200
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zittingen van Donderdag 10 en Zaturdag den 18 December 1809.
regten daarvoor te beffen rangschikt Spr. onder die van vervoer.
Een ander bezwaar is het beweren, dat de heffing in strijd
zoude zijn met de gemeentewet en ook Spr. inoct erkennen, dat
hij dat, bij het eerste hooren daarvan, wel eenigzins deelde. Hij
gelooft echter, dat op dit bezwaar veel af te dingen is. Wan
neer men aanneemt, dat hier gevraagd wordt het gebruik van
een voorwerp der gemeente, ook buiten de gemeente, en daarbij
overweegt, dat het begin en einde der handeling in de
gemeente gelegen is, dan gelooft Spr. te mogen- beweren, dat
het niet verboden is voor zoodanig gebruik een regt te heffen.
Hij is der meening toegedaan, dat de gemeentewet in dit op-
zigt niet zoo strikt moet worden opgevat, dat voor ccne verstrek
king waarvan hier sprake is, niet eenig regt mag worden ge
vorderd.
De lieer Duparc wenscht er op te wijzen, dat voor 't gebruik
der vervoermiddelen buiten de gemeente een verhoogd regt
wordt voorgesteld.
Hierna art. 29 in rondvraag gebragt zijnde, wordt het zonder
hoofdelijke omvraag, met algemeenc stemmen, op dien van den
heer Duparc r.a, aangenomen.
De Voorzitter stelt vervolgens voor de verdere behandeling
der verordening te doen plaats hebben in eene op Zaturdag den
18 dezer, des morgens om 10 uur te houden buitengewone ver
gadering.
Daartoe besloten zijnde, sluit de Voorzitter de vergadering.
VERSLAG van het verhandelde ter openbare ver
gadering van den Kaad der Gemeente Leeu
warden, gehouden op Zaturdag den IS December
1869, des voormiddags te tien ure.
Aanwezig ter vergadering zijn aanvankelijk 11 later 17 leden.
Afwezig zijn de heeren Suringar, de With, Gorter en Vlantenga.
Voorzitter de lieer D. Zeper, die op 't bepaalde tijdstip de
vergadering opent, waarna dc notulen wegens dc op 16 December 11.
gehouden vergadering, worden gelezen cn vastgesteld.
1. Wordt mededeeling gedaan van de volgende ingekomen
resolutien van heeren Gedeputeerde Staten, als
a. (ld. 16 December jl. no. 10, houdende goedkeuring van
't door deze vergadering den 9 December jl. sub no. 16 genomen
besluit tot overdraft aan dc stads bank van leening alhier van
de aan de gemeente behoorende, thans bij dc bank in gebruik
zijnde lokalen
b. dd. 16 December jl. no. 11, waarbij wordt goedgekeurd
's Raadsbesluit van den 9 dier maand no. 22/104- lot openbaren
verkoop van 't aan dc gemeente behoorende gebouw der voor
malige Infirmerie in dc Kleine Kerkstraat alhier.
Welke mededeeling voor notificatie wordt aangenomen.
2. Is gelezen een aan deze vergadering gcrigt adres van J. J.
D. du Saar alhier, dd. 17 December 11. houdende verzoek om
te worden benoemd tot deurwaarder voor dc plaatselijke belastin- j
gen iu deze gemeente;
waaromtrent, in verband met 't bepaalde bij art. 261 der Ge
meentewet, wordt besloten, dat adres tc rcnvoijcrcn aan Burge
meester en Wethouders.
Hierna deelt de Voorzitter mede dat, blijkens bij hem van het
lid dezer vergadering den heer Suringar ingekomen berigt, deze
verhinderd is de op lieden tc houden zitting bij te wonen.
3. Als nu is aan de orde dc voortzetting der behandeling van
de door Burgemeester en Wethouders tot vaststelling aangeboden
onttcerp-verordening op de inrigting en het gebruik van de algemeene
begraafplaats en de begrafenisregten in deze gemeentewaarvan
in de op 16 December jongstleden gehouden vergadering de
artikelen 1 tot en met 29 zijn vastgesteld, zoodat wordt aange
vangen met art. 30, welk art. zonder beraadslaging cn hoofdelijke
stemming eenparig wordt goedgekeurd.
