16 GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 17 Fcbruarij 1870. cember, zegt Spr., werd behandeld een voorstel van Burgemees ter en Wethouders, om aan eene Raadscommissie van vijf leden op te dragen een onderzoek in te stellen naar hetgeen, zoowel tot verbetering van het lager als van het gemeentelijk middel baar onderwijs behoorde te geschieden. Er zijn toen verschil lende bezwaren tegen het voorstel aangevoerd, hoofdzakelijk hierin bestaande, dat door de benoeming van zoodanige commissie de schoolcommissie gekrenkt werd. Spr. wenscht dit nu aan de leden van den Raad in herinnering te brengen en er bij te voegen, dat het bezwaar 't welk toen tegen het voorstel van Burge meester en Wethouders werd aangevoerd, thans niet meer bestaat. De schoolcommissie toch heeft een verslag ingediend waarin alle grieven, die omtrent het lager onderwijs in deze gemeente bestaan, zijn opgesomd. Het is dus nu niet meer een onder zoek naar de bestaande gebreken, maar hoe deze hersteld moeten worden en of alle die gebreken dadelijke herstelling behoeven. Tot zoo iets acht Spr. eene Raadscommissie juist in staat. Hij gelooft, dat het verslag der schoolcommissie haar daarbij tot een voldoenden leiddraad kan strekken. Het komt hem voor, dat nu de geschikte tijd daar is, om eene Raadscommissie te benoemen. Zonder nu in nadere details te treden omtrent den inhoud van het verslag der schoolcommissie, wenscht Spr. te zeggen, dat hij zich niet met het voorstel, tot verzending van 't verslag aan Bur gemeester en Wethouders, zal vereenigen, en, wanneer dat voor stel raogt worden verworpen, te zullen voorstellen eene commissie van leden van den Raad te benoemen, om de grieven van de schoolcommissie te onderzoeken en daaromtrent te dienen van berigt en raad. De heer Duparc veroorlooft zich te verschillen van do opi nie van den laatsten Spreker. Toen in December liet voorstel van Burgemeester en Wethouders, om eene commissie te benoemen, ter tafel kwam, heeft Spr. er zich voor kunnen verklaren, om dat het toen betrof wezenlijk een punt van onderwijsniet alleen van het lager maar ook van het gemeentelijk middelbaar, en wel, om daarin een beter onderling verband te brengen. De Raad heeft echter toen het voorstel van Burgemeester en Wethouders afgestemd, en nu gelooft Spr., dat het voor den Raad geene houding zal geven, om aan eene commissie uit zijn midden een onderzoek op te dragen eenvoudig omtrent grieven, die niet tegen het onderwijs zelf, maar tegen de inrigting van lokalen en materieel bij de schoolcommissie bestaan, iets hetgeen de geachte vorige Spr. niet genoeg beeft enderscheiden. Hij acht het geheel overbodig, om daarvoor eene speciale commissie te benoemen. Spr. meent verder de opmerking niet te mogen terug houden, dat het verslag der schoolcommissie op hem een vreemden in druk heeft gemaakt. Het heet een verslag, maar voor wie tus- schen de regels in leest, is het weinig minder dan eene be schuldiging tegen Burgemeester en Wethouders. De plaatselijke schoolcommissie voelt zich gekrenkt, omdat aan eenige door haar ge lane voorstellen tot het aanbrengen van verbeteringen tot dusver geen gevolg is gegeven. Althans aan het slot daarvan leest men, dat de commissie verzoekt de aangegeven verbeterin gen en veranderingen tot een punt van gezette overweging en onderzoek te maken. Nu acht Spr. het voor den Raad niet pas send daaromtrent een besluit te nemen, zonder het collegie te hebben gehoord. Hij gaat zelfs verder door te beweren, dat vele in 't verslag genoemde punten alleen door Burgemeester en Wet houders behooren te worden uitgemaakt. Zaken toch als ver- schotene gordijnen het aanbrengen van parapluiestanders enz., om maar iets te noemen, zijn punten van ondergeschikt belang en behooren bij 't collegie. Spr. wenscht hier niet als verdedi