterrei nen verkregen, gereserveerd mag worden voor de uitbreiding der gemeente. Wanneer nu, zegt Spr., van de beschikbare 28,000.00, 21,000.00 voor buitengewone aflossing van schuld wordt bestemd, dan houdt men 7000.00 beschikbaar voor de verdere voltooi jing der bedoelde werken. Maar, nu beslaat er verschil omtrent de besteraming van het batig saldo. Dc commissie rangschikt het onder dc gewone ontvangsten en meent, dat daarmede in de bestrijding van alle uitgaven mag worden voorzien. Burgemeester en Wethouders hebben echter hiertegen bezwaar. Zy beweren, dat onder dat batig saldo ook buitengewone ontvangsten van een vorig dienstjaar zijn begrepen en dat derhalve een deel daarvan voor de bestrij ding van in het volgend dienstjaar te doene buitengewone uit gaven moet strekken. Wat Spr. betreft, hij stapt dat bezwaar geheel over. Hij gaat riet zoover om, nu eenmaal dat batig saldo er is, daarin eene schifting van 't geen uit gewone cn uit buitengewone middelen is voortgesproten te maken. Bij dc vaststelling van dc begrooting voor dat dienstjaar heeft men er reeds voor gezorgd om voor de buitengewone uitgaven ook buitengewone middelen tc zoeken. Het denkbeeld van Burge meester en Wethouders moge overigens consequent zijn, prac- tisch gaat het echter te ver, om in het batig saldo eene splitsing te bewerkstelligen. Bij de begrooting is daarvoor reeds genoeg zame zorg gedragen. Spr. gelooft, dat wanneer men ƒ21,000 voor aflossing beschik baar stelt, in alle opzigten bet belang van dc geldschieters be hartigt wordt, want, dan zal wel is waar 7000 gereserveerd worden, maar daarmede zal men de werken verder voltooijen en alzoo den verkoop van andere terreinen in de hand werken, ook ten bate van hen, die aan de gemeente geld hebben geleend ten behoeve der uitbreiding. GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Maandag den 15 November 1869. 173 De heer Jongsma brengt hulde aan de accuratesse, waarmede Burgemeester cn Wethouders het stelsel van buitengewone en gewone ontvangsten en uitgaven, dat op Spr3. voorstel in dc begrootiug is gebragt, handhaven. Spr. heeft evenwel slechts alleen hooren beweren, dat onder het batig saldo ook buitengewone ontvangsten begrepen zijn, maar bij heeft nog niet hooren aanvoeren op welke gronden dat bewe ren steunt. Het komt hem moeijelijk voor dit aan te tooneu, waarom hij wel gaarne, voor en aleer hij zyne opinie ten dezen vestigt, eenige inlichtingen zou wcnschen te ontvangen. Dc heer Bloembergen merkt aan, dat door den voorlaatsten Spr. is opgemerkt, dat ook Burgemeester en Wethouders geen bezwaar hebben gemaakt, een gedeelte der uit den verkoop voort gesproten buitengewone ontvangsten tot bestrijding der kosten van buitengewone werken aan te wenden. Spr. geeft dit volko men toe voor zoover het gedeelte van het batig slot, dat uit buitengewone ontvangst over 1868 is voortgesproten, niet toe reikt om die kosten te dekken, zien Burgemeester en Wethou ders er volstrekt geen bezwaar in, het ontbrekende aan te vul len uit het provenu van dien verkoop, in plaats van daarvoor eene leening aan te gaan. Om evenwel eene zoo groote som als de commissie wil, daarvoor te bestemmen, en dusdoende na genoeg het geheele batig slot van het vroeger dienstjaar tot dekking van gewone uitgaven te doen strekkeu, dit komt Spr. niet goed voor. Hij is het echter eens, dat alles er van afhangt, hoedanig men dat batig saldo beschouwt. Wanneer men dat als gewone ontvangst aanmerkt, dan kan de stelling der commissie opgaan, maar het is juist datgene, wat door Burgemeester en Wethouders beweerd wordt niet het geval te zijn. Slechts een deel daarvan kan als zoodanig worden aangemerkt, en dit deed, gelijk ook uit dc memorie van toelichting blijkt, Burgemeester en Wethouders vrij heid vinden, dat gedeelte ter bestrijding van gewone uitgaven aan te wenden, omdat men dan den hoofdelijken omslag niet nog hooger behoefde te stellen. Overigens behoeft Spr. niet te zeg gen, dat Burgemeester en Wethouders even noodc als de Raad tot de verhooging van dien omslag overgaan. Maar, dat mag toch niet te kort doen aan het beginsel waarvan men bij het opmaken der begrooting behoort uit te gaan, en op den duur zeker de beste uitkomsten doet verwachten, terwijl daarentegen eene afwijking daarvan zich zelve zou straffen. Wat nu betreft de vraag, of onder het batig saldo werkelijk een bedrag van nagenoeg 4000.00 begrepen is, dat uit gewone ontvangsten voortspruit, terwijl het overige als buitengewoon zou moeten worden aangemerkt, daarop geeft Spr. te kennen, dat het moeijelijk isdit zoo met enkele woorden aan te toonen. Bovendien, het spreekt van zelf, ieder heeft omtrent het