Betrekkelijk art. 31 wenscht de heer Duparc met een enkel
woord te motiveren waarom hij zal stemmen tegen dit artikel,
zoomede tegen de volgende artikelen dezer verordening, die be
trekking hebben op het vervoer van lijken van gemeente wege,
naar buiten de gemeente gelegen begraafplaatsen. Gelijk door
Spr. in de jl. Donderdag gehouden zitting, bij de behandeling
der artikelen 28 en 29 var. de ondcrwerpelijke verordening be
reids is te kennen gegeven, acht hij het van gemeentewege ver
strekken van diensten ten bedoelden einde in strijd met dc be
palingen der gemeentewet. Dc gemeentebesturen kunnen gcenc
regelen stellen of bepalingen maken, die ook buiten hun grond
gebied werken cn die geschiedt, naar het oordeel van Spr., in casu.
Te meer is Spr. legen deze bepalingen gestemd, omdat voor dit
vervoer, volgen» 't straks tc behandelen ontwerp-tarief van be
grafenisregten ook, uit den aard der zaak, regten zullen worden
geheven, hetgeen, waar het buiten de gemeente geschiedt, nog
te grooter strijd met dc wet geeft.
Dc heer Bruinsma is van mecning dat dc door den heer
Duparc bedoelde diensten gelijk zijn aan die welke door de ge
meente, krachtens de verordening regelsnde de brandweer, in
geval van brand in cenc naburige gemeente aldaar kunnen wor
den verstrekt.
Dc diensten buiten de gemeente worden in den regel gevraagd
door of ten behoeve van ingezetenen der gemeente. Mogt men
evenwel door eenige wijziging in de bepalingen van 't tarief
aan 't bezwaar van den heer Duparc kunnen tc gemoet komen,
dan zou Spr. daartoe wcnschen mede tc werken.
De Voorzitter observeert dat de vergelijking van den heer
Bruinsma, opzigtens 't gebruik der brandbluschmiddelen buiten
de gemeente, volkomen juist is en de bepaling in dezc'verorde-
ning zijr.s inziens geen bezwaar kan opleveren.
l)c- heer Attema zégt dat in de zitting van Donderdag
jl. het bezwaar van den heer Duparc reeds breedvoerig is besproken
en ook Spr. daarover toen het woord heeft gevoerd ten einde den
heer Duparc van zijne meening to doen terug komen. Nu
dat geachte lid evenwel op nieuw zijn bezwaar doet kennen,
wenscht Spr. een enkel woord in 't midden te brengen om te
voorkomen dat 't geopperd denkbeeld bij den Baad ingang vinde.
Naar Spr. meening worden dc te presteren diensten gevraagd
en verleend binnen de gemeente en is het zijns inziens onver
schillig of men zich tot een gedeelte der dienstprestatic al dan
niet buiten de gemeente moet begeven.
Voorts gelooft Spr. dat dc heer Duparc de bepalingen der
Gemeentewet te streng opvat.
Hij althans ziet niet in dat de Gemeentewet eenige bepaling
behelst tegen het van gemeentewege verstrekken van vervoermid
delen enz. voor ecu begraving b. v. te Iluizum, en vindt ook
in het door den heer Bruinsma aangehaald voorbeeld volstrekt
geen strijd met dc bepalingen der in behandeling zijnde ver
ordening. Bij de verordening regelende de brandweer is uit-
I drukkelijk het regt gegeven om brandbluschmiddelen buiten de
gemeente te laten werken, waarom zal men dan bezwaar maken
met opzigt tot 't materieel voor begrafenissen. Men decreteert
niets buiten het territoir der gemeente, maar bepaalt alleen dat
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting var. Zaturdag den 18 December 1869.
201
goederen der gemeente ook in cene naburige plaat9 in dienst
kunnen worden genomen.
