198
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 1G December 1869.
zeker, dat Burgemeester en Wethouders gehouden zijn, om op
de naleving van de daarin vermelde bepalingen der wet toe te zien.
Een reglement van het gemeentebestuur is hier volstrekt geen
vèrcischte.
liet voorstel van den heer Bloembergen hierop in stemming
gebragt, wordt met 13 tegen 1 stem, dien van den heer Bloem
bergen, verworpen.
De heer Bloembergen verklaart, dat hij alsnu voor 't behoud
van het art. zal stemmen, omdat hij van oordeel is, dat zonder
dat niet in de zaak zal zijn voorzien.
De heer Duparc gelooft, dat het geheele bezwaar van voriget\
Spr. wordt weggenomen door de bepaling van het 2e lid van
van art. 1. Iiier wordt alleen de algemeenc begraafplaats ge
reglementeerd.
Art. 24 wordt daarna in rondvraag gebragt, en verworpen met
10 tegen 4 stemmen, die van de hecren Bloembergen, Wiersma,
Bruinsma en Dirks.
De heer van Eijsinga heeft gedurende de discussiën over art.
24 de vergadering verlaten.
HOOFDSTUK II.
Art. 25.
De heer Duparc zegt, dat ook met het oog op de gevallen
besluiten, de laatste alinea van dit art., bepalende, dat de Isra
ëlieten (waarvoor echter in ieder geval zal moeten worden gele
zen „Israëlietisch kerkbestuur") zelve voor de overbrenging van
begraving zorgen van de lijken hunner gezindten, kan vervallen,
waartoe hij het voorstel doet.
Indien ook een Israëliet op de algemeene begraafplaats begra
ven wenscht te worden, zal hem dit, naar Spr's inzien, niet kun
nen worden geweigerd.
De heer Wiersma geeft in overweging aan dit art. toe te
voegen dc woorden van art. 24 „onder inachtneming van het
bepaalde bij artt. 16, 18, 22 en 2G der wet van 10 April 1869
(Staatsblad no. 65)."
De heer Rengers kan zich met geen van beide denkbeelden
vereenigën. Het onderwerp, dat thans in behandeling is, kan
niet in allen deele gelijk worden gesteld met het voorafgaande.
Wij zijn nu, zegt Spr., genaderd tot hoofdstuk II, regelende dc
begrafenissen. Wel is waar is uit de verordening genomen, dat
het gebruik der begraafplaats voor de Israëlieten moest geschieden
onder inachtneming van de bepalingen der wet, maar omtrent de
begrafenissen wordt eene uitdrukkelijke bepaling vereischt, waaruit
kan blijken, dat de gemeente de zorg der begrafenissen van Is
raëlieten niet op zich neemt.
Spr. zou dc laatste alinea wenschen te lezen „Het Israëlietisch
kerkbestuur zorgt zelf voor de overbrenging der lijken van zijne
gezindte, naar de daarvoor bestemde begraafplaats."
Doet zich dan een geval voor, dat een Israëliet op de alge
meene begraafplaats begraven zal worden, dan is daarop het al
gemeen reglement toepasselijk.
De opmerking van den heer Wiersma, om hier de artikelen
der wet aan tc halen, acht Spr. overbodig.
De heer Duparc zegt, dat het uit het voorschrift van art. 25,
dat het overbfengen van lijken naar de algemeene begraafplaats
door de gemeente geschiedt, reeds van zelf volgt, dat het Israë
lietisch Kerkbestuur voor de begraving van leden zijner gezindte
zorgt. Ook deze alinea is daarom geheel overtollig.
Het amendement van den heer Duparc hierop in rondvraag
gebragt, wordt met 8 tegen 6 stemmen, die van de heeren Du
parc, de With, van Sloterdijck, Attema, Hommes en Buma,
verworpen.
Dat van den heer Wiersma, niet ondersteund wordende, blijft
buiten behandeling.