begrip, wat als gewoon, wat als buitengewoon te beschouwen is, zijne eigene inzigten. Spr. heeft echter eenige becijferingen voor zich, waaruit het voldoende kan blijken, dat werkelijk hoogstens ƒ3912.00, dus nagenoeg 4 mille, als overschot op de gewone ontvangsten over 1868, in het nog beschikbaar batig slot begrepen is, en het overige als buitengewoon moet gelden. liet zou echter eene nuttelooze lecture wezen, om al die cijfers terug te geven, omdat men die toch moeijelijk zoo zou kunnen volgen. Spr. heeft echter de overtuiging, dat wie dc zaak nagaat, tot soortge lijke uitkomst zal geraken, en waar nu die uitkomsten bestaan en men voor het delemma staat: verhooging van den hoofdelijken omslag of aanwending van buitengewone middelen, uit den ver koop van eigendommen voortspruitende, tot dekking van gewone uitgaven, dan meent Spr., dat men tot het eerste de toevlucht moet nemen. De heer Westenberg wenscht er op te wijzen, dat in verband met de uitbreiding der stad voor de gestichte nieuwe gebouwen eene niet onbelangrijke som wegens de */s gedeelten van de be- Bijvoegsel tot de Provinciale Fuiesche Coubant. lusting op het personeel, zoomede wegens de daarop geheven ge- meente-o peen ten, in de gemeentekas zal vloeijen. Voor sommige dier gebouwen zal dat reeds met dc maand Mei een aanvang nemen. Spr. heeft daaromtrent in de stukken niets kunnen vinden, waar om hij gemeend heeft dit te moeten observeren. De heer Bloembergen zegt nog tot toelichting van zijn bewe ren, dat eene afwijking van het besprokene beginsel zich zelf zou straffen, daarmede te bedoelen, dat men nu de toevlucht nemen de tot het aanwenden van buitengewone inkomsten, ter bestrij ding van gewone uitgaven, ten einde daardoor eene verhooging der belasting te voorkomen, of die zelfs nog tc verlagen, zich de moeijelijkheid berokkent, om een volgend jaar nog veel hoo ger te moeten opvaren. Het door den heer Westenberg aangevoerde is eene reden te meer, om niet tot buitengewone inkomsten de toevlucht te ne men, ter bestrijding van gewone uitgaven, want daaruit zou voort- vloeijcn dat men eene vermeerdering van gewone inkomsten mag verwachten. Spr. zou ten slotte het veel meer verkieslijk achten, om de som voor onvoorziene uitgaven zooveel te verminderen,de buiten gewone aflossing van schuld zooveel lager te stellen, dan het door Burgemeester en Wethouders beoogde bedrag van ƒ24,000.00. De heer Westenberg wenscht liefst niet verkeerd begrepen te worden. Hij pretendeert namelijk, dat wanneer men bij de be grooting op dc personele belasting der gestichte gebouwen had gerekend, dit van invloed geweest zoude hebben op het cijfer voor hoofdelijken omslag uitgetrokken. Hierna wordt het voorstel der commissie met veertien tegen vijf stemmen, die van de heeren van Eijsinga, Rengers, Bruinsma, Zeper cn Bloembergen, aangenomen cn art. 3b der Ie afd. van hoofdstuk VIII vastgesteld op ƒ21,000.00. De Voorzitter zegt, dat alsnu moet worden bepaald het cijfer van onvoorziene uitgaven, aangewezen bij hoofdstuk XI, art. 1. De heer Attema zegt, dat de zaak zich nu alleen bepaalt tus- schen de onvoorziene uitgaven en het bedrag van den hoofde lijken omslag. Is Spr. 's aanteckening juist dan is het bedrag der uitgaven vermeerderd met f 2400.00 dat der ontvangsten met -j 855.80'/a zoodat er alsnu nog moet worden voorzien in eene som vanƒ1544.19 /2 volgens liet rapport der commissie zou men een batig saldo verkrijgen van- I064.76'/2 479.43 Nu geloott Spr., dat het voorstel pan de com missie kan opgaan, door eenvoudig den post voor onvoorziene uitgaven met500.00 te verminderen, als wanneer men een batig saldo van 20.57 zal verkrijgen, zonder in de heffing van den hoofdelijken omslag, ƒ3.50 ten honderd, verandering te brengen. Hij stelt daarom namens de commissie voor, het cijfer voor onvoorziene uitgaven te bepalen op 8500.00. Dit voorstel wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen cn hoofdstuk XI der uitgaven aldus vastgesteld. Alsnu overgaande tot de bepaling van het cijfer van den te heffen hoofdelijken omslag, zegt de heer Bloembergen, dat hij zich met eene heffing van 3.50 ten honderd niet zal kunnen vereenigen, om de eenvoudige redenen, dat naar zijn oordeel in de gevolgde wijze van handelen een gevaarlijke afwijking ligt op gesloten van een beginsel welks handhaving hij van het uiterste belang acht voor eene duurzame goede regeling der gemeente lijke financiën. De heer Bruinsma zegt, dat nu eenmaal het principe omtrent *t batig saldo niet wordt gedeeld, zal hij zich niet tegen het voorstel verklaren, hoewel hij in beginsel er niet mede instemt. 47

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 9