De heer Duparc had de opmerking betreffende de brandblusch
middelen voorzien, doch dit bewijst, zijns inziens, weinig. Overi
gens geeft hij te kennen dat hij met liet straks door hem gespro
kene geenszins ten doel had het debat over dit punt te herope
nen en daarover in nadere ontwikkeling te treden. Hij wilde alleen
zijne stem motiveren. Na het tegen zijne zienswijze in het mid
den gebragte moet Spr. evenwel nog constateren, dat in 't on-
derwerpelijk geval voor de buiten dc gemeente te presteren dien
sten, zelfs boogerc regten dan voor diensten binnen de gemeente,
zullen worden geheven, hetgeen hij oordeelt mede te 9trijdeu met
art. 35 der wet op dc begrafenissen. Wel wordt daarbij in
't algeracen gesproken van regten voor 'l begraven van lijken,
doch Spr. is van oordeel dat dit art. in den ruimstcD zin moet
worden genomen.
Hierna wordt art. 31 in rondvraag gebragt en met algemeene
stemmen, uitgezonderd die vuti den heer Duparc, aangenomen.
Art. 32 wordt, nadat de aanhef daarvan op voorstel van den
heer Bloembergen was gewijzigd als voigt „Wanneer de dienst bin
nen de gemeente het veroorlooft, kan met vergunning van Bur
gemeester cn Wethouders enz." goedgekeurd roet algemeene stem
men, behalve die van den heer Duparc, die zich daartegen
verklaarde.
Bij de behandeling van art. 33 stelt de heer Bloembergen
namens Burgemeester cn Wethouders voor, in de le alinea eene
kleine toevoeging aan te brengen in dier voege, dat aan 't slot
daarvan worde gelezen „en van daar op eene lijkbaar door de
lijkbezorgers naar het graf gedragen," ter toelichting waarvan
Spr. tevens mededeelt, dat 't collcgic die toevoeging noodig heeft
geoordeeld, omdat wanneer 't vervoer van lijken naar dc begraaf
plaats met particuliere middelen wordt bevorderd, bij gemis var.
deze bepaling, het brengen van een lijk r.aar het graf op wille
keurige wijze zou kunnen plaats hebben, 't geen min wcnschelijk
wordt geacht.
De heer Attema merkt den heer Bloembergen op, of 't in
verband inet zijn zoo even gedaan voorstel en daaromtrent gege
ven inlichting niet noodig zoude zijn de woorden, op eene lijk.
baar ook in 't slot van de 2e alinea van dat art. op te nemen
De heer Bloembergen dankt den heer Attema voor de ge
maakte opmerking en stelt nu voor dc woorden op eene lijkbaar
in de beide alinea's van het artikel te vermelden. Voorts
geelt Spr. in bedenking om, tengevolge van T vervallen van art.
24, de nummering der volgende artikelen te veranderen, terwijl
in verband daarmede ook de aanhaling in art. 33 van andere
artikelen der verordening wijziging behoeft.
De heer Attema is van oordcel dat het best zal zijn deze
verordening na hare vaststelling, overeenkomstig 't reglement van
orde, ter nadere redactie tc stellen iu handen van Burgemeester
en Wethouders.
Nadat de heeren Bloembergen en Dirks hadden tc kennen
gegeven het denkbeeld van den lieer Attema te ondersteunen
wordt dienovereenkomstig besloten.
Vervolgens worden de door den heer Bloembergen in art. 33
voorgestelde wijzigingen en daarna 't geheele artikel evenals ook
art. 34 goedgekeurd, hebbende alleen dc heer Duparc zich tegen
de vaststelling dezer beide artikelen verklaard.
Opzigtens art. 35 merkt de lieer Duparc op dat, volgens de
slotbepaling van dit artikel, de lijkbezorgers bij begraving van
lijken bedoeld in art. 27 (onverinogenden) niet in 't zwart be
hoeven bekleed tc zijn. Daarin wenscht hij verandering te zien
aangebragt. Als men er aan hceht, dat bij begrafenissen eenige
Bijvoegsel tot he Provinciale Friesche Couiant.
plcgtighcid wordt ten toon gespreid, dan behoort men bij de
begrafenissen van de armen daarop geene uitzondering te maken.
