218
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 December 1869.
Jager aan Burgemeester en Wethouders terug te zenden ten fine
van beschikking."
Het amendement van den heer an Eijsinga, niet ondersteund
wordende, blijft buiten behandeling.
De heer van Ejjsinga zegt nu tegen de conclusie te zullen
stemmen, daar hij van oordeel is, dat de zaak hier niet beslist
moet worden.
De conclusie wordt vervolgens in rondvraag gebragt en op dien
van den heer van Eijsinga na, met algemcene stemmen aangeno
men, zoodat is besloten
Aan Teunis de Jager, lijninspeeteur van 's Rijkstelegraaf, wo
nende te Leeuwarden, naar aanleiding van zijn dd. 26 September jl.
ingediend adres, te kennen te geven, dat de Raad, ten opzigte
van zijnen aanslag in de plaatselijke directe belasting op het
inkomen, ten behoeve der gemeente Leeuwarden, over het jaar
1869, niet heeft gedwaald, als kunnende, volgens art. 7 der
verordening op de heffing dier belasting, van het ten adresse
opgegeven onzuiver inkomen ad ƒ1800.00 niet anders dan eene
som van 221.78, zijnde J 174.00 voor af- en doorloopende kor
ting voor het pensioenfonds en -17.78 als het bedrag der perso
nele belasting worden afgetrokken, zoodat het zuiver belastbaar
kapitaal valt onder het bereik der klasse, waarin hij is gerang
schikt, zijnde de 5e van f 1500.00 tot f 2000.00 belastbaar
inkomen.
15. Wordt in behandeling genomen het in de vergadering
van 9 December jl., ter tafel gebragt voorstel van Burgemeester
en Wethouders,aangaande het om berigt en raad in hunne
handen gestelde adres van B. O. van der Veen, wonende alhier,
het verzoek bevattende, om te worden ontheven van de betaling
van zijnen aanslag in de plaatselijke directe belasting op het
inkomen, ten behoeve dezer gemeente, over het dienstjaar 1809.
De vergadering, zich verecnigende met de conclusie van dit
voorstel, heeft buiten beraadslaging met eenparige steramen
besloten:
Aan B. O. van der Veen alhier, in antwoord op zijn dd. 19
October jl., ingediend adres, te kennen te geven, dat de Raad
geene termen heeft kunnen vinden, om hem van de betaling
van zijnen aanslag in de plaatselijke directe belasting op het
inkomen, ten behoeve dezer gemeente, over het dienstjaar 1S69,
te ontheffen.
16. Aan de orde is de beëediging van den heer H. Beucker
Andre® als ontvanger dezer gemeente.
De Voorzitter verzoekt den Secretaris den heer Andre® ter
vergadering te willen binnenleiden.
Hieraan door den Secretaris voldaan zijnde, zegt de Voorzit
ter tot den heer Andre®, dat hij bij raadsbesluit van den 9
December jl. is benoemd geworden tot Ontvanger dezer gemeen
te en dat het hem zeker beker.d zal zijn dat, voor en alleer
die betrekking door hem kan worden aanvaard, moet wor
den voldaan aan de bepaling van art. 108 der gemeentewet,
bestaande in het afleggen der daar bedoelde ecden. Spr. vraagt
daarom of hij genegen is die eeden af te leggen.
Nadat de heer Andre® verklaard had hiertoe bereid te zijn,
wordt door den Secretaris, op verzoek des Voorzitters, het ceds
formulier voorgelezen en door den benoemde in handen van
den Voorzitter dc voorgeschrevcne eeden afgelegd.
Dc Voorzitter wenscht vervolgens, namens den Raad, den
heer Andreae geluk met zijne benoeming, waardoor aan zijn stre
ven om geplaatst te worden in eene betrekking waarin hij ten
nutte dezer gemeente kan werkzaam zijn, is voldaan. Ook Spr.
wenscht hem geluk met die betrekking op een leeftijd die nog
jong genoemd raag worden. Hij vertrouwt, dat het belang
daarvan door hem z,al worden begrepen en koestert de hoop in
den benoemde een Ontvanger te zullen aantreffen, die met naauw-
gezetheid datger.e waartoe hij geroepen wordt zal trachten te
vervullen. Hij geeft hem vooraf reeds de verzekering, dat ook
hij in die betrekking, gelijk in elk andere, mocijelijkheden zal
ondervinden; maar, zegt Spr., wanneer met lust, ijver en naauw-
gezetheid de pligten worden vervuld, dan zal hom dit voldoende
genoeg zijn oin die zwarigheden te overwinnen. En nu, zegt
Spr. begin met lust en moed uwe be,trekking en wacht dc loc
komst met gerustheid af. Wij allen wenschen in U een Ont
vanger te ontmoeten die getrouw zal medewerken tot het wel
zijn dezer gemeente.
