226 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN., Zitting var. Donderdag den 30 December 1869. Wel is de eoraraissie hierover onderhouden, speciaal ook met het oog op de onlangs geplaatste Prin3 Hendrikbrug, en is het antwoord geweest, dat in de laatste 8 a 10 jaren in het maken van ijzeren bruggen veel vooruitgang heeft plaats gehad; dat men ze vroeger meest maakte van gegoten ijzer, doch in den laatsten tijd daarvoor veelal plaatijzer wordt gebezigd. Een lid der commissie heeft zelfs aangevoerd, dat in Nederland en ook in het buitenland dubbele bruggen van gegoten ijzer worden aange troffen dat lid haalde daarbij ook nog aan eene brug, die gele gen heeft over het Spaarn bij Haarlem, welke ook van gegoten ijzer was. Die brug is weggebroken, niet wegens mindere deugd zaamheid, maar omdat eene andere rigting aan 't vaarwater is gegeven. De daar nieuw gelegde brug is ook van plaatijzer gemaakt. Wel hebben de deskundigen zich verwonderd, dat nu de Prins Hendrikbrug ook van gegoten ijzer is gemaakt, doch zij hebben dit toegeschreven daaraan, dat men gedurende de 10 jaar, welke de ijzeren bruggen in deze gemeente hebben gelegen, geen on gemak daaraan heeft gehad. De heer Jongsma moet, om eene thans zeer gebruikelijke uit drukking te bezigen, verklaren, dat hij voor het meegedeelde zeer dankbaar, maar daardoor niet voldaan is. Spr. merkt op, dat zijne vraag omtrent de inspectie der bruggen niet doelde op die van een brugwachter, maar van een ter zake deskundige. Ry constateert uit het antwoord, dat de heer Burgemeester dc overtuiging be zit dat de inspectie geschied is, doch dat deze overtuiging, die er bij den Burgemeester bestaat, nog geene verklaring is zoo als hij wcnscht, dat er nl. door herhaalde inspectie van een deskun dige, voldoend toezigt over de bruggen ir. deze gemeente wordt uitgeoefend. Verder moet Spr. nog constateren dat, volgens de mede dee- ling van den heer Burgemeester, de architect niet uit eigen be weging heeft kennis gegeven, dat de brug bij het Verlaat ge scheurd was, maar dat de heer Burgemeester dit van derden vernomen en den architect daarover onderhouden heeft. Of dit wel is, zooals het behoort, laat Spr. voor het oogenblik in het midden. Voorts doet Spr. uitkomen, dat hij op zijne vraag omtrent het gebruik van plaatijzer geen antwoord ontvangen heeft, en dat, naar 't hem voorkomt, die vraag ook nu niet dadelijk beant woord kon worden. Hij zal echter niet verder over deze zaak de vergadering bezig houden, die zeker even als hij niet langer wenscht voor de brug te vertoeven, maar over de brug te gaan. De Voorzitter merkt op, dat, zooals hij straks reeds gezegd heeft, hij liever met het gegeven antwoord tot eene volgende vergadering zoude hebben gewacht. Hij is echter daartoe nu overgegaan, naar aanleiding van 't voorstel van den heer Westenberg. Hij meent overigens de gestelde vragen naar zijn beste weten te heb ben beantwoord, ook die, betreffende de inspectie der bruggen en van het gebruik van plaatijzer. Hij rigt daarom tot de hee- ren Wethouders de vraag, of zij zicb met het door hem gegeven antwoord kunnen vereenigen, dan wel of zij daarin eenige onjuist heid hebben ontdekt, in welk geval Spr. verzoekt, dat te willen verbeteren. Voor zich kan Spr. verklaren, dat hij het antwoord gegeven heeft, overeenkomstig zijn beste weten. De beer Jongsma zegt, dat het verre van hem is den Voor zitter ven eenige onjuistheid te beschuldigen dit is ook hem niet bewust. Alleen heeft hij gezegd, dat hij dankbaar, maar niet voldaan was, omdat de antwoorden niet overeenkomstig zijne bedoeling waren ingerigt, nl. zeer algemeen en zeer weinig bepaald. De Voorzitter herhaalt de vraag, of de heeren Wethouders nog iets aan het door hem gegeven antwoord hebben toe te Geen