De heer Rengers stelt alsnu voor dc laatste alinea tc lezen,
zooals straks door hem is geannonceerd.
De heer Duparc zegt, dat men ecnigermate bekend moet we
zen met de wijze van begraving van leden van 't Israëlietisch kerk
bestuur, om te kunnen inzien, dat het voorstel van den heer Ken-
gers niet aannemelijk is.
Dat voorstel zal wel niet anders dan als een voorschrift zijn te
beschouwen, anders ware het niet noodigv Het kerkbestuur zal
alzoo voortaan voor de overbrenging moeten zorgen. Men moet
echter weten, dat dit bestuur zich hiermede tot dusverre weinig
bemoeit. Er is eene begrafenisbus onder de Israëlieten, die zich
steeds met de overbrenging belast. Alleen voor zoover de over
ledene geen lid dier bus was, zorgt het kerkbestuur meer regt-
streeks voor de taak.
De heer Bruinsma wenscht de vraag tc doen of er gecne be
paling bestaat omtrent die bus? Wanneer toch die bus een toe
stand te weeg brengt in strijd met de wet, zal daarin moeten
worden voorzien.
De heer Duparc merkt op, dat hij niet gezegd beeft, dat het
beheer over de begraving bij de bus berust, maar alleen, dat zij
voor de overbrenging zorgt. Het heeft altijd plaats onder toezigt
van het kerkbestuur.
De heer Attema gelooft, dat het artikel wel zoo te redigeren
is dat het etlect doet. Zooals het nu luidt, moeten de Israë
lieten er voor zorgen. Nu wil de heer llengcrs de zorg opdra-
hen aan het Israëlietisch kerkbestuur. Maar dat bestuur kan van
den Gemeenteraad geene bevelen ontvangen. Omdat art. 24 is
weggevallen, volgt het, dat dc regeling aan het kerkbestuur
wordt overgelaten. Spr. zal zich mitsdien niet met het amende
ment vereenigen.
De heer Wiersma heeft voor zich de correspondentie met Par-
nassijns van de Nederduitsch Israëlietische hoofd-sijuagoge te Leeu
warden, waarbij de begraafplaats aan de Israëlieten is afgestaan,
en juist met het oog daarop ziet Spr. volstrekt geene anomalie
om het kerkbestuur voorschriften omtrent het gebruik te geven.
De heer Rengers moet, opzigtens het bezwaar van den heer
Attema, te berde brengen, dat het volstrekt niet in de bedoeling
der redactie van zijn amendement ligt, om aan het kerkbestuur
eene verpligting op te leggen, maar alleen om te doen uitko
men, dat het gemeentebestuur die verpligting niet op zich neemt.
Den heer Bloembergen komt het voor, dat nu bij art. 1 is
uitgemaakt, dat ook het terrein no. 296 tot algemeene begraaf
plaats bestemd en er geene exceptie omtrent de begraving op
dc Israëlietische begraafplaats wordt gemaakt, dan ook de dood
gravers der algemeene begraafplaats voor die van Israëlieten
dienst moeten doen.
De heer Westenberg geeft aan den heer Rcngers in overwe-
weging om in plaats van het woord „zorgt" te lezen „regelt."
De heer Dnparc gelooft, dat aan de uitvoering dezer bepa
ling ook practische bezwaren verbonden zijn. Wordt de bepa
ling vastgesteld overeenkomstig het voorstel van den heer Ren-
gers, dan zal een Israëliet geer. gebruik kunnen maken van de
materialen der gemeente.
Spr. herhaalt het, dat wanneer een Israëliet op de algeraeeoe
begraafplaats begraven wenscht to worden, gelijk nog niet lang
geleden elders heeft plaats gehad, dit niet zal kunnen worden
geweigerd, doch dit zal niet kunnen gebeuren, indien het amen
dement van den heer Rengers wordt aangenomen.
Dc heer Bloembergen kan eenjgzins toestemmen het doof
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 16 December 1869.
