224 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 30 December 1869. De heer Wiersma heeft een verzoek te doen, namelijk, om bij de stukken overteleggen het contract van aanbesteding der brug, zoomede eene gemotiveerde raming van kosten die de beoogde herstellingen zullen te weeg brengen. De Voorzitter zegt, dat men op het oogenblik, nu nog geen Raadsbesluit genomen is op welke wijze de herstelling zal plaats hebben, niet in staat is om eene berekening van kosten te maken. De heer Wiersma geeft te kennen de vraag te hebben gedaan, ten einde voor het te nemen besluit eene raming van kosten te hebben, die alsdan tot leiddraad kan strekken. De heer Rengers zegt, dat, zooals ligt te begrijpen is, aan de commissie van deskundigen dezelfde vraag is gedaan, maar dat deze heeft verklaard onmogelijk eene eenigzins vertrouw bare raming van kosten te kunnen opmaken, zoowel om de zwarigheid die zich zal kunnen opdoen bij de verkrijging van het noodige materiaal, als ook om den omvang van het werk. Het is uit dien hoofde, dat de Raad zich zal moeten tevreden stellen met de toezegging, dat zoodra mogelijk eene raming van kosten zal worden overgelegd. Den heer Wiersma doet het leed, dat Burgemeester en Wet houders voor het oogenblik niet in staat zijn om eene raming van kosten aan te bieden; maar hij moet er toch op aandringen dathetzij door den Architect hetzij door een ander deskun dige, eene raming, zoo goed mogelijk, worde opgemaakt, daar eerst dar. kan beoordeeld worden, of de door deskundigen voor gestelde verbeteringen wenschelyk zijn. De heer Jongsma vond geen termen om het tweede gedeelte van 't verzoek des heeren Wiersma te ondersteunen, maar het eerste gedeelte daarvan, om namelijk het oontract met Wispelweij en Co. over de levering der brug bij de stukken over te leggen, brengt Spr. op nieuw onder de aandacht en verzoekt ock hij, dat bedoeld contract bij de stukken worde gevoegd. De Voorzitter zegt de overlegging van het verzochte contract toe. De heer van Eijsinga vraagt of er ook bezwaren bestaan, dat het door de deskundigen uitgebragt rapport meer algemeen ver krijgbaar worde gesteld Dc Voorzitter zegt, dat dit zal kunnen geschieden voor zoo ver de voorraad strekt. Hij gelooft, dat het getal niet toe reikend is men heeft 'het laten drukken om de leden van den Raad een exemplaar te kunnen uitreiken; mogelijk dat er eenigc exemplaren over zijn, en voor zoo ver nu de voorraat! strekt is er niets tegen om ze verkrijgbaar te stellen. Dc lieer Van Eijsinga betreurt het., dat men niet terstond een grooter aantal heeft doen drukken hij laat de zaak verder aan liet oordeel van het collcgie van Burgemeester en Wethouders over en hoopt alleen, dat van de voorradige exemplaren dat gebruik zal worden gemaakt, waardoor aan het rapport tie meest mogelijke publiciteit zal worden gegeven. De heer Jongsma gelooft, dat aan den wensch van den heer van Eijsinga zal worden voldaan door het rapport in de bijlagen tot bet verslag van 's llaads handelingen op te nemen. De heer Rengers meent, flat de opname in Het verslag van 's Raads handeling bezwaar zal ondervinden, omdat, zoo hij zich wel herinnert, volgens het contract daarin niet anders worden opgenomen dan stukken van dcu Raad uitgaande, hoidanig dit rapport niet is te achten, daar hot aan de leden vau een Raad is aangeboden. Spr. gelooft evenwel hetzelfde doel te kunnen bereiken door den uitgever Schicrbcek te vergunnen, om het rap port voor eigen rekening te drukken en uittegeven of het in de courant over te drukken, 't geen in den laatstcn tijd wel meer plaats heeft. Onlangs nog heeft Spr. in een der weekbladen opgenomen een rapport van deskundigen aan den Minister van Oorlog betrekkelijk de verzakking