82
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting var. Donderdag den 24 Maart 1870.
van wettige verpligtingen als de zoogenaamde leggers van onder-
hotulpligtiglieid als van ouds, die in deze provincie in grooten
getale aanwezig zijn. Dit klemt te meer, daar die repartitie
uitdrukkelijk is geschied zonder consequentie voor het vervolg
Spr. moet als zijne overtuiging uitspreken dat, hoe gaarne hij
ook wenscht, dat de gemeente weinig kosten betale, ze in regten
zou veroordeeld worden tot betaling van de helft der slatting-
kosten der in dezen bedoelde vaart. Gaat de gemeente niet tot
betaling van dat haar aandeel in de hier bedoolde kosten over,
dan zal er in 't laatst cenc kwestie van bestuur uit geboren
worden, die alsdan aan de koninklijke beslissing behoort te wor
den onderworpen. Liever dan dat, zou Spr. deze zaak met het
gemeentebestuur van Leeuwarderadeel zien te regelen, daar hij
zich voorstelt, dat na de gevallen arresten, de gemeente Leeu
warden ook door den Koning tot betaling var. de helft der on-
verevende slattingkosten zal worden veroordeeld.
De heer Dil'ks wil met een enkel woord tien stem motiveren,
dien hij omtrent het in behandeling zijnd voorstel denkt uit te
brengen. Hij is het eens met de heeren van Slotcrdijck en
Alteraa, en kan daarom zeer kort zijn. De vroegere toestand,
zegt Spr., was zoodanig, dat der kosten door Leeuwarderadeel
en l/3 door Leeuwarden werd gedragen, met dit onderscheid,
dat niet de gemeentekasmaar eigenaren van de in die gemeente
liggende onderhoudspligtige perceelen de kosten betaalden.
Die toestand is door de gemeentewet geheel veranderd. De
verpligting van private personen is nu gekomen ten laste van
de gemeenten. De zaak heeft alzoo een geheel ander aanzien ge
kregen. Er moge al cene repartitie van 2/3 en '/3 ten laste
van private personen bestaan hebben, door de gemeentewet is een
toestand te weeg gebragt, die geheel daar tegenover staat De
last is van private last een gemeente- of publieke last geworden.
Het betreft in het onderhavig geval eene vaart, die voor de helft
op het territoir dezer gemeente is gelegen. En met het oog op
den toestand door de gemeentewet in 't leven geroepen, gelooft
Spr., dat deze gemeente, als publiek onderhoudpligtige voortaan
ook de helft der kosten van onderhoud moet dragen, omdat de
heltt dier vaart tot deze gemeente behoort. De oude repartitie
over private personen voor en /d is vervallen en in casu
vervangen door eene van x/% en /2 gemeentelijke of van ieder de
helft. Ter voorkoming van eene procedure acht Spr. het wen-
schclijk, dat de verdeeling der onderhoudskosten met het ge
meentebestuur van Leeuwarderadeel worde geregeld, gelijk dit
het aan Leeuwarden voorstelt.
De heer Rengers wenscht als motie van orde voor te dragen,
om de verdere behandeling dezer zaak tot eerie volgende verga
dering aan te houden. Hij heeft met belangstelling aangehoord
de bezwaren, die tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders
worden aangevoerd, doch is nog niet overtuigd, dat het op ver
keerde grondslagen rust. Vooral om de gemaakte opmerkingen
te beter te kunnen overwegen en te voorkomen, dat een besluit
worde genomen waarover men wclligt later berouw zal kunnen
hebben, acht hij dc aanhouding dezer zaak wenschelyk, daar er
ook, naar hij meent, geen bezwaar bestaat de ^eslissing hierom
trent eenige dagen te verdagen. Burgemeester en Wethouders
zullen zich dan den tijd te nutte kunnen maken, om het voor
stel in nadere overweging te nemen.
De Voorzitter ondersteunt het voorstel van den heer Ren
gers. Burgemeester en Wethouders, zegt Spr., zijn nu in de
gelegenheid geweest over deze zaak de zienswijze van sommige
leden te vernemen en zullen de gemaakte opmerkingen gaarne
tot zich nemen.