ger van het dagclijksch bestuur op te treden, maar hij acht het niet anders dan voegzaam, dat Burgemeester cn Wethouders omtrent de tegen hen uitgebragte beschuldiging worden gehoord, vóór de Raad eenige beslissing neme. Er komt overigens nog bij, dat zooeven door den Voorzitter is ter tafel gebragt een schrijven van den heer Schoolopziener, dut eigenlijk op hetzelfde neerkomt als het verslag der school commissie. Zonder eenige bedenking is dat schrijven om berigt en raad in handen van Burgemeester en Wethouders gesteld. Nu echter zou men, omdat het meer scholen betreft, eene Raads commissie benoemen. Spr. gelooft, dat men, door op zoodanige wijze te handelen, met tweeërlei maten zou meten. De lieer van Eijsinga vereenigt zich met de opinio van den heer Wiersma, hetgeen, naar hij meent, te minder verwondering zal baren, wanneer hij in herinnering brengt, dat bij in de ver gadering van 23 December 1869 voor het voorstel van Burge meester en Wethouders, tot benoeming eencr commissie heeft gestemd. Thans wenscht hij in dienzclfden geest zijne stem uit te brengen. Hij acht het raadzaam nu eene commissie te be noemen, waarom het hem moeijelijk valt zich met bet voorstel van den Voorzitter te vereenigen. Hij verklaart zich genegen het ter zake door den lieer Wiersma te doen voorstel te ondersteunen. In de vergadering van 23 December heette het, dat de feiten waarvoor eene commissie benoemd moest worden bekend waren. Spr. was echter van oor deel, dat er bij een in te stellen onderzoek welligt meer dan de toen speciaal aangevoerde feiten voor der. dag zouden komen. Dat zijr.e zienswijze juist was, is reeds nu door het ver slag der schoolcommissie gebleken. Sommige van de daarin ver melde punten waren bekend, anderen niet. Hij heeft het verslag met belangstelling gelezen. Door persoonlijk onderzoek Spr. toch heeft liet meerendeel van de zomer-cxainene ten vorigen jare bijgewoond heeft hij de ervaring opgedaan, dat vele be zwaren van de schoolcommissie, in haar verslag opgenoemd, gegrond zijn. Men zegge niet, dat het hier alleen punten van uitvoering betreftde voorziening in de leemten en gebreken, waarop de commissie wijst, zouden een vermeerdering van bet hulpperso neel (3 a 4 hulponderwijzers) ten gevolge hebben, wel ccue aan gelegenheid alzoo, die de bijzondere kennisneming van den Raad noodzakelijk maakt. Spr. wil niet verder treden in het materiele van het verslag, maar verklaren, dat hij wat het formele ge deelte van het voorstel betreft, niet kan instemmen met eene verzending van bet verslag naar Burgemeester en Wethouders, doch dat in handen eener speciale Raadscommissie wenscht ge steld te zien. Zoo ergens, dan beslaan er hier, naar zijn oor deel, redenen, om eene enquête in te stellen en voort te gaan op liet voetspoor van het vroegere voorstel van Burgemeester en Wethouders. De heer Wiersma wil met een enkel woord terugkomen op het door den heer Duparc gesprokene. De heer Duparc, zegt Spr., heeft naar zijne wijze van zien eene gewaagde interpretatie gegeven zoo van het verslag, als van de woorden door hem ge sproken. We hebben hier ontvangen een verslag van de school commissie, zegt Spr., inhoudende bezwaren, die bij baar tegen de inrigting van schoollokalen enz. bestaan. In welken vorm dat rapport is vervat doet weinig ter zake. De lieer Duparc onderscheidt die bezwaren in klagteu tegen het onderwijs zelve en die tegen lokalen cn materialen, doch Spr. gelooft, dat het een met 't ander zamenhangtdat èn onderwijs èn lokalen enz- in naauw verband met elkander staan. Het voorstel van Burgemeester cn Wethouders tot benoeming eener commissie is afgestemd, omdat men niet op de hoogte was en meende, dat vooraf tot de schoolcommissie moest worden ge wend, om op de hoogte komen. Men achtte liet toen nuttig eerst de schoolcommissie te hooren. Nu echter heeft die commissie GEM KENTER AAI) TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 17 Vebruanj 1S70. 