210
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den 18 December 1869.
lijke regten verschuldigd, als bij de artikelen 5, 6 en 7 van dit
tarief voor eigen graven zijn vastgesteld."
De heer van Sloterdijck is van meening, dat zijn voorstel
eerst in behandeling dient te komen. Wordt dit afgestemd, dan
is het voorstel van Burgemeester en Wethouders overbodig.
De Voorzitter leest hierop het amendement van den heer van
Sloterdijck, 't welk luidt
te doen vervallen de woorden „met inbegrip van het onder
houd" en voorts, in plaats van de voorgedragen rtgten, te
lezen
Voor Voor Voor
10 jaar. 20 jaar. 30 jaar.
Op de le afdecling ƒ12.00 18.00 ƒ24.00
2e - 9.00 - 12.00 - 18.00
3e - 6.00 - 9 00 - 12.00
4e - 3.00 - 6.00 - 9.00
De heer OosterÏLOff heelt eenigc berekeningen gemaakt, waar
uit hem blijkt dat, wanneer men de voorgedragen sommen met
een vierde vermindert, de gewenschte evenredigheid wordt bewaard.
De heer van Sloterdijck heeft de door hem voorgestelde cij
fers nog eens nagegaan, en daarbij is het hem voorgekomen, dat
ze ecnige wijziging behoeven. Als bij tot maatstaf neemt «le in
art. 9 voorgedragen sommen, in de veronderstelling dat de ver
houding daar juist is, en deze word er. verminderd met het geka
pitaliseerd bedrag der voor onderhoud te betalen regten, dan
stemmen de cijfers in zijn voorstel daarmede niet overeen, waar
om hij zijn amendement wijzigt in dezer voege
Voor Voor Voor
10 jaar. 20 jaar. 30 jaar.
Op de le afdecling 12.00 20.00 J 28.00
2e - 9.00 - 15.00 - 21.00
3c - 6.00 - 10.00 - 14 00
4c - 3.00 - 5.00 - 7.00
Dit voorstel wordt ondersteund.
De heer Bloembergen is het wel met den heer van Sloter
dijck eens, dat de regten, bedoeld bij art. 9, vermindering moeten
ondergaan, nu bovendien de gebruikers van graven voor bepaalden
tijd met het onderhoud daarvan worden belast. Hij betwijfelt echter
of het wel opgaat, die vermindering te stellen op het gekapita
liseerd bedrag der regten voor onderhoud. Men moet, zegtSpr.,
hier niet uit het oog verliezen, dat in het onderhavige geval
sprake is van uitgifte in gebruik voor bepaalden tijd. Wordt
op de le afd. een graf in gebruik gegeven voor minstens 10
jaar, dan wordt daarvoor betaald, volgens 't voorstel van den
heer van Sloterdijck ƒ12.00, en over 10 jaar ƒ4.00 voor on
derhoud. Maar wordt datzelfde graf voor minstens 30 jaar, in
gebruik gegeven dan zal er te veel worden gevorderd, want dan
wordt betaald bij de uitgifte 28.00 en voor onderhoud ƒ12.00.
alzoo te zamen ƒ40.00, Jt geen gelijk staat met de regten
wegens uitgifte voor onbepaalden tijd. Het komt Spr. wel eenig-
zins moeijelijk voor, staande de vergadering de voorgedragen
regten, die in billijke evenredigheid zijn gebragt, te wijzigen
en daarom acht hij 't wel wensohelijk, de kosten van onderhoud
in de bij de uitgifte te hellen regten te begrijpen.
De heer van Sloterdijck merkt op, dat de bedenking van den
heer Bloembergen niet gerigt is tegen de verhooging, die uit
den door den Spr. voorgestelden maatregel voortvloeit, maar te
gen den maatstaf. Spr. heefi gezegd liet er voor te houden, dat
de sommen bij art. 9 voorgedragen, in juiste verhouding staan.
Wanneer men als billijk aanneemt den aftrek, door hem bedoeld,
en de gestelde sommen met de gekapitaliseerde regten voor on
derhoud vermindert, dan behoudt men dezelfde evenredigheid.