Hij stelt alzoo voor de behandeling van het voorstel tot eene
volgende vergadering uit te stellen.
Dc heer van Sloterdijck zal zich niet tegen de motie verkla
ren, doch meent in overweging te moeten geven, dat, daar het
uitstel de strekking heeft om de leden in de gelegenheid te
stellen dc betrekkelijke stukken te kunnen nagaan, voorzooverre
die stukken onleesbaar zijn ze te doen overschrijven. Dc stuk
ken van de 17de eeuw, die bij het betrekkelijk voorstel zijn
overgelegd, zijn niet dan met groote moeite te lezen.
l)e Voorzitter zegt, dat hij aan 't gedaan verzoek volgaarne
gevolg zal doen geven.
De heer Westenberg wenscht, voor dat de motie in omvraag
wordt gebragt, gaarne nog eene kleine opheldering te ontvangen.
Hij wenscht namelijk te "worden ingelicht, dat, wanneer er nu
verschil ontstaat zoo straks reeds is er op gewezen, dat
Leeuwarden bij de Jclsumervaart geen belang heeft en de
gemeente Leeuwarden verkiest niet te slatten, wie kan haar
daartoe dan dwingen
Spr. is zulks niet bekend, waarom hij daaromtrent gaarne eenige
inlichtingen zal ontvangen.
Den heer Attema doet het genoegen, dat de onderwerpclijke
vraag door den heer Westenberg is gedaan. Reeds zoo straks
had hij het voornemen daarover met een enkel woord te gewa
gen, doch 't is toen aan zijne aandacht ontgaan. Bereid de gedane
vraag te beantwoorden, zegt Spr., dat, toen de Provinciale Sta
ten na het gevallen arrest bijeenwaren en ter behandeling ont
vingen een voorstel van Gedeputeerde Staten, omtrent hetgeen
in het vervolg zou behooren te geschieden, tevens is besproken
de vraag hoe te handelen, wanneer een gemeentebestuur, voortaan
verpligt de kosten van herstelling voor zijne rekening te nemen
nalatig blijft aan zijne verpligting te voldoendat dcarop is
geantwoord, dat de Provinciale Staten volgens de grondwet en
de provinciale wet het toezigt hebben op alle vaarten, wateren
enz. in de provincie, en reeds toen op de noodzakelijkheid is gewezen,
dat er door den provincialen wetgever eene verordening worde
in 't leven geroepen, waarbij, om dezelfde uitdrukking te bezigen,
dat toezigt meer beligchaamd wordt. Dat toezigt zou op die
wijze in eene verordening nader kunnen worden omschreven.
Hierna wordt de motie tot aanhouding der verdere behande
ling door den Voorzitter in rondvraag gebragt en zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
27. De Voorzitter brengt ter tafel en geeft lecture van
twee staande de vergadering ingekomen bezwaarschriften van de
de heeren A. J. van Tuinen en J. W. Karslen van Tuinen, dd.
24 Maart 1870, tegen de lijsten, aanwijzende personen bevoegd
tot het kiezen van leden voor den gemeenteraad enz.
Hij stelt voor deze bezwaarschriften te stellen in handen van
Burgemeester en Wethouders, ten fine van berigt en raad.
De heer Dupdrc gelooft, dat wel dadelijk omtrent deze be
zwaarschriften eene beslissing kan worden genomen. De kies
wet vordert, dat de bezwaarschriften door de noodige bewijs
stukken worden gestaafd. Spr. heeft niet hooren lezen, dat bij
deze bezwaarschriften stukken worden overgelegd, zoodat aan dc
adressanten nu terstond kan worden medegedeeld, dat zij in
hunne reclames niet ontvankelijk zijn.
De Voorzitter zegt, dat hij daarom de bezwaarschriften in
handen van Burgemeester en Wethouders wil hebben gesteld, ton
einde de gegrondheid er van te kunnen onderzoeken.