17. Wordtin behandeling genomen het in de vergadering van 9
December jl. ter tafel gebragt voorstel van Burgemeester en Wet
houders, om aan eene Raadscommissie van vijf leden op te dra-
geD, ecu naauwkeurig onderzoek in te stellen, Oj.zigteus hetgeen
ter verbetering zoo van het lager- als van het gemeentelijk mid
delbaar onderwijs zal dienen te geschieden.
De heer van Sloterdijck heeft zich bij dc lezing van dit
rapport tie vraag gesteld, waartoe de benojming van eene spe
ciale raads-commissie tot onderzoek van hetgeen tot verbetering
van het lager- en gemeentelijk middelbaar onderwijs noodig is?
Spr. kan niet ontveinzen dat hij zich over het gedaan voor
stel verwonderd heeft. Iiy meent dat, aangezien hier cei:e oom
missie van toezigt voor hot lager en eene voor het middelbaar
onderwijs bestaan en met lust en vrucht werkzaam zijn, de Raad,
door de benoeming van eene speciale Raadscommissie, in zaken,
waarover hij aan die commission liet toezigt heeft opgedragen,
op bedenkelijke wijze zon ingrijpen; dat hieruit alligt door die
commissiën ergernis zou kunnen worden geput, maar dut boven
dien ook van eene geheel nieuwe commissi:;, welke zich nog
op de hoogte dier zaken moet sttller., onmogelijk zooveel nut
zal kunnen worden getrokken, als van de bestaande commissiën
welke met den toestand en de behoeften van het onderwijs vol
ledig bekend zijn. Spr. zal zich daarom met het voorstel niet
vereenigen.
De heer Attema moet bekennen, dat toen hij in vorige
vergadering het voorstel hoorde lezen, hij daarvoor alle ^^pathie
gevoelde. Maar bij nadere overdenking verminderde die sympathie
cu is Spr. ten slotte tot de conclusie gekomen, dat eene com
missie als bedoeld minder gepast is. Er worden in het voorstel
onderscheidene leemten opgenoemd. Spr. gelooft, dat drie hoofd
punten daarvan het meest in het oog springen. In de eerste plaats,
dat aan de school voor lager en meer uitgebreid lager onderwijs
nog een klasse of afdeeling moet worden toegevoegd voor die
jongens, die, niet bestemd voor de hoogcre burgerschool, daar de
noodige kennis van de levende talen, geschiedenis, wiskunde enz.
wenschen op te doen. Dit is een feit, een bezwaar, dat werke
lijk bestaat. Daarvan een punt van onderzoek voor eene speci
ale Raadscommissie te maken, is niet noodig ieder erkent het.
Men moet thans eene inrigting aan die school maken, of eene
afzonderlijke lecrinrigting in 't leven roepen, waar de straks ge
noemde jongelieden de noodige bekwaamheden kunnen omdoen,
ook zonder verpligt te zijn, de hoogcre burgerschool te bezoeken.
Thans is die school ingerigt, uitsluitend om tc strekken tot voor
bereiding voor de Rijks hoogcre burgerschool.
In de tweede plaats is liet de Fransche school voor meisjes,
die geene genoegzame ruimte aanbiedt om het tal van leerlingen,
dat zich aanmeldt, te kunnen bevatten. Dit is insgelijks een
feit, dat geen onderzoek vereischt. Spr. zelf heeft* het onder
vonden, dat er geen ruimte genoeg is. Hij zelf heeft, toen hij
op die school een meisje wilde besteden, wegens gebrek aan
plaats een afwijzend antwoord ontvangen.
De hoofdonderwijzeres deelde hem mede, dat er na de kers-
vacantie drie plaatsen openkwamen, waarvoor zich, met inbegrip
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 23 December 1869.