Spr. gelooft bovendien dat, al mogt tegen de beweerde verhoo
ging bedenking bestaan, men niet moet voorbijzien, dat aan belang
hebbenden keuze wordt, gelaten uit drie gelegenheden omgraven
in gebruik te erlangen, nl> voor 10, 20 of 30 jaar.
Het amendement van den heer van Sloterdijck, onder de behan
deling waarvan de heer Wiersma ter vergadering is gekomen,
wordt hierop in rondvraag gebragt en aangenomen met 12 tegen
4 steramen, die van de heeren Dirks, Kcngers, Oostcrhoff cn
Bloembergen.
Vervolgens wordt het voorstel van Burgemeester cn Wethou
ders, tot wijziging der laatste alinea van het art., eenstemmig
goedgekeurd.
De heer van SloterdflCk wcnscht nog van Burgemeester en Wet
houders inlichting te vragen, wat de bedoeling van dat collegie
is met de in de le alinea voorkomende uitdrukking „naar ge
lang van den tijd, waarvoor dit regt wordt gegeven"; of nl. ook
graven in gebruik zullen wordeu gegeven voor een tijdvak tus-
schen 10 en 20 of tusschen 20 en 30 jaar, en of in dal geval
voor eiken tijd de regten zullen worden berekend naar den maat
staf in art. 9 vermeld.
De heer Bloembergen zegt, het ligt in de bedoeling om
graven in gebruik uit te geven voor 10, 20 of 30 jaar en in
verband daarmede de bepaalde regten te heffen, naar gelang van
de uitgifte voor één dier termijnen.
De heer Vdn Sloterdijck dankt voor de gegeven inlichting,
maar moet de bedenking opperen, of zulks niet in strijd is met
de wet en of art. 20 wel toelaat dat geen gelegenheid wordt
gegeven om graven in gebruik te bekomen, b. v. voor 15 jaar.
Spr. heeft er vrede mee flat de Raad een maximum vaststelt,
maar 'ikomt hem voor niet in den geest «Ier wet te zijn, dat
alleen de uitgifte in gebruik voor 10, 20 of 30 jaar eu niet
ook b. v. voor 15 of 25 jaar zal plaats hebben.
De heer Bloembergen geeft te kennen dat Burgemeester en
Wethouders art. 20 der wet in anderen zin verstaan. Bij
dit art. is bepaald dat, wanneer daartoe voldoende ruimte be
staat, gelegenheid gegeven wordt tot 't verkrijgen van het uit
sluitend regt om gedurende minstens 10 jaar lijken in een be
paald graf te doen begraven. Die tijdruimte staat in verband
met de bepaling van art. 23 der wet, volgens welke een graf,
waarin een lijk is begraven, gedurende 10 jaar daarna niet
mag worden geroerd.
Om nu evenwel het aantal jaren, waarvoor een grof in gebruik
zou worden uitgegeven, aan de keuze van belanghebbenden over
te laten, dit heeft men niet regelmatig geoordeeld.
De heer Dirks kan zich met de opvatting van Burgemeester
en Wethouders wel vereenigen. Bij de wet is het beginsel ge
steld, dat na verloop van 10 jaar een lijk in zoodanigen staat
van ontbinding is overgegaan, dat alsdan in 't zelfde graf op
nieuw kan worden begraven. Daarom is naar Spr's raeening ook bij
de wet de termijn van uitgifte in gebruik voor bepaalden tijd
op minstens 10 jaar bepaald.
De heer Rengers wenscht na de door den heer Bloembergen
gegeven inlichtingen nog aan te voeren, dat hij zich niet kan
vereenigen met het denkbeeld om aan al de eischen of ver
langens van particulieren te voldoen, waartoe ook naar Spr.'s
raeening geenc mleneu bestaan cn die bovendien het beheer der
begraafplaats veel te omslagtig zouden maken. Om b. v. een
graf voor 12, 18 of 19 jaren in gebruik uit te geven, zoodanige
maatregel zou geen practisch nut hebben en ook niet wenschelijk
zijn.