der heeren hierop cenig antwoord gevende, wordt de beraadslaging over de gedane vragen gesloten, en het voorstel van den heer Westenberg, om 't voorstel van Burgemeester eu Wethouders onmiddellijk in behandeling te nemen, in rondvraag gebragt en met 12 tegen 6 stemmen, die van de heeren Hom mes, Wiersma, Jongsma, Asmau, de With en Suriugar, aangenomen. De beraadslagingen over het voorstel worden vervolgens door door den Voorzitter geopend, nadat alvorens, op verzoek van den heer Westenberg, de conclusie daarvan was gelezen. De heer van Sloterdyck wenscht te vragen, of onder datgene wat aan den fabriekant zal worden opgedragen, ook de oprui ming der gebrokeue brug begrepen is Is dit het geval, dan zou Spr. in overweging wcnschen te geven, om de opruiming am te besteden. De Voorzitter zegt, dat het in de bedoeling van de commis sie ligt, om de gebrokene brug te doen herstellen. Eene eerste vereischte daarvoor is, om de brug met de meeste voorzigtig- heid uit het water te nemen. De commissie van deskundigen is hierover gehoord, en deze was van gevoelen, dat dit zeer goed door iemand in deze gemeente kon geschieden. Van belang moet het worden geacht, dat zulks met de meeste voorzigligkeid worde uitgevoerd, eu daarna de brug uiteen geschroefd. Wanneer zulks overeenkomstig het voorschrift geschiedt, zal een groot ge deelte er van bruikbaar zijn. Dit zijn de reden die er toe leiden om het werk niet aan te besteden. De architect en dc commissie waren beide van oordeel, dat een gewoon timmerman voor dit werk minder gesehikt is, maar zij meenden dat dit met gerustheid kon wordeu opgedragen aan den molenmaker Bosch alhier, die in 't bezit is van de daarvoor vereischte instrumenten. De heer Jongsma heeft tegen het voorstel tot onmiddellijke in behandelingneming gestemd, omdat het hem voorkomt, dat bij het voorstel aan Burgemeester en Wethouders eene op- dragt wordt verstrekt, die de Raad op dit oogenblik Dog niet geven kan. Als Spr. het oog vestigt op de zinsnede van het rapport„Mogt het blijken, wanneer de gebroken brug boven water is gehaald, dat er zich meer gebreken vertoonen dan de nu zigtbare, en mogten die gebreken van zoodanigen aard zijn, dat aan geen herstellen te denken valt, dan stellen wij voor, de gebroken liggers door nieuwe te doen vervangen, waarbij de bo vengenoemde versterkingen, bestaande uit trekplaten en hoek ijzers, toch nog noodzakelijk zijn," dan komt het hem voor, dat alles van drie zaken afhangt. In de eerste plaats hangt het te nemen besluit af van het boven water halen der brug, in de tweede plaats van het alsdan in te stellen onderzoek en in de derde plaats van het zich voordoen van zoodanige gebreken, dat aan geene reparatie te denken valt. Nu dit nog niet bekend is, acht Spr. het ontijdig Burgemeester en Wethouders te mag- tigen tot herstelling van de Vrouwenpoortsbrug. Ilij gelooft, dat de Raad op die wijze uit de hand geeft, de keuze van de wijze waarop de herstelling zal plaats hebben. Om de keuze van een fabrikant aan Burgemeester en Wet houders over te laten, daartegen heeft Spr. geen bezwaar, maar de keuze der wijze waarop de herstelling zal geschieden wil hij aan den Raad houden. Dit zijn de gronden waarom Spr. tegen de dadelijke behandeling heeft gesterad en die er hem ook toe leiden, om tegen het voorstel zijne stem uit te brengen. De heer Westenberg had ook het plan dezelfde vraag te doen als de heer van Sloterdijeknu echter daarover reeds met de deskundigen is gesproken kan Spr. er van zwijgen. Hij wenscht echter nu nog een enkel woord te zeggen in betrekking tot het te nemen besluit. De heer Jongsma meende, dat aan Burgemeester en W7ethouders daardoor eene aigeheele opdragt, ook GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 30 December 1869. 