219
van het door Spr. aangegeven meisje, negen sollicitanten hadden
aangemeld. Dit is dus almede een feit, dat voorziening eiscM,
maar waarvoor het onderzoek van eene commissie niet noodig is.
Het derde punt staat in verband met het gemeentelijk middel
baar onderwijs. Het is bekend, dat thans vele jongelieden van
het onderwijs in de teekenkunst, dat zij aan de vroegere teeken-
school van gemeentewege genoten, door de nieuwe regeling van
het middelbaar onderwijs zijn verstoken, of beter gezegd, zich
zelf versteken, door zich niet te bekwamen voor de burgeravond
school. Dit punt is ook reeds bij de behandeling van de ge-
meente-bcgrooting, voor het jaar 1870, ampel besproken en is
er door Spr. op gewezen, dat men hier ract vooroordeelen tc kam
pen heeft, welke door en met den tijd zullen wijken.
Naar veler oordeel intussohen i9 deze omstandigheid almede
een leemte in het gemeentelijk onderwijs. Doch is dit zoo, dan
is het desgelijks een feit, waaromtrent onderzoek overbodig is.
Hij vraagt alsnu, of, nu al de opgenoemde feiten bekend zijn,
het niet beter is, dat deswege, zoover nog noodig, eenvoudig dc
bestaande schoolcommissiën worden geraadpleegd. Wanneer deze
vraagpunten onderworpen worden aan het oordeel van de plaat
selijke schoolcommissie en de commissie van toezigt op het mid
delbaar onderwijs, elk voor zooveel haar betreft, dan gelooft Spr.,
dat men het juiste advies zal bekomen, van commissiën die daar
mede uitsluitend belast en voldoende op de hoogte zijn.
Er kunnen echter nog meer voorzieningen dan de opgenoemde
noodig zijn welnu, zegt Spr., laat men de vraagpunten zoo al
gemeen mogelijk maken, en hij geeft de verzekering, dat de Ge
meenteraad daarop een in alle opzigten voldoend antwoord zul
ontvangen.
Spr. acht het een gevaarlijk antecedent, om daar, waar spcei-
ale oommissiën bestaan, die te passeren en licht te zoeken enkel
en alleen in eigen boezem. Hij acht het veel raadzamer de
zaak te onderwerpen a»n het oordeel van de ter zake in deze
gemeente aanwezige commissiën.
Er is door Burgemeester en Wethouders op gewezen, dat
vroeger voor dc invoering van de wet op het middelbaar onder
wijs ook eene speciale Raadscommissie in deze zaak is werkzaam
geweest, doch Spr. merkt op, dat die vergelijking niet kan op
gaan. Het was toen eene geheel nieuwe zaak die te organiseren
was, en toen heeft de Raad eene speciale commissie benoemd,
om alleen 1c regelen datgene wat met de invoering van het
middelbaar onderwijs in verband stond. Dat was eene zeer nood
zakelijke commissie. Maar elk lid van den Raad zal het zeker
toestemmen, dat die commissie een geheel ander karakter had
aU die, nu door Burgemeester en Wethouders bedoeld. Spr. ge
looft ten slotte, dat het veel beter is, om in dezen aan de be
staande commissiën algemeenc vraagpunten te stellenen naar aan
leiding van het tc ontvangen advies, zoodanige besluiten te ne
men als tot verbetering der aangehaalde leemten Zullen kunnen
strekken.
De heer Asman heeft het woord gevraagd, om te kennen te
geven, dat hij van het tegenovergesteld gevoelen van den hoer
Atteraa is en dat hij het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders van het hoogste belang rekent, omdat de leden van den
Raad daardoor beter op de hoogte van het schoolwezen in deze
gemeente zullen worden gesteld.
De commissiën van lager en meer uitgebreid leger onderwijs
in deze gemeente verstaan zich in den regel met Burgemeester
en Wethouders en dit acht Spr. niet voldoende.
Hij acht liet van belang, dat er eene Raadscommissie worde
benoemd, omdat zoodoende de Raad beter op de hoogte komt
van dc bestaande leemten.
De heer van Sloterdijck heeft er op gewezen, dat de benoe
ming van eene Ruadscoraraissie eene slechte verhouding tusschen
die commissie en de commissiën van onderwijs zou te weeg bren
gen, doch Spr. deelt die vrees niet. Hij gelooft integendeel, dat
de Raadscommissie wel zou beginnen zich in verbinding te stellen
met de bedoelde commissiën.