Wanneer men zich toch bij de uitgifte van graven, naar alle
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Zaturdag den IS December 1869.
211
denkbare eischen van particulieren zou moeten schikken, dan
kon men gcene gewenschte bepalingen maken.
De heer van Sloterdijck moet opmerken, dat het vohfrekt
zijne bedoeling niet was in het artikel de sommen voor ieder
jaur van uitgifie te bepalen. Wanneer de uitgifte voor andere
dan de aangewezen tijdperken zou plaats viuden, dan konden de
regten in evenredigheid van de gestelde sommen worden berekend.
Evenmin als de heer ltenger3 wcnscht Spr. aan alle invallen van
particulieren gehoor te geven, maar hij deed de vraag of het
art. der verordening ook in strijd was met de wet, ten einde
in de discussien le doen uitkomen het oordeel van B en W. als
de ontwerpers «Ier verordening en geenzins om bespottelijkheden
in de verordening op te nemen.
Hierna wordt het in voege voorschreven gewijzigd artikel 9
eenparig goedgekeurd.
Alsnu komt in behandeling art. 15.
De heer Bloembergen stelt namens Burgemeester en Wethou
ders voor, in dit art., in plaats van ƒ9, te lezen 7.50, ter toe
lichting van welk voorstel Spr. aanvoert, dat 't collegie bij liet
ontwerpen der verordening niet op de hoogte was, waarop zich
de tot dus ver geldende bepaling grondde, dat voor 't begraven
van overleden gevangenen J 9 moest worden betaald. Later
onderzoek heeft echter doen zien dat die bepaling is gebaseerd
op de kosten van de ter aarde bestelling en een zeker bedrag
voor onderhoud. In verband met de vermindering der kosten
van vervoer van zoodanige lijken is het voorgekomen, dat ƒ7.50
voldoende kan worden geacht.
Dit voorstel wordt met algemcene stemmen aangenomen en
vervolgens 't gewijzigd artikel 15 op gelijke wijze goedgekeurd.
Daarna worden de artikelen 16 tot en met 20 in zooverre
eenstemmig onveranderd goedgekeurd, dat alleen dc heer Dupare
zich daartegen verklaarde.
Art. 21 wordt met algemcene stemmen vastgesteld.
Art. 22.
Den heer Jongsma komt het voor, dat volgens den inhoud van
bet artikel Burgemeester en Wethouders de afkondiging dezer
verordening niet noodzakelijk hebben geacht. Dit is echter,
meent Spr. geregeld bij de verordening bepalende de wijze van
afkondiging van verordeningen. Hij geeft daarom in bedenking
of 't ook zijn nut kan hebben in dit art. op te nemen, dat de
verordening in werking treedt na te zijn afgekondigd.
De heer Bloembergen observeert, dat afkondiging van eene
belasting-verordening bij de Gemeentewet niet bepaald is voor
geschreven wordt evenwel afkondiging van de onderwerpe-
lijke verordening wenschelijk geacht, dan spreekt 't van zelf dat
zulks na ontvangst der Koninklijke goedkeuring binnen acht
dagen zal worden bevorderd.
De heer Attema acht het noodig dat, in verband met de be
langrijke wijziging, welke art. 9 heeft ondergaan, alsnog op art.
10 van het tarief worde teruggekomen, waartoe hij het voorstel
doet, dewijl de in laatstgenoemd artikel bepaalde regten voor
éóne begraving, nu r.iet in verhouding staan tot die welke bij uit
gifte voor langeren tijd moeten worden betaald.
l)e heer Bloembergen wenscht den heer Attema opmerkzaam
te maken, dat volgens dc laatste alinea van art. 9, wegens de
voor minstens 10 jaar in gebruik uit te geven graven, bover.
dc in dat art. genoemde sommen, onder anderen voor open en
digt maken gelijke regten verschuldigd zijn als ten aanzien van
eigen graven zijn vastgesteld. Als die Spr. nagaat wat bij ait.
10 is bepaald, dan zal hem blijken, dat onder de bij uitgifte
van een graf voor óéne begraving te betalen sommen, de kosten
van openen en digt maken zijn begrepen en daardoor eene ge-
yyenschte verhouding is bewaard.