Spr. stelt daarom voor 't slot van dit artikel luidende „uitge
zonderd bij die in art. 27 bedoeld" te doen vervallen.
Dc heer Bloembergen ziet geen bezwaar in de aanneming
van 't door den heer Duparc gedaan voorstel, maar men dient
niet voorbij te zien wat de aanleiding tot 't opnemen dier bepa
ling is geweest. Ze staat n.l. in verband met de bezoldiging
welke aan dc lijkbezorgers bij begravingen wordt toegekend ea
die speciaal voor kosteloozc begravingen uiterst miuiem is ge
steld, dewijl ze tot dusverre niet meer dan 25 cent voor ieder
hunner bedraagt. Wanneer men nu bedenkt dat zij voor eene
begraving alligt één of l'/2 uur in functie moeten zijn, dan is
voor «lie bemoeijing de belooning te gering om hen te verplig-
ten nog bovendien zich in 't zwart te klccden. Nu evenwel is
hij 't ontworpen tarief de bedoelde bclooning verhoogd tot 50
cent en met 't oog daarop kan Spr. zich met 't voorstel van den
heer Duparc verecnigen.
Hierover geene verdere discusien plaats vindende, wordt het
door den heer Duparc gedaan voorstel aangenomen en vervolgens
't gewijzigd artikel 35 zoomede de artikelen 36 en 37 eenparig
goedgekeurd.
De heer Duparc stelt voor in art. 38 te roijeren de woorden
„van wege de gemeente geschieden", dewijl het z. i. van zelf
spreekt «lat 't beheer over de algemeene begraafplaats en de zorg
voor «le begrafenissen, van wege de gemeente plaats vinden.
Den heer Bloembergen komt «le bedoelde bepaling niet ODge-
past voor, en dit vooral om«lat de wet ook aan particulieren
vrijheid verleent, ora zelf het vervoer van lijken naar de begraaf
plaats te bevorderen en «laarvoor eigen vervoermiddelen te ge
bruiken, want in «lat geval zal de zorg daarvoor niet van gemeente
wege behoeven plaats te vinden. l)e gemaakte bepaling strekt
derhalve alleen voor de begrnfenissen die van wege dc gemeente
geschieden.
Dc heer Duparc zegt «lat, wanneer dit de bedoeling is hij
er dan geen bezwaar in ziet dc bewuste bepaling te behouden,
maar «lan zou hij racenen dat zc niet dui«lelijk is gesteld en be
ter ware omschreven door te vermelden „zoover van wege de
gemeente geschiedenile," «lewijl anders in de uitvoering alligt
moeijel ijk heden zouden kunnen ontstaan.
De heer Attema wenscht den heer Duparc te vragen of diens
bezwaar niet kan worden opgeheven, door te lezen „welke van
wege «le gemeente geschieden."
l)e heer Westenberg vraagt of het wel juist is ora de be
sproken bepaling in 't artikel tc behouden. Spr. meent te moe
ten opmerken, dat zeker op alle begrafenissen het toezigt van
den Directeur noodig kan zijn en daarom moeten die, welke
«loor particulieren geschieden niet aan dat toezigt worden ont
trokken. Hij zou daarom wenschen dc tusschenzin „van wege
de gemeente geschiedende," tc laten vervallen.
De heer Rengers gelooft dat de zaak niet juist wordt voor
gesteld. De «lirecteur is belast met het beheer over de begraaf
plaats cn met de zorg voor de begrafenissen die van wege de
gemeente geschieden, doch verder reiken zijne bemoeijingen niet.
Daarom wenscht Spr. het art. te wijzigen overeenkomstig 't
amendement van den heer Attema en voorts aan 't slot van het
artikel in plaats van inrigting te lezen begraafplaats.
Hierna wordt 't amendement van den heer Attema en vervol
gens dat van «len heer Rengers eenparig goedgekeurd.
Daarna wordt het aldus gewijzigd art. 38, zoomede art. 3 9
met algemeene stemmen vastgesteld.
54