199
laatsten Spr. aangevoerde omtrent het gebruik maken van de
vervoermiddelen der gemeente. Ook hij zou niet gaarne willen
dat de Israëlieten van dat gebruik werden uitgesloten. Maar
het geldt hier dc begraving vooral, en daaromtrent meent hij, dat
eene exceptie moet worden gesteld.
Het amendement van den heer Rengers wordt hierop in rond
vraag gebragt en aangcuomert met 8 tegen 6 stemmen, die van
de hecren Duparc, dc With, van Sloterdijck, Attema, Hommes
en Buma.
Art. 25 wordt, aldus gewijzigd, aangenomen met 9 tegen 5
stemmen, die van de hoeren Attema, Hommes, Buma, Duparc
en de With.
Art. 26 wordt buiten beraadslaging eenstemmig goedgekeurd.
Art. 27.
Dc heer Oosterhoff geeft in overweging aan dc laatste alinea
toe te voegen „doch tegen betaling van de bij 't tarief van be-
grafenisregten bepaalde vergoeding."
De heer Wiersma wenscht eenigc inlichtingen te ontvangen
omtrent de bepaling, dat voor de hier bedoelde begravingen
geene andere dan platte kisten, van vuren of dennen hout ge
bruikt mogen worden.
De heer Attema stelt voor om dc le alinea van dat art. te
redigeren als volgt
„De kostclooze begraving van lijken geschiedt met enz."
De heer Bloembergen geeft in antwoord op dc vraag van
den heer Wiersma te* kennen, dat, wat betreft het gebruik van
platte kisten, «lit geschiedt omdat met zoodanige kisten meer
lijken in een graf kunnen worden bijgezet dan wel met hooge
het geval is.
Wat het gebruik van dennen of vuren bout aangaat, merkt
Spr. op, dat die bepaling haar oorsprong vindt in dc oude ver
ordening, waarbij zc werd gebruikt om diegenen, welke eene
kostelooze begraving genoten, te noodzaken dit te doen in witte
kisten. Daar was toen bij de bepaling, dat de kisten niet gc-
verwd mogten worden. Bij de wijziging van dc verordening in
1864 begreep men, dat zoodanige bepaling moeijelijk was te
handhaven. Het geval heeft zich destijds meermalen voorgedaan,
dat 's avonds voor de begraving de witte kist aan het sterfhuis
werd bezorgd en dat, toen den volgenden dag de lijkbezorgers
kwamen, om het lijk ter laatste rustplaats over te brengen, <le
kist zwart was gemaakt. Wat moest men doen? Het laten staan
kon nietderhalve werd het lijk in de zwarte kist begraven en
op die wijze het voorschrift van dc verordening illusoir gemaakt.
Daarom, en ook omdat er geen noodzaak scheen tc bestaan die
bepaling te behouden, heeft men 2C in 186 4 uit de verordening
gelaten.
Aangaande het gebruik van dennen en vuren hout, merkt Spr.
op, dat dit door een lid van dc Tweede Kamer, hij de behandeling
van dc wet op de begraafplaatsen, in bescherming is genomen,
-omdat hij het bevorderlijk rekende aan eene spoedige ontbinding.
Spr. meent zelfs, dat bedoeld lid de verordening van Leeu
warden heeft aangehaald als in dit opzigt navolgenswaardig en
dat door hem als wenschclijk werd uitgesproken, dat allcrwcge
en voor alle begravingen zoodanige bepaling werd gemaakt.
Juist nu op grond dat «loor deskundigen aan dergelijke bepaling
adhaesic wordt geschonken, hebben Burgemeester en Wethouders
te meer redenen gevonden, om haar in de tegenwoordige veror
dening te bchonden. Het is bovendien, zegt Spr., eene verstrek
king die de gemeente zelve doet.
Hierna wordt het amendement van den heer Attema zonder
hoofdelijke stemming aangenomen.