17 vele bezwaren in haar verslag aangegeven. De aanhaling van de missives in het verslag beschouwt Spr. niet verder, dan dat daaruit blijkt, dat Burgemeester cn Wethouders zich niet met de door de commissie aangehaalde bezwaren vereenigen. Het is naar zijn oordeel eene reden te meer, nu die commissie herhaal delijk met hare bezwaren voor den dag komt, om eene commis sie uit den Raad te benoemen, ten einde te onderzoeken, of de Raad zich met de bezwaren der schoolcommissie of wel met Bur gemeester en Wethouders vereenigt. Dit is de uitlegging die Spr. geeft aan de bedoeling waarmede de met Burgemeester en Wethouders gevoerde correspondentie in het verslag der school commissie is aangehaald. Spr. wijst er nogmaals op, dat de bezwaren, die den 23 De cember tegen de benoeming eener commissie bestonden, nu zyn opgeheven. Naar zijn oordcel zijn tie uitgaven die aan de voor gestelde verbeteringen zijn verbonden wel van dien omvang, dat ze eene nadere cn naauwkeurige beschouwing waardig mogen worden geacht. Hij gelooft, dat men goed doet op dien grond eene commissie uit den Raad te benoemen. De lieer Westenberg wil met een kort woord te kennen ge ven, dat bij zich met het voorstel van Burgemeester en Wet houders zal vereenigen, voornamelijk op de gronden door den heer Duparc aangevoerd, al zijn sommige dier gronden ook in strijd met Spr.'s opinie. Te ontkennen is het toch niet, dat het verslag veel behelst 't geen eigenlijk punten van uitvoering betreft cn waarvan de afdoening eigenaardig bij Burgemeester en Wethouders behoort. Bovendien, wanneer het verslag, om berigt en raad in handen van het collegie wordt gesteld, verkrijgt men voorlichting van dat collegie; terwijl dan, voor 't geval men vermeent dat de zaken niet voldoende zijn toegelicht, er nog altijd tijd is, ora eene raadscommissie te benoemen. Spr. vereenigt zich dus niet met het gevoelen van den heer Wiersma, voornamelijk omdat hij het thans niet de regtc tijd acht eene commissie te benoemen. De heer Bruinsmd vereenigt zich ook met het voorstel van Burgemeester en Wethouders, op dezelfde gronden die hij in der tijd tegen het voorstel tot benoeming eener Raadscoraraisic heeft aangevoerd, hierin bestaande, dat het nog niet is uitgemaakt wat er behoort te geschieden. De heer Duparc heeft reeds ge wezen op het materiële van deze zaak. Spr. wenscht evenzeer het intellectuele behandeld te zien, en wel vooral of liet meer uitgebreid lager onderwijs in goede betrekking staat met het onderwijs op de rijks hoogere burgerschool. De redenen die de schoolcommissie hebben geleid, ora het verslag in te zenden zijn Spr. onbekend en laat hij dus in 't midden. Hij kan zich vereenigen met den heer Westenberg, om het verslag naar Burgemeester cn Wethouders te verzenden. Daarin toch worden velerlei zaken opgenoemd, die eene verbou wing der localen medebrengen. Burgemeester en Wethouders zullen zich dus daarover in rapport stellen met de commissie voor de bouwzaken en tengevolge nadere bespreking een ampel rapport inzenden. Eerst dan, zegt Spr., kan eene speciale Raads commissie worden benoemd, of wel het rapport in de sectiën worden onderzocht. Het is toch ontegenzeggelijk eene groote zaak waaraan niet honderde, maar duizende guldens ver bonden zijn. Men mag dus in de behandeling daarvan wel met de noodige voorzigtighcid te werk gaan. De heer Duparc repliceert in de eerste plaats op het gespro kene door den heer van Eijsinga, die o. a. heeft gesproken van competentie van den Raad. Dat hieraan ook in casu niet te twijfelen valt, heeft Spr. met geen enkel woord beweerd. Al wat tot de huishouding van de gemeente behoort, is van de competentievan den Raad. Maar hiervan