227 tot vernieuwing, wordt gedaan. Maar Spr. gelooft toch, dat Burgemeester en Wethouders die opdragt zoodanig niet zullen kunnen opvatten en dat zij, wanneer het blijken mogt dat de brug ge heel vernieuwd moet worden, ook wel met een betrekkelijk voor stel bij den Raad zullen komon. Spr's voorstel althans strekte alleen, om Burgemeester cn Wethouders te magtigen een begin te maken, ten einde de vereischte middelen te kunnen kiezen en daarmede zooveel spoed te maken als noodig was. Spr. voor zich gelooft ook, dat men nog lang niet gedaan heeft met het advies der deskundigen. De heer Rsügers zegt, dat de bedoeling van het voorstel geene andere is als door den heer Westenberg te kennen werd gege ven, namelijk, oin magtiging te erlangen handen aan het werk te kunnen slaan. Burgemeester en Wethouders verlangen in deze netelige zaak voltrekt geene meerdere verantwoordelijkheid op zich te nemen dan in het publiek belang wenschelijk is. Spr. kan derhalve den heer Jongsma geruststellen met de verzekering, dat, wanneer meer maatregelen noodig mogten zijn, het dadelijksch bestuur geen stap verder zal gaan, dan na van den «Raad de vereischte opdragt te hebben verkregen. Dit echter staat z. i. vast, dat dc brug hersteld moet worden en wel zoo spoedig mogelijk en dit laatste zal niet kunnen geschieden wanneer niet onmiddellijk de gevraagde autorisatie wordt verleend. De heer Westenberg had verwacht, dat het ligten der brug ook aan den fabriekant ware opgedragen geworden, doch Spr. wil opmerken, dat de opdragt aan den molenmaker Bosch is ge schied op advies van de deskundigen, die hem over dc zaak hebben gesproken en van oordeel waren, dat dit werk zeer wel aan hem opgedragen kon worden. De heer Wiersma heeft tegen de dadelijke behandeling van het voorstel gesterad, omdat hij deze zaak vati te veel belang acht, om reeds nu te worden behandeld en ten anderen, omdat hij het on noodig oordeelt, dat aan Burgemeester en Wethouders zoodanige uitgebreide opdaagt worde verstrekt. De heer Ren- gers heeft wel gezegd, dat de opdragt zich niet verder uit strekte dan tot een begin van uitvoering, maar wanneer nu Spr. de zaak beschouwt en in de eerste plaats in aanmerking neemt, dat het plan bestaat, om over te gaan tot de wegruiming der brug, dan gelooft hij, dat daarmede, wel zooveel dagen zullen verloopen, dat intusschen weder eene vergadering van den Raad zal hebben plaats gehad. Eerst dan, wanneer de brug uit het water is gehaald, zullen de deskundigen kunnen oordeelen ot zij ook andere dan de tot nu toe bekende gebreken heeft. Nadat het rapport daarvan is ingekomen zal men middelen tot herstelling kunnen beramen. Spr. behoeft er niet op wijzen, dat biermede nog al vrij wat tijd verloopen zal. Hij beschouwt de dadelijke behandeling van het voorstel als totaal onnoodig en daarom te minder wensche lijk, omdat hier dc zaak een naauwgezet overleg vordert en de wegruiming van de gebrokene brug eene zaak is, die van zelf volgt. Spr. is van oordeel, dat het rapport eene nadere bespreking vordert. Hij althans was, bij lezing van het rapport der des kundigen, niet goed op de hoogte welke de portee was der voor gestelde verbeteringen waarom hij zich ter zake heeft doen voorlichten en tot de slotsom gekomen i9, dat de door de des kundigen voorgestelde herstellingen belangrijk zijn. Ze willen namelijk de liggers aan beide kanten van plaatijzer doen voor zien. Nu rijzen er voor Spr. verschillende vragen op. Voor eerst of de onkosten daarvan niét zeer groot zullen zijn, zoo groot zelfs, dat het misschien wenschelijk kon zijn tot het maken eener nieuwe brug te besluiten, In de tweede plaats, of men niet door eene herstelling, waarbij minder op de fraaiheid der brug wordt gelet, hetzelfde kan tot stand brengen. Spr. durft zeggen, dat