Nadat vervolgens de Voorzitter had verklaard, dat Burge
meester en Wethouders bij de nadere redactie van de verorde
ning op het voorstel van den heer Oosterhoff zullen letten, wordt,
op verzoek van dat lid, zijn amendement buiten behandeling ge
laten.
Art. 27 wordt daarna, zooals het is gewijzigd, aangenomen.
Art. 28.
De heer Duparc vraagt inlichtingen van Burgemeester en
Wethouders, of zij er op bedacht zijn geweest, dat by dit art.
iets geregeld wordt, dat niet de gemeente betreft
Bij Spr. is de vraag opgekomen, of art. 35 der wet ook hier
van toepassing zou kunnen zijn
De heer Bloembergen zegt, dal, wanneer het geëerde lid van
zooeven dc opmerking inaakt, bij het volgende art., hij Spr. zich
dan minder zou verwonderen als riu. Hier kan ze niet opgaan.
Bij de 2e alinea wordt gezegd, dat de overbrenging dan geschiedt
tot buiten de voormalige stadsgracht, aan den weg of de vaart
die nuar de bestemde begraafplaats leidt. De vervoermiddelen
komen dus in dit geval niet buiten het territoir der gemeente.
Art. 28 wordt hierna eenstemmig onveranderd aangenomen.
Art. 29.
Dc heer Duparc zegt, dat het hier thans zeer zeker de plaats is,
waar zijne zooeven gemaakte opmerking te pas komt. Hij wenscht
ulsnu gaarne eenige inlichtingen van Burgemeester en Wethou
ders te ontvangen.
De heer Bloembergen releveert, dat bij eene vroegere herzie
ning van de verordening, men de noodzakelijkheid heeft ingezien,
om het gebruik van de vervoermiddelen naar buiten de gemeente,
ook bepaaldelijk te reglementeren. Spr. ziet niet in, dat dat
art. regt oefent buiten de gemeente. l)e ingezetenen vragen de
de diensten aan, en «le gemeente verstrekt zc ten hunnen dienste.
Spr. kan waarlijk niet zien, dat door dit art. iets aan de bevoegd
heid van andere gemeenten te kort wordt ge«laan.
De heer Dirks merkt op, «lat het eene vrijwillige «laad van
de bloedverwanten is, om den overledene met het materieel der
gemeente tc «loer. begraven.
Hot kan eene verkiezing zijn, om voor dc begraving in nabu
rige plaatsen de toestellen der gemeente te bezigen en daarvoor
wenscht Spr. de gelegenheid open te houden, waarlegen, naar zijn
oordeel, ook geen bezwaar kan bestaan, omdat het begin der han
deling in deze gemeente plaats vindt.
De heer Duparc komt, bij nader inzien tot de overtuiging,
dat er wel strijd bestaat met «le wet. Wel word t de lijkwagen
hier in «le gemeente voor 't sterfhuis gebragt, maar hij gaat
buiten de gemeente en daar zal de verordening niet van toe
passing kunnen zijn. Maar er is meer; bij het tarief wordt
voor «leze handeling buiten dc gemeente een regt vastgesteld.
Spr. zou vreezen, «lat om die reden bedenking tegen «le goetl-
keuring van het tarief zou kunnen rijzen, daar het, volgens de
gemeentewet, niet kan opgaan, om buiten de gemeente regten te
heffen.
De heer Attema gelooft liet bezwaar van «len heer Dupaic te
kunnen oplossen, llij meent dat hier geenerlei strijd aanwezig
is. In art. 35 der wet op «Ie begraafplaatsen leest men
„Ten behoeve der gemeentekas mag geen regt geheven worden
„van lijken, die, hetzij buiten, hetzij binnen de gemeente, op
„eene andere dan dc algemeene begraafplaats der gemeente wor
den begraven."
Ziet Spr. wel, dan worden hier niet anders bedoeld als be-
grafenisrcglen, regten voor het neerleggen van een lijk in het
graf. Hier is 't echter het voorzien van vervoermiddelen, en de