De heer Rengers behoeft niet tc zeggen, dat hij zich aansluit
aan de opinie van den heer Asmau. Hij kan aan het door dien
Spr. gezegde nog toevoegen, dat de beide eerste Sprekers de
bedoeling van Burgemeester en Wethouders niet goed schijnen
te hebben begrepen, wanneer zij daarin zien eene miskenning
van de twee ter zake het onderwijs in deze gemeente bestaande
commissiën. Spr. verklaart, dat dit geenzins in de bedoeling
van het collegie heeft gelegen. Integendeel, het brengt gaarne
hulde aan de wijze waarop die beide commissiën in deze ge
meente werkzaam zijn. Het is Burgemeester en Wethouders te
doen geweest de zaak te onderwerpen aan eene Raadscommissie,
ten einde een speciaal onderzoek in te stellen, dat naar hunne
meening beter kan geschieden door eene commissie die op een
geheel vrij terrein staat, dan de bestaande commissiën van toe--
zigt op het lager en middelbaar onderwijs in deze gemeente.
Die commissiën hebben reeds meermalen hunne zienswijze te
kennen gegeven, maar deze stellen zich geheel op het standpunt,
der belangen welke zij geroepen zijn te behartigen. Maar hier
is het de zaak, om de gemeeritc-finantien te behartigen. De ge
meente toch besteedt jaarlijks, met inbegrip der renten van ter
zake opgenomen kapitalen, plus minus 80,000 aan het onderwijs.
En wanneer nu het gemeentebestuur uit de veelvuldige klagten
en bezwaren, die nu en dan ter zijner kennis worden gebragt,
vreezen moet, dat die belangrijke opofferingen door geen daar
mede in verhouding staand resultaat worden bekroond' zal men
toch moeten toestemmen, dat deze zaak een speciaal onderzoek,
van den Raad uitgaande, wel waardig mag worden geacht.
Ook gelooft Spr., dat het door de Raadscommissie in te stellen
onderzoek meer omvattend zal zijn dan de vorige Sprs. bedoelen.
Even goed als vroeger bij de invoering van 't middelbaar on
derwijs de Raad zelf de zaak ter hand heeft genomen, evengoed
gelooft Spr., dat ook nu de aard van het onderzoek, als twee
verschillende takken van onderwijs omvattende, medebrengt, dat
daarmede eene Raadscommissie worde belast.
De heer Dirks kan de zienswijze van den heer Rengers
deelen, ofschoon hij daartegen met het oog op den inhoud der
stukken nog al eenige bedenkingen heeft. Op sommige punten
daarvan is Spr. nog al gestuit. Toen hij de stukken las, kwam
hij tot dezelfde opvatting als de heeren van Sloterdijck en At-
tcma. Spr. vraagt wat eigenlijk aanleiding tot het voorstel heeft
gegeven Hij voor zich moet zeggen, de brief van den heer
Schoolopziener, waarin dc kwestie oppervlakkig aangehaald wordt.
In dien brief is sprake van feiten o. a., dat eene school door
te veel leerlingen wordt bezocht, in ve-gelijking met het onder
wijzend personeel, zoomede van afscheiding van localen. Dit is
dc aanleiding die Burgemeester en Wethouders tot het doen van
het voorstel gehad hebben. Spr. is het wel eens dat zulke
punten beier aan dc beoordeeling van de schoolcommissie kun
nen worden overgelaten.
Een under punt betreft dc beperkte ruimte in de Fransche
school voor meisjes. Dat feit is ook Spr. bekend, en ook hij
zou er toe kunnen medewerken, om aan de schoolcommissie op
te dragen de noodige voorstellen te doen om hierin te voorzien.
De beide aangehaalde punten maken het dus niet noodig, om
daarvoor eene expresse Raadscommissie te benoemen.
Wat nu de teekenschool betreft, misschien, misschien, dat er nood
zakelijk kun zijn hiervoor eene speciale Raadscommissie in 't leven te
roepen. Maar, zoo het in 't voorstel is ontwikkeld, vindt Spr.
geen redenen eene speciale Raadscommissie tot onderzoek in te
stellen, die buiten de schoolcommissiën om, werkzaam zou moe-