voor het oogendlik zijne opinie althans nog niet voor eene der bedoelde wijzen van herstel is bepaald. Eene andere vraag is het vooi Spr. of, wanneer zooveel massief ijzer aan dc brug wonlt bevestigd, deze dan niet eene zoo belang rijke verzwaring ondergaat, dat de fundamenten die verzwaring toelaten. Hij meent, dat de deskundigen, die alleen omtrent de gebrokene bruggen zijn geroepen, zich ook alleen tot het onder zoek van de brug hebben bepaald. Spr. moet vervolgens nog opmerken, dat de exceptionele wijze van uitvoering in het voorstel der commissie van deskun digen niet op voldoende wijze is gemotiveerd. Het eenige motief is, dat bij publieke aanbesteding de zaken niet zoo naauwgezet worden behartigd dan wanneer dit geschiedt op de door deskun digen aanbevolene wijze van gunning aan een bekwaam fabriekant. Spr. ziet echter niet in, dat de uitvoering bij publieke aanbe steding niet met evenveel zorg kan geschieden. Immers, zoo als bij alle aanbestedingen, wordt er van hët werk een plan ge maakt dat plan wordt nader uitgewerkt, cn met het daarvan gemaakt bestek in liet contract van aanbesteding opgenomen. Wanneer men nu zorgt, dat in plan en bestek geene leemten zijn en wanneer de architect naauwkeurig toeziet, dat de uitvoe ring dienovereenkomstig plaats heeft, dan is de deugdelijkheid van het werk genoeg gewaarborgd en dan ziet Spr. niet in, dat dc herstelling bij aanbesteding niet evengoed kan plaats hebben, dan dat ze onder de hand aan een fabriekant wordt opgedragen. Hij vindt in een woord de argumentatie van deskundigen op dit punt zeer zwak cn onvoldoende. Overigens wordt in den regel een werk bij publieke concurrentie veel goedkooper uitge voerd, dan wanneer men het aan den eenen of andereu persoon gunt. Spr. kan op de aangevoerde gronden met het rapport der deskundigen geen vrede hebben. Daarbij komt nog, dat er in het rapport restricties voorkomen die niet geheel bevredigend zijn. De hoogst mogelijke zorg, die bij de herstelling wordt vereischt is eene onbepaalde uitdrukking. Een slordige her stelling is overal en altijd onvoldoende, maar de hoogstmogc- lijke zorg is eene uitdrukking van grooten omvang. Wanneer toch de Raad mogt besluiten om de herstelling bij publieke aanbesteding te doen plaats hebben en het naderhand blijkt dat die herstelling niet voldoende is, zullen de deskun digen zich eenvoudig kunnen dekken met de feewering, dat hun voorschrift de uitvoering van het werk door een daartoe aangewezen fabriekant niet is opgevolgd. Spr. verklaart ten slotte tegen het voorstel te zullen stemmen. De heer Jongsma merkt op, dat de heer Rcngers getracht heeft hem, Spr., gerust te stellen. Spr. herinnert zich niet, dat hij gezegd heeft ongerust te zijn, maar hij neemt aan ongerust geweest te zijn; doch, in dat geval betrof die ongerustheid niet zijn eigen persoon, maar was het bij hem bezorgdheid voor 't col- legie van Burgemeester en Wethouders, hetwelk thans bezig is een lastbrief te vragen, die bezwaarlijk zal zijn uit te voeren en de uitvoerders aan groote moeijelijkheden zal blootstellen. De heer Westenberg heeft gezegd, dat de strekking van het voor stel van Burgemeester en Wethouders is, om een begin van uit voering te verkrijgen en ook de heer Rengers heeft dat voorstel nader in dien zin besproken. Spr. wil gaarne aannemen, dat die heeren het zoo opvatten, maar hij voegt er bij: dan is dat eene opvatting in strijd met de duidelijke bewoordingen van den lastbrief; later toch zal niet gevraagd worden, hoe de subjec tive rneening van sommigen is geweest, maar wel „hoe luidt de lastbrief, hoe staat er geschreven." Het komt Spr. dus voor, dat feet voorstel eeno strekking heeft die geschreven en eene

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1869 | | pagina 3