is thans geenszins de rede. Bijvoegsel tot de Provinciale Fuiescre Courant. Spr. herhaalt, dat men hier niet genoeg het onderscheid in het oog houdt, dat er bestaat tusschcn het in December behan deld voorstel van Burgemeester en Wethouders en het nu aan geboden verslag der schoolcommissie. Toen toch stelden Burge meester en Wethouders zeiven voor eene Raadscommissie te be noemen, cn daarom vond Spr. geen vrijheid zich daartegen te verklaren. Hier is het echter, laat men het niet verhelen, in den vorm van een verslag aan den Raad, een beklag der school commissie tegen Burgemeester en Wethouders. De bezwaren, die den 23 December bestonden, zijn, volgens den heer Wiersma, nu vervallen. Doch Spr. is van eene andere opinie. Wat zal men zien gebeuren wanneer nu eene Raads commissie wordt benoemd? Dat twee eoinmissiën werkzaam zijn die elkander op verschillende wijze zullen kruisen. Aan Burge meester cn Wethouders is opgedragen een onderzoek in te stel len naar hetgeen tot verbetering van het onderwijs kan worden gedaan terwijl de commissie zal moeten onderzoeken de punten in hel versing der schoolcommissie opgenoemd. Men vergete voorts niet, dat, zooals Spr. reeds zoo straks opmerkte cn waarop niet is geantwoord, ook de missive van den schoolopziener over de Franschc school voor meisjes, aan Burgemeester en Wethou ders is gerenvoijccrd. Maar die school is begrepen èn in het in De cember jl. aan Burgemeester en Wethouders opgedragen onder zoek èn nu ook weder in bet verslag der schoolcommissie. Tot welke verwarring een onderzoek nu ook door eene Raadscommis sie zal leiden, ligt te zeer voor de hand, dan dat Spr. daarover nader behoeft uit te wijden. Spr. ziet voor ^zich geen reden in dit geval van den ge wonen weg af te wijken, ora den beklaagde te hooren alvorens eenig besluit te nemen. In geen enkel opzigt rekent hij voorts eene gewaagde interpretatie te hebben gegeven noch aan liet verslag dor schoolcommissie, noch aan het gesprokene door den heer Wiersma. De heer van Eijsinga merkt op, dat in 't, zoo straks door door hem gesprokene in gecnen deele ligt opgesloten, dat de vorige geachte Spr. het denkbeeld zou zijn toegedaan, dat de aangelegenheid, die het hier geldt, niet zou behooren tot de competentie van den Raad. Spr. heeft alleen bezwaar tegen de voorstelling als zou het hier enkel bctrelfen punten van uit- vocri ng. De heer Duparc komt op sommige punten van 't verslag die van ondergeschikt belang zijn. Spr. gelooft echter, dat de be zwaren omtrent parapluiestanders enz. «Ie kwestie niet domi neert. Hij beschouwt dat als een bewijs van nuauwkeurighcid cn volledigheid van de schoolcommissie, die hier in een ver slag alle grieven, kleine cn groote, heeft willen vereenigen cn alles, wat naar haar oordeel voorziening cischt, er in opgeno men heeft. Verder, zegt Spr., heeft de heer Duparc er op gewezen, dat hij geer. vrijheid heeft gehad om het voorstel van Burgemeester en Wethouders van 23 December 1S69 af te stemmen. Spr. ver klaart, dat ook hij toen de vrijheid daartoe inisle cn nu nog mist, waar een voorstel in tegengestelden zin wordt gedaan, daar voor tc stemmen. Immers de toestand is dezelfde alleen aan de toen gemoveerde bezwaren zijn nu nog ccnigen toegevoegd. Wat betreft tic missive van den schoolopziener, Spr. gelooft, dat wanneer eene commissie wordt benoemd, ook die missive wel bij de commissie zal arriveren. Burgemeester cn Wethou ders zullen wel de vrijheid nemen, die missive aan de commissie in te zenden. Eindelijk, naar Spr. 's oordeel, kan deze raad niet worden be schuldigd van tc veel de zaken naar comraissiën of zelfs naar de afdeelingen tc verzenden. Als er eene zaak is, die noodzake lijk commissoriaal dient te worden gemaakt, is het deze.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1870 | | pagina 2