van een fort bij Abcoude. De heer Duparc herinnert zich de juiste bewoordingen van liet contract niethij gelooft echter, dat, zoo het al niet mogt zijn voorgeschreven, het daarom nog geenszins verboden is het rap port op deze wijze in de bijlagen tot het verslag op te nemen. De lieer Bruinsma moet opmerken, dat de deskundigen in dezen met grooten spoed hebben gehandeld. Des donderdags zijn zij met het onderzoek aangevangen en reeds des zondags was het rapport ingekomen. Hij komt daardoor tot de raecning, dat de deskundigen zouder dat Spr. nu iets op het rapport wenscht aftedingeu wanneer zij geweten hadden dat liet rap port in druk werd gegeven, daaraan mogelijk nog al eenige uit breiding zouden hebben gegeven, waarom het Spr. geraden voor komt dat, mogt men besluiten het rapport algemeen verkrijgbaar te stellen, het eer9t weder in handen der deskundigen te stellen, ten einde hun de gelegenheid te geven om, des geraden achtend, het rapport op sommige punten nader toctelichten en te om schrijven. Spr. wil in de verste verte geene aanmerking op het uitgebragt rapport maken, maar hij stelt zich in de positie der deskundigen en is van oordeel, dat de tijd, die zij daarvoor be schikbaar hadden, wel eenigzins kort was, om aan de vereischten van een gedrukt rapport toetegeven. De heer Bloembergen gelooft, dat het denkbeeld van de leden van den Raad in dezen geheel overeenstemt met dat van 't Collegie van dagclijksch bestuur, daar ook dit zeer genegen is om aan deze zaak in meerdere mate bekendheid te geven. Met den heer Duparc is hij het eens dat het van belang is om het rapport in de bijlagen tot liet raadsversiag op te nemen. Dit zal echter niet verhinderen dat andere courantiers het in hunne bladen ook opnemen. Spr. verbeeldt zich dat dit geen moeite zal opleveren, omdat dergelijke zaken nog al gretig in de courant worden opgenomen. Wat betreft het denkbeeld van den heer Bruinsma, om het rapport vooraf weder in handen der deskundigen te stellen, Spr. zal zich daarmede niet vereenigen. Het rapport is uitgebragt en, te rade gaande naar den indruk die de deskundigen op Spr. hebben gemaakt, durft hij ook aannemen, dat dit, zooals het door hen is opgemaakt, zonder bezwaar in het publiek mag worden uitgegeven. Spr. verbeeldt zich voort9 dat, wanneer het nu aanhangig \oor9tel van Burgemeester en Wethouders ingang moge vinden, men dan nog niet met de deskundigen afgedaan zal hebben en opzigtens sommige punten van uitvoering wel ligt nog nadere inlichtingen van hen zal behoeven. De heer Jongsma zegt, dat toen de heer Rengers Straks p'er- timent beweerde, dat het verboden was om het rapport in de bijlagen tot het raadsversiag op te nemen, was hij van plan zich daarbij neder te leggen. Hij begreep echler, dat het niet ondienstig was het contract met den drukker te raadplegen, en nu hij dit gedaan heeft, is hij van meerling, dat het nog niet zoo bepaald is uitgemaakt, althans hij beschouwt het rapport als een stuk door Burgemeester en Wethouders aan den Raad- ingediend. In het contract leest Spr. onder meer: „dat alvorens „ter behandeling in don Raad te worden gebragt, openbaar zullen „worden gemaakt „sub d. rapporten en voorstellen van Burgemeester en Wet houders, commissien uit en leden van den Raad „sub e. missives en andere stukken, ingekomen van de Hooge „Regering, collegiën en ambtenaren; „wat betreft de stukken ODder den e vermeld, in zoo ver, „naar het oordeel van Burgemeester en Wethonders of den Raad, „de inhoud dit wenschelijk of r.oodig mogt doen zijn." Het komt Spr. nu voor, dat de Raad alsnu maar zijli oordeel' heeft uit te sprekenen is het op grond daarvan, dat hij voor stelt het rapport in het verslag van 's raads handelingen op- te