De heer Dnparc is daarom voor eene dadelijke behandeling,
dewijl daardoor aan de adressanten de gelegenheid wordt
gegeven de gevorderde stukken alsnog over te leggen. Worden
ze nu in hun verzoek niet ontvankelijk verklaard, dan bestaat
er voor hen nog altoos de gelegenheid, om binnen den bij de
wet voor de indiening van de bezwaarschriften gcstelden termijn,
andermaal, met overlegging van de vereischte bescheiden, zich
GEMEENTERAAD TE LEEUWARDEN. Zitting van Donderdag den 24 Maart 1870.
33
tot den Raad te wenden, heigeen niet meer zou kunnen ge
schieden, indien de zaak eerst nog moest worden geïnstrueerd,
omdat de wettelijke termijn inmiddels zou verloopen. Spr. stelt
daarom voor de reclamanten in hun verzoek niet ontvankelijk te
verklaren, omdat hunne bezwaarschriften niet van de noodige
bewijsstukken zijn voorzien.
Dc Voorzitter brengt hierop het voorstel van den heer Duparc,
dat intusschcn ondersteund is geworden, in rondvraag en wordt
dat voorstel zonder hoofdelijke stemming aangenomen, zoodat
de heeren van Tuinen in het door hen gedaan verzoek niet ont
vankelijk zijn verklaard.
28. Alsnu wordt overgegaan tot de behandeling van het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, op de door den heer
Commissaris des Konings bij kantbeschikking van 14 Maart jl.,
3e Afd., no. 380, ten fine van berigt, consideration en advies,
in handen dezer vergadering gestelde, aan heeren Gedeputeerde
Staten dezer provincie gerigte reclame van den heer A. I. L.
Beudt, tegen zijnen aanslag in de directe belasting op't inkomen,
ten behoeve dezer gemeente, dienst 1869.
De vergadering, zich met de conclusie van dit voorstel ver-
ecnigende, heeft buiten beraadslaging besloten aan den heer
Commissaris des Konings, in voldoening aan Z.H.Ed.Gestr. voor
melde apostillaire dispositie, te kennen te geven
dat, ware de redactie van het door den reclamant aangehaald
art. 245 der gemeentewet gebleven zooals ze luidde vóór de
wet van 7 Julij 1865 (Staatsblad no. 79), zijne bewering: „dat
hij over 1869 niet gehouden is ir. den hoofdelijken omslag bij te dra
gen" zou kunnen opgaandoch, tengevolge van de wijziging bij be
doelde wet daarin aangebragt, zijn slechts alleen van de beta
ling der belasting vrijgesteld, zij, die geene drie maanden van het
dienstjaar in de gemeente verblijven, en moeten zij, die hun
hoofdverblijf, waarvoor men (volgens de laatste alinea van
gemeld artikel) steeds in de lasten bijdraagt, naar de gemeente
hebben overgebragt, voor den tijd gedurende welken dit heeft
plaats gehad, in de belasting deelen
dat de adressant zich in de mc.and November 1869 in deze
gemeente met der woon heeft gevestigd en alzoo zijn hoojdverblijf
alhier heeft overgebragt, hetgeen ook in geenen deele door hem
wordt weersproken
dat dientengevolge, volgens de 3e alinea van art. 245 der
gemeentewet, door hem voor 2/12 gedeelten van het dienstjaar
1869 in den hoofdelijken omslag dezer gemeente moet worden
gedeeld
dat de Raad mitsdien, persisterende bij het ten dezen door
hem uitgesproken beginsel, adviseert tot afwijzing van het door
den reclamant gedaan verzoek.
29. De Voorzitter brengt alsnu in behandeling het in deze
vergadering ter tafel gebragt rapport van de commissie, die in
de vergadering van 10 Maart jl. werd belast met het onder
zoek eencr aanvrage van heeren voogden van het nieuwe stads
weeshuis alhier, om magtiging tot wijziging der begrooting van
dat gesticht, voor het jaar 1869.
De vergadering, instemmende met de conclusie van het rap
port, heeft buiten beraadslaging en hoofdelijke omvraag de door
heeren voogden voornoemd gevraagde magtiging verleend.
De Voorzitter sluit hierop de vergadering.