De heer Attema dankt den heer Bloembergen voor de gege
ven inlichting en trekt zijn voorstel in.
Hierna komt in beraadslaging de considerans van het besluit.
De heer Dirks ziet in de 3e alinea, dat reeds in 1864 een
nieuwr tarief van begrafenisregtcn is vastgesteld, 't welk ter erlan-
ging der Koninklijke goedkeuring aan Ged. Staten is ingezon
den, doch die goedkeuring niet erlangd heeft. Spr. vraagt daar
om of het wel noodig is te achten, van dat besluit in den con
siderans meldjug te maken.
De heer Dliparc had het voornemen gelijke opmerking te
maken als de vorige Spr. en reeds een amendement in dien
zin geformuleerd, De eenigc aanleiding tot 't vaststellen van
dit tarief, zegt Spr., is de Wet% die bepaalt, dat vóór den L
Januarij 1870 alle voor het begraven op de algemcene begraaf
plaatsen geheven regten worden herzien.
Hij stelt daarom voor, dat in den considerans eenvoudig wor
den aangehaald de betrekkelijke bepalingen der wet cn in ver
band daarmede de considerans worde gelezen als volgt.
„De Raad der gemeente Leeuwarden,
^Overwegende dat, in gevolge het le lid van art. 49 der wet
van den 10 April 1869 (Staatsblad no. 65) alle voor het begra
ven op algemcene begraafplaatsen geheven regten, vóór den 1
Januarij 1870 herzien en aan 's Konings goedkeuring onder
worpen worden
Gelet op de artikelen 20, 21, 30, 31, 34 en 36 (iier wet;
Heeft besloten, gelijk hij besluit bij deze j
lo. In tc trekken de bestaande bepalingen omtrent de aan
de gemeente verschuldigde begrafenisregtcn.
2o. Ten behoeve enz.
De heer Bloembergen heeft er niet tegen den considerans te
bekorten, doch hij wenscht dc redenen op te geven waarom de
door vorige Spr.s bedoelde aanhaling van 't besluit van 1864
daarin is opgenomen. Het bedoeld besluit is ter goedkeuring
ingezonden, doch deze werd niet verleend maar verdaagd. De
zaak is hangende gebleven, zoodat men herhaaldelijk berigt ont-
j ving van de verdaging en verwachtte in de gelegenheid te zul
len worden gesteld, de voorgedragen heffing te wijzigen naar de
bedoeling der Regering, doeh dit is niet gebeurd.
Ten einde nu te doen uitkomen, dat bij dit besluit niet alleen
de vigerende verordening, maar ook het aanhangige tarief werd
herzien, is van dit laatste tevens melding gemaakt.
Dc heer Dirks meent te moeten opmerken, dat het besluit
van 1864, waarvan de goedkeuring bij herhaling is verdaagd,
door de wet van April 11. als vervallen is te beschouwen.
De heer Dliparc is het met den vorigen Spr. eens. Zelfs
al ware die verordening in der tijd goedgekeurd, dan zou ze nu
toch, overeenkomstig die wet, vóór 1 Januarij 1S70 aan eene her
ziening moeten zijn onderworpen.
De door den heer Dupare voorgedragen considerans wordt
hierna eenparig goedgekeurd, en het tarief iu zijn geheel met
algemecnc stemmen, uitgezonderd die van den beer DuparC,
vastgesteld, alsmede de bij dit tarief behoorende memorie van
toelichting, behoudens nadere redactie van een en ander door
burgemeester cn Wethouders.
Vervolgens wordt overgegaan tot de behandeling der door
Burgemeester en Wethouders aangeboden ontwerp-verordening
op de invordering van de begrafenisregten.
De artikelen 1, 2 en 3 worden zonder beraadslaging en stem
ming eenparig goedgekeurd.
Betrekkelijk art. 4 maakt de heer Dirks de opmerking, dat
in de redactie van dit art. wijziging zal moeten worden aange-
bragt, in verband met de wijziging welke art. 13 der verorde-