nemen. GEMEENTERAAD TE LEEUW ARDEN. l)e heer Rengers gelooft niet, dat bij zoo pertinent als Spr. meent, heeft gezegd, dat het verboden zoude zijn, om het rapport in het verslag op te nemen. Hij verklaart voorts, zich overigens met het voorstel te kunnen vereenigen. De heer van Sloterdijck wenscht de opmerking te maken, dat hij niet tegen bet voorstel van den heer Jongsma is, maar daardoor nog niet geacht wil worden, op grond van het con tract daaraan zijne goedkeuring te hebben gehecht, liet neemt naar zijn oordeel niet weg, dat de opname niet anders dan tegen betaling der bepaalde vergoeding kan plaats hebben. De heer Dirks gelooft, dat de zaak op eenvoudige wijze kan worden gevonden. Het rapport i9 door den heer Burgemeester ter tafel gebragt, cn nu gelooft Spr., dat men het bij dc gedane mededeeling in 't verslag kan inserreren. De lieer Duparc zegt, dat, hetzij 't rapport in het verslag of in de bijlagen worde opgenomcu, de uitgever toch altijd per vel betaald wordt. De Voorzitter is na de gevoerde discussien van oordeel, dat de kortste weg is Burgemeester en Wethouders uit te noodigen, om het rapport op te nemen in de bijlagen van 't verslag. De heer Bloembergen vraagt, of het niet goed zoude zijn, dit nu geheel aan 't collegie over te laten? Dc heer Jongsma trekt hierop het door hem gedaan voorstel in. De Voorzitter geeft in overweging ook de gestelde vragen in het verslag op te nemen, ten einde het voor de lezers gemak kelijk te maken. Zonder hoofdelijke stemming wordt hiertoe besloten. Vervolgens zegt de Voorzitter, dat hij gelooft de zekerheid te hebben, vijf van de door den heer Jongsma gedane vragen reeds dadelijk te kunnen beantwoorden. Voorzigtigheidsnalve wil hij echter daarmede wachten tot eene volgende vergadering, ten einde het antwoord van Burgemeester en Wethouders bij de stukken ter visie te leggen. De heer Dirks wenscht er nog eene vraag bij le doen. Het is Spr. namelijk opgevallen, dat het tweeledig is, of de gebroken liggers door niemve moeten worden vervangen, dan wel of de zich nog in 't water bevindende zullen worden hersteld. Nu is Spr's vraag wie, nadat de liggers uit het water zijn ge haald, beoordeelcn zal, of ze nog gebruikt kunnen worden Spr. meent, dat de heer Bloembergen reeds heeft opgemerkt, dat de commissie dit zal doen. De Voorzitter antwoordt hierop, dat naar het besprokene met de commissie, dit eerst kau worden vastgesteld, wanneer de brug niet meer in het water ligt. Spr's gevoelen is die beoordeeling aan de commissie op te dragen. Ilij gelooft, dat dit de eigen aardige weg is die men iu dezen heeft te volgen, opdat men later de zekerheid hebbe, dat de commissie geene aanmerkingen kan maken op het niet opvolgen van haar voorstel. De Jieer Bloembergen herinnert zich niet positief te hebben gezegd, dat men de commissie noodig zal hebben, maar wel dat dit het geval kon zijn, juist met het oog op het door den heer Dirk9 aangevoerde. Dc heer Bruinsma zegt, dat de commissie op de desbetrekke- lijke tot haar gerigte vraag heeft geantwoord, dat over de bruik baarheid der gebrokene liggers niet eerder kon worden geoor deeld dan wanneer zij boven water zijn. Dc heer Westenberg wenscht nog iets te zeggen omtrent het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Door den Voorzitter is voorgesteld het in eene volgende vergadering tc behandelen. Spr. gelooft echter, dat dc zaak zeer dringend is, waarom hij cr bezwaar in ziet de behandeling daarvan uit te stellen. Het komt Bijvoegsel tot de Provinciale Friesche Courant. 'ilting van Donderdag den 30 December 1869. 225 hem voor, dat er geene overwegende redenen zijn om de behan deling niet dadelijk te doen plaats hebben. Volgens het voor stel wordt er niets gegeven dan eene magtiging, om met de zaak een begin te maken en dit, gelooft Spr., kan nu evengoed als over 14 dagen plaats hebben. Hij doet daarom hel voorstel, om 't voorstel van Burgemeester en Wethonders dadelijk in behandeling te nemen. De Voorzitter zegt, dat het voorstel van den heer Westen berg er hem toe b idt, om reeds dadelijk de door den heer Jong sma gedane vragen te beantwoorden. Op de eerste vraag, be treffende de instructie aan de deskundigen gegeven, is reeds straks door hem het antwoord verstrekt, terwijl het antwoord op de tweede vraag, wie het bestek voor dc Vrouwenpoortsbrug ontworpen heeft, voor dc hand ligt, daar <iit door den gemeente- architect heeft plaats gehad. Omtrent dc derde vraag, wanneer dat bestek ontworpen is, zegt Spr., dat, wanneer zijn geheugen hem niet bedriegt, het ongeveer 10 jaren geleden is dat de brug is gelegd en alzoo het bestek kort voor dien tijd ontworpen en goedgekeurd zal zijn. Betrekkelijk dc vraag, of de bruggen ook van tijd tot tijd worden geinspecteerd, geeft Spr. te kennen, dat bij instructie aan de brugwachters is opgedragen, om de brug aanhoudend te inspecteren. Tot dat einde is ook bij iedere brug een pontje gelegd om den brugwachter in dc gelegen heid te stellen ten allen tijde de brug te kunnen onderzoeken. Voorts is aan de brugwachters de verpligting opgelegd, om het draaiwerk der bruggen schoon tc houden en van tijd tot tijd in te smeren. Bovendien is Spr. overtuigd, dat ook de architect en onder-architect op dc bruggen een voortdurend toezigt houden. Op de vijfde vraag, welke brug het is waarbij de pachter een knal heeft gehoord, deelt Spr. mede, dat dit de brug aan het Verlaat is geweest bij gelegenheid dat cr een schip werd doorgelaten. Drie weken daarna is dit eerst ter kennis van den architect gebragt en deze heeft zich toen tot onderzoek in eene boot begeven en ontdekt, dat eene der liggers gescheurd was. Ten aanzien var. de vraag, waarom de architect gcenc voorzorgsmaatregelen heeft genomen toen hij dc scheur ontdekte, kan Spr. zeggen, dat hij daarvan, kort nadat het onderzoek door den architect was ge schied door derden is verwittigd. De architect hierover door Spr. gehoord, heeft op do ter zake tot hem gerigte vrr.ag te kennen gegeven, dat de scheur in eene d er buitenliggers bestond, waarop Spr. zijne bevreemding had te kennen gegeven, zulks van derden te hebben moeten vernemen, cn de vraag ge daan of de noodige voorzorgsmaatregelen tegen verdere gevolgen waren genomen. Nadat, de brug bij de Vrouwenpoort iu tweeën was gesprongen, bij welke gelegenheid Spr. ook het ongeval met de Verlaatsbrug ter oore is gekomen, heeft men terstond berigt gezonden aan den maker der bruggen, die daarop is overgeko men cn de bestaande gebreken heeft nagezien. Inmiddels is ook de Noorderbrug defect geworden en beeft men daaraan de noodige ijzerwerken aangebragt tengevolge waarvan zc weder in gebruik is gesteld. Terstond daarop is er aanvang gemaakt om dc Ver laatsbrug van dezelfde versterkingen te voorzien. Weinige dagen daarna was de commissie van deskundigen van gevoelen, om aan de Verlaatsbrug voorshands niets te doen, omdat de aan te bren gen versterkingen op den duur niet voldoende waren. Even wel kon de brug voor 't oogenblik mei vrijheid gebruikt wor den. Alen heeft hel daarom geraden geacht de Verlaatsbrug stil te laten in den toestand zoo als ze nu is en baar voor de scheep vaart open te stellen. Wat betreft de zevende vraag, of het ge bruik van plaatijzer bij hruggebouw aan den architect bij het ontwerpen der bestekken van de Vrouwenpoorts- en Verlaats- bruggen onbekend was, daaromIrcnt kan Spr. geen bepaald ant woord geven. CO

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 2